Hoofdstuk I. Toepassingsgebied

Artikel 1
Opgeheven voor wat de federale overheid betreft voor wat betreft de vervoersactiviteiten bedoeld in artikel 2.
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

Niemand mag bezoldigd vervoer van personen over den weg met behulp van automobielen met of zonder aanhangwagens of met behulp van elk ander voertuig met afzonderlijke mechanische trekkracht verrichten, zonder een overeenkomstig deze besluitwet verleende machtiging te hebben verkregen.

Artikel 2
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 67.

Vallen onder toepassing van deze besluitwet :

A. Het geregeld vervoer;
B. De bijzondere vormen van geregeld vervoer;
C. (...)
D. (...)

Vallen buiten de besluitwet :

De vervoerdiensten, door een werkgever met eigen materieel en op eigen verantwoordelijkheid uitsluitend ten behoeve van zijn personeel ingericht en geëxploiteerd, voor zoover daar voor dit laatste geen geldelijke of bezwarende last uit voortvloeit;

De vervoerdiensten van en naar de stations, door de hotels uitsluitend ten behoeve van hun cliënteele verzekerd; de vervoerdiensten van en naar de luchthavens, door de luchtvaartondernemingen uitsluitend ten behoeve van haar cliënteele verzekerd; de ambulanciediensten der hospitalen en klinieken en, in 't algemeen alle dergelijke vervoerdiensten waarvoor de tusschenkomst van een ondernemer van vervoer te lande niet vereischt is.

De Koning kan echter aan de onder 1° en 2° hiervoren bedoelde vervoerdiensten al of een gedeelte opleggen van de bij artikel 28 en 29 voorziene verplichtingen welke op de diensten, waarvoor een machtiging vereischt is, rusten, inzonderheid die betreffende de technische eischen in verband met de veiligheid voor het gebezigd materieel, het dekken van de burgerlijke aansprakelijkheid alsmede de geneeskundige schifting van en het geneeskundig toezicht op de autobestuurders.

De diensten ingericht op eigen initiatief, ter gelegenheid van onvoorziene gebeurtenissen of om in de toevallige ontoereikendheden of de momenteele schorsing van openbare vervoerdiensten te voorzien. In dit geval behoort de inrichter van die diensten daarvan den dag zelf en bij ter post aangeteekenden brief kennis te geven aan den Minister van Verkeerswezen, die over de opheffing van de diensten of over het verleenen van de in artikel 8 bedoelde tijdelijke machtiging beslist.

Artikel 2bis
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 67.

De reglementering betreffende het geregeld vervoer of de bijzondere vormen van geregeld vervoer kan door de Koning geheel of gedeeltelijk toepasselijk worden verklaard op het door Hem bepaalde vervoer van personen over de weg dat wordt verricht door personen die niet het beroep van vervoerder van personen over de weg uitoefenen.

Hoofdstuk II. Geregeld vervoer

Artikel 3
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

§ 1. Onder geregeld vervoer wordt het gemeenschappelijk vervoer van personen verstaan, volgens een frequentie en in een bepaalde relatie, waarbij reizigers aan de eindpunten en eventueel onderweg, op vooraf gekende stopplaatsen, kunnen in- en uitstappen.

§ 2. Bij het in § 1 bedoelde vervoer dienen de door de bevoegde overheid vastgestelde dienstregelingen en tarieven te worden nageleefd.

Artikel 4
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

Voor het geregeld vervoer wordt machtiging verleend, welk ook de aard van de bereden wegen weze :

a) door de gemeenteraden, wanneer de reisweg binnen het grondgebied der gemeente blijft;

b) door de bestendige deputatie van den provincialen raad, wanneer de reisweg over het grondgebied van meer dan een gemeente eener zelfde provincie loopt;

c) door den Koning, wanneer het grondgebied van meer dan een provincie bereden wordt.

Artikel 5
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

De door de gemeenteraden verleende machtigingen worden de bestendige deputatie van den provincialen raad voorgelegd voor advies en den Koning, voor goedkeuring.

De door de bestendige deputatie der provinciale raden verleende machtigingen worden de betrokken gemeenten vooraf voor advies voorgelegd. Zij moeten door den Koning worden goedgekeurd.

