De verhoogde inrichtingen op de openbare weg, bedoeld in artikel 22ter van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 oktober 1998, mogen slechts bestaan uit :
In bijzondere omstandigheden kan het verkeersplateau slechts één helling hebben.
De in artikel 1 voorziene verhoogde inrichtingen mogen slechts worden aangelegd op openbare wegen die voldoen aan alle volgende vereisten samen:
1° gelegen zijn :
C43
2° zodanige verkeersvoorwaarden bieden dat een aanzienlijke vermindering van de snelheid van de voertuigen van een aard is om de veiligheid, voornamelijk van voetgangers en fietsers, te verhogen;
3° (opgeheven)
4° niet gebruikt worden door een geregelde openbare dienst voor gemeenschappelijk vervoer;
5° niet frequent gebruikt worden door voertuigen van hulpdiensten.
De beperkingen voorzien bij 4° en 5° gelden niet voor de aanleg van verkeersplateaus wanneer voorafgaand overleg werd gevoerd met de betrokken diensten.
De verkeersdrempels mogen slechts aangelegd worden :
1° loodrecht op de as van de rijbaan en tenminste over haar totale breedte;
evenwel, wanneer de rijrichtingen op een rijbaan van elkaar gescheiden zijn anders dan door wegmarkeringen, mag de breedte van de verkeersdrempel beperkt zijn tot het gedeelte van de rijbaan bestemd voor één rijrichting;
2° buiten de bochten;
3° buiten de kruispunten en op een minimumafstand van 15 meter ervan;
4° op een minimumafstand van ongeveer 75 meter van een andere verhoogde inrichting, behoudens bijzondere plaatselijke omstandigheden;
5° wanneer op een hellende weg het percentage van de helling van de weg en van de inrichting samen niet groter is dan 15 %.
De verkeersplateaus mogen slechts aangelegd worden :
1° loodrecht op de as van de rijbaan en tenminste over haar totale breedte;
evenwel, wanneer de rijrichtingen op een rijbaan van elkaar gescheiden zijn anders dan door wegmarkeringen, mag de breedte van het verkeersplateau beperkt zijn tot het gedeelte van de rijbaan bestemd voor één rijrichting;
2° zodanig dat de op- en afritten van het verkeersplateau buiten bochten liggen en zichtbaar zijn vanop voldoende afstand;
3° op een minimum afstand van ongeveer 75 meter van een andere verhoogde inrichting, behalve wanneer ze op kruispunten zijn aangebracht en behoudens bijzondere plaatselijke omstandigheden;
4° wanneer op een hellende weg het percentage van de helling van de weg en van de inrichting samen niet groter is dan 15 %.
De verhogingen in het wegdek moeten zodanig aangelegd zijn dat ze zich duidelijk van de wegbedekking van de rijbaan onderscheiden en, over gans hun breedte en op hun hellingen voorzien zijn van afwisselend korte en lange strepen van witte kleur op donkere achtergrond, evenwijdig met de aslijn van de rijbaan en eindigend op een witte dwarsstreep overeenkomstig punt 3.1. van de bijlage 1 en punt 3.1. van bijlage 2 tot dit besluit.
Wanneer een verkeersplateau niet aan al zijn uiteinden een helling heeft, moet het denkbeeldig afgebakend worden door deze strepen daar waar geen helling is.
De voorschriften van dit besluit zijn niet van toepassing op de verhoogde inrichtingen aangelegd in de woonerven in de zin van artikel 2.32 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
(Opgeheven)
De verhoogde inrichtingen waarbij de hoogte groter is of de lengte van de inrichting of van haar op- of afrit kleiner is dan deze, met inbegrip van de toegestane toleranties, voorzien in de bijlagen tot dit besluit, moeten uiterlijk op 1 november 2002 aangepast of verwijderd zijn. Gedurende die periode worden ze gesignaleerd door het verkeersbord A51, aangevuld met een onderbord met een gepaste vermelding.
A51
De verkeersplateaus waarbij de hoogte kleiner is of de lengte van de inrichting of van haar op- of afrit groter is dan deze, met inbegrip van de toegestane toleranties, voorzien in de bijlagen tot dit besluit, mogen behouden blijven tot op het ogenblik dat structurele vernieuwingswerken worden uitgevoerd. Zij worden gesignaleerd door de verkeersborden A14 en F87.
A14 F87
De vorm en de afmetingen van de markeringen op verkeersplateaus die niet beantwoorden aan de markeringen voorzien in de bijlagen tot dit besluit mogen behouden blijven tot op het ogenblik dat structurele vernieuwingswerken worden uitgevoerd.
Evenwel, wanneer de markeringen verward kunnen worden met andere markeringen voorzien in de artikelen 72 tot en met 77 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, moeten zij uiterlijk op 1 november 2002 zijn aangepast.
Indien een verkeersplateau niet voorzien is van markeringen, moeten de markeringen die bepaald zijn in de bijlagen tot dit besluit, worden aangebracht op het ogenblik dat structurele vernieuwingswerken worden uitgevoerd.
Het koninklijk besluit van 8 april 1983 tot bepaling van de vereisten voor de aanleg van verkeersdrempels en van de technische voorschriften waaraan deze moeten voldoen, wordt opgeheven.
Dit besluit treedt in werking op 1 november 1998.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Veiligheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Een verkeersdrempel is een plaatselijke verhoging op de openbare weg, in de vorm van een sinuslijn, bedoeld om de bestuurders fysiek te dwingen de snelheid van hun voertuig te minderen.