De door den Koning te verleenen machtigingen worden de betrokken gemeenten en provinciën vooraf voor advies voorgelegd. Van het advies der bestendige deputatie of van dat der gemeenten wordt evenwel afgezien, indien dat advies niet binnen drie maand wordt uitgebracht.

De door de gemeenteraden of de bestendige deputaties verleende machtigingen zijn geldig van rechtswege, indien binnen een termijn van drie maand, nadat de beraadslaging van den bevoegden gemeenteraad of van de bevoegde bestendige deputatie bij het Ministerie van Verkeerswezen is toegekomen, niet een andersluidende beslissing is gevallen of een met redenen omkleed besluit werd genomen waarbij de Koning een nieuwen termijn van ten hoogste drie maand bepaalt om uitspraak te doen.

Artikel 6
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

Van de beslissing van den gemeenteraad of de bestendige deputatie, waarbij de machtiging tot het inrichten van een geregeld vervoer wordt geweigerd, staat voor den aanvrager hooger beroep open op de bestendige deputatie of op den Koning, volgens het geval.

Om geldig te zijn, moet dat beroep ingesteld worden binnen tien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan belanghebbende. In geval van hooger beroep, treedt de bestendige deputatie of de Koning in de plaats van den gemeenteraad of de bestendige deputatie om de machtiging toe te staan of te weigeren.

Hetzelfde hooger beroep staat voor den aanvrager open indien door den gemeenteraad of de bestendige deputatie geen beslissing werd genomen binnen zes maanden na de ontvangst van de aanvraag om machtiging; dat beroep dient ingesteld uiterlijk tien dagen na de verstrijking van den termijn van zes maand.

Artikel 7
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

Vooraleer een machtiging tot oprichting van een geregeld vervoer wordt verleend, wordt door de bevoegde overheid een onderzoek ingesteld, dat inzonderheid loopt over het nut, den reisweg, het bedrag der tarieven, de exploitatievoorwaarden van den dienst.

De modaliteiten der onderzoeken worden vastgesteld door den Koning.

Artikel 8
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

In afwachting van den uitslag van het onderzoek, kan de Minister van Verkeerswezen een voorloopige machtiging verleenen voor een duur van ten hoogste negen maand.

De Minister van Verkeerswezen kan insgelijks, zonder andere voorafgaande formaliteit, tijdelijke machtigingen verleenen voor diensten waarvan de duur zes maand niet overschrijdt, en inzonderheid voor de in artikel 2, 3°, van deze besluitwet bedoelde diensten.

Artikel 9
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

Machtiging tot het oprichten van een geregeld vervoer wordt slechts verleend ingevolge een openbare aanbesteding waarvan de modaliteiten door den Koning worden vastgesteld.

De machtiging kan evenwel zonder openbare aanbesteding worden verleend :

indien het een stadsdienst geldt, aan den exploitant van een regelmatig vergunden of geautoriseerden openbaren personenvervoerdienst die reeds het grootste gedeelte van het betrokken verkeer verzekert;

indien het een voorsteden- of intercommunalen dienst geldt, aan den exploitant van een regelmatig vergunden of geautoriseerden openbaren personenvervoerdienst die reeds het grootste gedeelte der bevolking bedient waarvoor de nieuwe dienst wordt ingericht;

indien het de verlenging van den duur van een bestaanden dienst geldt, aan den exploitant die houder is van de vervallen machtiging, voor zoover deze algeheele voldoening heeft gegeven en geen voorkeurrecht werd toegekend aan de onder 1° en 2° hiervoren bedoelde exploitanten.

Wordt met den exploitant van een regelmatig vergunden of geautoriseerden openbaren personenvervoerdienst gelijkgesteld, hij die de concessie of de inoverwegingneming, als spoorweg, tramweg of trolleybus, heeft verkregen van een lijn welke wegens de omstandigheden niet kon aangelegd worden.

Om de onder 3° voorziene verlenging te kunnen bekomen, moet de exploitant zijn aanvraag indienen in den loop van de twee jaar die het laatste jaar van zijn machtiging voorafgaan.

Door de bevoegde overheid wordt een beslissing genomen binnen twaalf maand na de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 10
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

Het bepaalde in het tweede lid van artikel 52 en in het derde lid van artikel 57 der Grondwet is toepasselijk op geregeld vervoer waarvoor krachtens deze besluitwet machtiging is verleend.

Hoofdstuk III. Bijzondere vormen van geregeld vervoer

Artikel 11
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

§ 1. Onder bijzondere vormen van geregeld vervoer wordt het gemeenschappelijk vervoer van personen verstaan, wie dit ook organiseert, van bepaalde categorieën personen met uitsluiting van andere reizigers, voor zover het vervoer geschiedt op de in artikel 3 bepaalde wijze.

§ 2. Bij dergelijk vervoer kan het naleven van dienstregelingen verplicht worden gesteld.

§ 3. Zonder afbreuk te doen aan het bepaalde in artikel 13, § 3, kan ook het naleven van tarieven verplicht worden gesteld.

§ 4. De aanpassing van het vervoer aan de veranderlijke behoeften van de belanghebbenden doet geen afbreuk aan het geregelde karakter van een bijzondere vorm van geregeld vervoer.

Artikel 12
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

Voor de bijzondere vormen van geregeld vervoer, om het even welken reisweg zij volgen of welk grondgebied zij berijden, wordt de machtiging verleend door den Minister van Verkeerswezen na een onderzoek dat inzonderheid loopt over hun nut en hun opportuniteit uit het oogpunt van de coördinatie der vervoermiddelen.

Artikel 13
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

§ 1. De machtiging tot het inrichten van (bijzondere vormen van geregeld vervoer), uitgezonderd deze bedoeld bij de wet van 26 april 1962 betreffende het gemeenschappelijk vervoer van de leerlingen van de onderwijsinrichtingen, worden bij prioriteit toegekend :

in zones welke bediend worden door een maatschappij voor intercommunaal vervoer : aan deze maatschappij;

buiten deze zones : aan de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen.

§ 2. Deze maatschappijen mogen bedoelde diensten aan privémaatschappijen verpachten.

§ 3. De machtigingen voor bijzondere vormen van geregeld vervoer worden afgegeven onder de volgende voorwaarden :

1. De vervoerder moet voldoen aan de door de Koning gestelde eisen inzake zowel de toegang tot het beroep van vervoerder van personen over de weg als de kwaliteit van het materieel, de veiligheid en de tarieven.

2. Inzake werknemersvervoer kan enkel machtiging verleend worden voor bijzondere vormen van geregeld vervoer georganiseerd door de werkgevers.

De werkgevers kunnen van de vervoerde personen een bijdrage in de vervoerkosten eisen; deze bijdrage mag echter individueel niet hoger liggen dan de prijs van een gelijkwaardig abonnement op het openbaar vervoernet van de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen en collectief niet meer bedragen dan de helft van de kostprijs van het vervoer.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan de collectieve overeenkomsten betreffende de tussenkomst van de werkgevers in de vervoerkosten.

Ingeval de werkgever beslist af te zien van de organisatie van een bijzondere vorm van geregeld vervoer voor werknemers, dient hij de vervoerder een behoorlijk gemotiveerde vooropzegging van drie maanden te geven.

§ 4. Voor de bijzondere vormen van geregeld vervoer, uitgezonderd de diensten bedoeld bij de bovengenoemde wet van 26 april 1962, verkrijgt elke houder van een pachtovereenkomst, geldig tijdens de maand die de datum van de inwerkingtreding van deze wet voorafgaat, op zijn aanvraag, een nieuwe pachtovereenkomst voor een termijn van twee jaar, die in voorkomend geval om de twee jaar kan worden verlengd, indien hij aan de door artikel 21, 3° lid, gestelde eisen blijft voldoen, en het vervoer waarop de overeenkomst slaat, gerechtvaardigd blijft.

De bovenvermelde termijn van twee jaar wordt evenwel herleid tot één jaar indien het gaat om vervoer van leerlingen van en naar zwembaden.