Zijn lengteprofiel is bedoeld om een ongemak te veroorzaken, stijgend in functie van een toenemende snelheid bij het overrijden.
De toename van de verticale versnelling moet maximaal zijn voor een snelheid dichtbij 30 km per uur.
2.1. De verkeersdrempel heeft een lengte L= 4,80 m en een hoogte T= 12,0 cm. Zijn lengteprofiel zal conform tabel 1 en figuur 1 van deze bijlage zijn.
2.2. De lengte (L) van de verkeersdrempels die aangebracht werden voor de inwerkingtreding van dit besluit mag variëren tussen 4,00 m en 4,80 m.
Het lengteprofiel wordt berekend als volgt :
waarin X en Y de orthogonale coördinaten zijn, L de lengte en T de maximale hoogte van de verkeersdrempel is. X en L worden uitgedrukt in meter, Y en T in cm.
De maximale hoogte T van een verkeersdrempel van 4,00 m is 10,0 cm en varieert pro rata tot 12,0 cm bij een lengte van 4,80 m.
2.3. De volgende toleranties worden toegestaan bij de realisatie van verkeersdrempels :
De hoogte wordt aangepast aan de werkelijke lengte van de verkeersdrempel.
3.1. De witte strepen, opgenomen in figuur 1, en aangebracht op donkere achtergrond op het meest schuine gedeelte van elke helling, hebben de volgende afmetingen :
Wanneer om technische redenen de bovenvermelde afmetingen niet kunnen worden toegepast, moet de verhouding tussen de gebruikte afmetingen constant blijven.
3.2. De wegbedekking van de verkeersdrempel moet vlak zijn.
VERKEERSDREMPEL MET LENGTE VAN 4,80 M EN HOOGTE VAN 12 CM
Tabel 1
X(m) | 0 | 0,30 | 0,60 | 0,90 | 1,20 | 1,50 | 1,80 | 2,10 | 2,40 | 2,70 | 3,00 | 3,30 | 3,60 | 3,90 | 4,20 | 4,50 | 4,80 |
Y(cm) | 0 | 0,5 | 1,8 | 3,7 | 6,0 | 8,3 | 10,2 | 11,5 | 12,0 | 11,5 | 12,0 | 8,3 | 6,0 | 3,7 | 1,8 | 0,5 | 0 |
Figuur 1
Een verkeersplateau is een vlakke verhoging van de openbare weg met afgeschuinde op- en afrit, vlak of sinusoïdaal afgewerkt.
Het kan gewijzigd worden door de hoogte (H), de helling (I), de vorm van de op- en afrit en de lengte (P) aan te passen.
2.1 TRAPEZOÏDAAL VERKEERSPLATEAU
Zij bedraagt minstens 8,00 meter voor autobussen en 15,00 meter voor gelede autobussen.
TABEL 1: TRAPEZOÏDAAL VERKEERSPLATEAU
Hoogte (H) van het verkeersplateau (cm) | 10 | 12 | 15 | |
Op wegen niet gebruikt door autobussen en/of door talrijke zware voertuigen | Lengte (P) van het bovenvlak (m) Helling (I) van de op- en afrit (%) Lengte (S) van de op- en afrit |
> 5 14 0,70 |
> 5 12 1,00 |
> 5 10 1,50 |
Op wegen gebruikt door autobussen met inbegrip van de gelede bussen, en/of door talrijke zware voertuigen | Lengte (P) van het bovenvlak (m) Helling (I) van de op- en afrit (%) Lengte (S) van de op- en afrit |
> 8 4 2,50 |
> 8 4 3,00 |
> 8 3 5,00 |
2.2 VERKEERSPLATEAU MET SINUSOÏDALE OP- EN AFRIT
Ze bedraagt minstens 8,00 meter voor autobussen en 15,00 meter voor gelede autobussen.
TABEL 2: VERKEERSPLATEAU MET SINUSOÏDALE OP- EN AFRIT
Hoogte (H) van het verkeersplateau (cm) | 10,0 | 12,0 | 15,0 | |
Op wegen niet gebruikt door autobussen en/of door talrijke zware voertuigen | Type Lengte (P) van het bovenvlak (m) Gemiddelde helling (I) van de op- en afrit (%) Lengte (S) van de op- en afrit (m) |
85 > 5 12 0,85 |
120 > 5 10 1,20 |
190 > 5 8 1,90 |
Op wegen gebruikt door autobussen en/of door talrijke zware voertuigen | Type Lengte (P) van het bovenvlak (m) Gemiddelde helling (I) van de op- en afrit (%) Lengte (S) van de op- en afrit (m) |
- - - - |
- - - - |
380 > 8 4 3,80 |
De vorm van de op- en afritten (tabel 3 en figuur 2) wordt berekend met de onderstaande formule, naargelang het type van het verkeersplateau :
waar X en Y de ortogonale coördinaten zijn, H de hoogte van het verkeersplateau is en S de lengte van op- of afrit; X en S zijn in meter uitgedrukt, H en Y in centimeter.
TABEL 3
Hoogte en lengte van de op- en afritten van het sinusoïdale verkeersplateau naargelang het type.
2.3. TOEGESTANE TOLERANTIES BIJ DE REALISATIE VAN DE VERSCHILLENDE TYPES VAN VERKEERSPLATEAUS
De hoogte en/of de (gemiddelde) helling worden aangepast aan de werkelijke lengte van de op- en/of afrit.
3.1. De witte strepen op de op- en afritten moeten conform punt 3.1. van bijlage 1 tot dit besluit zijn.
3.2. De wegbedekking van het verkeersplateau moet vlak zijn.