Voor het Waalse Gewest, in artikel 13, §§ 1 en 4, eerste lid, de verwijzing naar de wet van 26 april 1962 betreffende het gemmenschappelijk vervoer van de leerlingen van de onderwijsinrichtingen wordt vervangen door de verwijzing naar het decreet van 01 april 2004 betreffende het schoolvervoer en de plannen inzake schoolverplaatsingen (DWG 2004-04-01/70, art. 43, 003)

Hoofdstuk IV. Ongeregeld vervoer

Artikel 14
Opgeheven
Artikel 15
Opgeheven

Hoofdstuk V. Bepaling betreffende de spoorwegmaatschappijen, de nationale maatschappij van buurtspoorwegen en de ondernemingen van tramwegen en trolleybussen

Artikel 16
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 67 en 70.

De spoorwegmaatschappijen, de Nationale Maatschappij van buurtspoorwegen en de ondernemingen van tramwegen en trolleybussen zijn, wat het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer betreft, aan het gemeen recht onderworpen en kunnen machtiging verkrijgen om dergelijke diensten rechtstreeks of onrechtstreeks te exploiteeren.

De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen mag ook belangen nemen bij dergelijke diensten.

Al de bepalingen der wetten van 11 Augustus 1924 en 20 Juli 1927 die betrekking hebben op het aan de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen verleend voorkeurrecht en de aan die maatschappij opgelegde verplichtingen voor het herstellen van wegen, worden ingetrokken.

Artikel 17

Het algemeen reglement en het politiereglement op de exploitatie der geregelde vervoeren, genomen ter uitvoering van deze besluitwet, zijn toepasselijk op d e autobusdiensten welke de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen en de concessiehoudende ondernemingen en vereenigingen van tramweglijnen bij toepassing van de wet van 29 Augustus 1931 mogen oprichten.

De reiswegen der autobusdiensten waarvoor machtiging is verleend bij toepassing van de wet van 29 Augustus 1931, waarbij het aan de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen en aan de concessiehouders van tramlijnen toegelaten is autobusdiensten op te richten tot verbetering van de exploitatievoorwaarden van hun spoorlijnen, mogen, tegen de voorwaarden van die wet, verlengd of gewijzigd worden, voor zoover daar geen ontaarding van het oorspronkelijk karakter van die diensten uit voortvloeit.

Tweede lid opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 70.

Hoofdstuk VI. Gemeenschappelijke bepalingen voor het geregeld vervoer, de bijzondere vormen van geregeld vervoer en het ongeregeld vervoer

Artikel 18
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 67.

De machtigingen tot het inrichten van geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer worden verleend voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Artikel 19
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 67 en 70.

De Koning bepaalt de algemene voorwaarden die in het algemeen belang aan exploitanten van geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer worden opgelegd. Deze algemene voorwaarden kunnen met name inhouden, vaststelling of opdracht aan de Minister tot vaststelling van het tarief der retributies te heffen voor gehele of gedeeltelijke dekking van de bestuurs-, controle- of toezichtskosten welke de toepassing van de wets- of reglementsbepalingen aangaande deze diensten mede brengt.

Die algemeene voorwaarden worden aangevuld met bijzondere voorwaarden voor iedere onderneming.

Voor het geregeld vervoer worden die bijzondere voorwaarden vastgesteld :

  • door den Minister van Verkeerswezen, als het interprovinciale diensten geldt;
  • door de bestendige deputaties van de provinciale raden, als het provinciale diensten geldt;
  • door de gemeenteraden, als het gemeentelijke diensten geldt.

De door de bestendige deputaties en de provinciale raden vastgestelde bijzondere voorwaarden moeten door den Minister van Verkeerswezen goedgekeurd worden.

Voor de bijzondere vormen van geregeld vervoer en het ongeregeld vervoer worden die bijzondere voorwaarden vastgesteld door den Minister van Verkeerswezen.

De algemeene en de bijzondere voorwaarden mogen geen bepalingen bevatten waardoor de bevoegde overheden verhinderd worden machtigingen voor het inrichten van concurreerende diensten uit te reiken, indien het algemeen belang het verlenen ervan wettigt.

Artikel 20
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap voor wat de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen betreft, (DVR 2001-04-20/45, art. 70)

In de bij toepassing van artikel 19 hiervoren vast te stellen voorwaarden kan een vergoeding wegens zichtkosten en staanrecht ten bate van de gemeenten voorzien worden.

De Minister van Verkeerswezen kan een concurrentievergoeding opleggen ten bate van de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen, de concessiehoudende maatschappijen en vereenigingen van tramweglijnen waarbij de Staat geïnteresseerd is.

Die vergoeding kan eventueel onder twee of meer van die maatschappijen of vereenigingen verdeeld worden.

Artikel 21
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap voor wat de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen betreft, (DVR 2001-04-20/45, art. 70)

Alle definitieve of tijdelijke overdracht van machtiging moet worden goedgekeurd door de overheden die de machtiging verleend en goedgekeurd hebben.

Alle overlating van exploitatie, onder om 't even welken vorm, dient goedgekeurd door den Minister van Verkeerswezen, behalve die gedaan door de in artikel 16 bedoelde maatschappijen en ondernemingen.

De Minister van Verkeerswezen kan zich echter tegen de overlating van exploitatie verzetten, als de overnemer niet de onontbeerlijke moreele en materieele waarborgen biedt.

Artikel 22
Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij DVR 2001-04-20/45, art. 67 en 70.

Bij ernstige overtreding van de bepalingen en voorwaarden van de akte van machtiging, kan deze, de houder van de machtiging gehoord, zonder schadeloosstelling worden ingetrokken :

  • door de Koning, wanneer het gaat om een machtiging van een geregeld vervoer;
  • door de Minister van Verkeerswezen, wanneer het gaat om een machtiging voor een bijzondere vorm van geregeld vervoer, of om de voorlopige of tijdelijke machtiging bedoeld in artikel 8.

Indien de intrekking van de machtiging de definitieve opheffing van geregeld vervoer in zich sluit, worden de betrokken gemeenten en bestendige deputaties geraadpleegd. Deze overheidslichamen worden geacht af te zien van het recht om gehoord te worden, zoo zij hun advies niet binnen een termijn van een maand uitbrengen.

Als maatregel van algemeen nut kan de Koning de machtiging te allen tijde en zonder vergoeding intrekken; het staat hem eveneens vrij de voorwaarden van de intrekking vast te stellen.

Hoofdstuk VII. Taxi- of huurautodiensten

Artikel 23-27
Opgeheven

Hoofdstuk VIII. Gemeenschappelijke bepalingen voor al de bij de besluitwet bedoelde diensten

Artikel 28
Dit artikel wordt opgeheven door de Wet van 1989-11-21/30, art. 32, 002; Inwerkingtreding : nog door de Koning te bepalen.

De Koning bepaalt de vereisten in zake verzekering waaraan de voertuigen die voor de verschillende in deze besluitwet genoemde diensten worden gebruikt, moeten voldoen.

De Koning, of de Minister wie hij daartoe opdracht geeft, stelt het tarief vast van de ten bate van de Staat of van de erkende controle-instellingen te heffen retributies voor gehele of gedeeltelijke dekking van de bestuurs-, controle- of toezichtskosten welke de toepassing van de krachtens het vorige lid uitgevaardigde bepalingen medebrengt.

Artikel 29

Bestuurders van voor deze diensten gebruikte voertuigen zijn onderworpen aan de reglementsbepalingen, door de Koning inzake geneeskundig toezicht en geneeskundige schifting uitgevaardigd.

De Koning, of de Minister wie hij daartoe opdracht geeft, stelt het tarief vast van de retributies, te heffen voor gehele of gedeeltelijke dekking van de bestuurs-, controle- of toezichtskosten welke de ter uitvoering van die bepalingen gedane verrichtingen medebrengen.

Hoofdstuk IX. Politie en beteugeling

Artikel 30
Opgeheven
Artikel 30bis
Opgeheven
Artikel 31
Opgeheven
Artikel 31bis
Opgeheven

Hoofdstuk X. Allerhande bepalingen

Artikel 32
Opgeheven
Artikel 33
Opgeheven
Artikel 34

Deze besluitwet trekt in en vervangt de wet van 21 maart 1932 houdende herziening van de wetgeving betreffende de openbare autobus- en autocardiensten, gewijzigd en aangevuld bij Koninklijk besluit nr. 313 van 31 maart 1936, en bij de besluitwet van 14 februari 1946.

Zij treedt in werking op 1 januari 1947, voor hetgeen de openbare autobusdiensten, de bijzondere autobusdiensten en de autocardiensten betreft, en op 1 mei 1947 voor de openbare taxi- of huurautodiensten.