1.1. Alleen de verkeerstekens bepaald in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer mogen gebruikt worden om de weggebruikers de aanwijzingen te geven waarop zij betrekking hebben.
Het is verboden verkeerstekens voor andere doeleinden te gebruiken.
1.2. Op verkeerstekens noch op hun steunen mag een vermelding voorkomen of aangebracht worden die met het doel daarvan niets te maken heeft.
De aanwijzingsborden F43 en F57 mogen evenwel de naam vermelden van de schenker, op voorwaarde dat die vermelding niet meer dan een zesde van de oppervlakte van het bord beslaat.
F43 F57
1.3. De verkeersborden en hun dragers moeten zodanig worden geplaatst dat ze de weggebruikers zo min mogelijk storen, zowel door hun plaatsing als door hun aantal.
De borden moeten zodanig worden geplaatst dat ze tijdig kunnen worden gezien en niet door obstakels worden verstopt.
Aangelegd buiten de rijbaan bedraagt de afstand tussen de rand van de rijbaan en de dichtstbijzijnde zijde van het verkeersbord ten minste 0,3 m binnen de bebouwde kom en ten minste 0,5 m buiten de bebouwde kom.
Behalve plaatselijke omstandigheden staat de onderste rand van de borden:
1° op 1,5 m boven de grond op snelwegen;
2° op 1 m boven de grond buiten de bebouwde kom op de bermen die niet door voetgangers worden gebruikt en waar geen parkeerruimte is;
3° op 1 m boven de grond wanneer de borden enkel voor fietsers bestemd zijn;
4° op 0,5 m boven de grond op de verkeerseilanden en centrale inrichtingen van rotondes;
5° op ten minste 4,6 m boven de grond wanneer de borden boven de rijbaan worden opgehangen;
6° op ten minste 2,5 m boven de grond wanneer de borden boven een openbare weg of een deel van een openbare weg gebruikt door fietsers worden opgehangen;
7° op tenminste 2,2 m boven de grond in de andere gevallen.
De hoogte van installatie van de in lid 4 bedoelde borden kan worden gewijzigd rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, zoals het garanderen van een betere zichtbaarheid van de borden, het vermijden dat de borden het verkeer verstoppen, het rekening houden met voertuigen die deze kunnen verstoppen, het minimaal belemmeren van het verkeer van weggebruikers zoals fietsers en voetgangers, tijdelijke verkeersborden.
1.4. Verkeerstekens voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° het zichtbare gedeelte van een bord moet gericht zijn naar de rijrichting van de gebruiker, langs de middellijn van de weg;
2° verkeersborden bevinden zich normaal aan de rechterkant, in de rijrichting.
Wat betreft het eerste lid, 2°, zijn de plaatsingsbepalingen niet van toepassing op de volgende borden:
1° richtingsborden worden op kruispunten geplaatst aan de kant van de weg die wordt aangegeven;
2° borden met betrekking tot het stoppen en parkeren worden geplaatst aan de kant van de openbare weg waar ze van kracht zijn;
3° bakens, geboden tot het volgen van de rijrichting, verkeerslichtborden in de vorm van pijlen en C33, D1, D3, D5 en F101-borden worden op de meest geschikte plaats geplaatst;
4° verkeerslichten die het verlichte silhouet van een fiets, een voetganger, een fiets en een voetganger voorstellen, worden op de meest geschikte plaats geplaatst;
5° verkeerslichten in de vorm van een rood kruis, een groene pijl die naar beneden wijst, een oranje schuine pijl die naar beneden wijst, alsmede borden die van toepassing zijn op rijstroken of delen van de openbare weg, worden boven rijstroken of andere delen van de openbare weg geplaatst.
Verkeerslichten, andere dan de verkeersknipperlichten voorzien in artikel 64.1.1°, 64.2 en 64.3 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, mogen slechts geplaatst worden indien het volume van het voertuigenverkeer en of van de voetgangers, de soort en het aantal ongevallen, het zicht, de snelheid van de voertuigen, de moeilijkheid die bij het oversteken van de rijbaan wordt ondervonden vanwege het verkeer, de plaatsgesteldheid of de verkeersvoorwaarden, dit rechtvaardigen.
3.1. Algemeenheden
3.1.1. De overgang van het oranjegeel knipperlicht dat alleen brandt, naar de fasen van de driekleurige verkeerslichten gebeurt over een bijzondere fase die bestaat uit :
3.1.2. De driekleurige lichtinstallaties moeten voorzien zijn van veiligheidsinrichtingen die de werking van de driekleurige lichten in alle richtingen onderbreken, zodra, ingevolge een ontregeling, twee verkeersstromen elkaar kunnen snijden of zodra als gevolg van een defekt een reglementair rood licht niet meer brandt wanneer het zou moeten branden.
3.2. Driekleurig stelsel met lichten (artikel 61.1.1°, 2° en 3° van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer).
Het lichtdoorlatend gedeelte van de lichten heeft de vorm van een cirkel met een diameter van ten minste 0,18 m. Het lichtdoorlatend gedeelte van de herhalingslichten aangebracht zoals voorzien in artikel 61.4.3. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, heeft een diameter van maximum 0,10 m.
Het oranjegele licht dat volgt op het groene, moet gedurende ongeveer 3 tot 5 seconden blijven branden. Op elk kruispunt waar het zou kunnen dat de ontruiming niet is beëindigd wanneer het oranjegeel licht uitgaat, kan het aangaan van de groene lichten die bestemd zijn voor de bestuurders die het kruispunt wensen op te rijden, vertraagd worden met enkele seconden.
Wanneer deze lichten worden gebruikt om de toerit tot een autosnelweg te doseren, mag de tijd gedurende dewelke het oranjegele licht brandt, teruggebracht worden op een tot twee seconden.
3.2.bis. Wanneer verkeerslichten worden aangebracht conform artikel 61.3.2., tweede lid, van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, mogen oversteekplaatsen voor voetgangers slechts gemarkeerd worden wanneer de intensiteit van het voetgangersverkeer dit rechtvaardigen.
In dit geval moeten de voetgangerslichten worden geplaatst om het verkeer op de oversteekplaats voor voetgangers te regelen
3.3. Driekleurig stelsel met pijlen (artikel 61.1.4° en 5° van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer)
De pijlen boven de rijstroken komen voor op een matte zwarte cirkelvormige oppervlakte met een diameter van tenminste 0,25 m.
De pijlen komen voor op een matte zwarte cirkelvormige oppervlakte met een diameter van ten minste 0,18 m.
De pijlen met één punt stemmen overeen met plaat 1 van bijlage 1 tot dit besluit.
De pijlen van dezelfde kleur, die gelijktijdig aan- en uitgaan, mogen in één licht gegroepeerd worden, zoals aangeduid op plaat 2 van bijlage 1 tot dit besluit, uitgezonderd indien die groepering de bestuurders kan misleiden.
De pijlen mogen derwijze gericht worden dat zij beter de richting aangeven waarop zij betrekking hebben.
3.3.1. Pijlen die de lichten van het driekleurig stelsel vervangen (artikel 61.1.4° van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer).
Het gebruik van dit stelsel wordt voorbehouden voor bijzondere gevallen. Hiertoe kan worden overgegaan wanneer de andere driekleurige stelsels niet toelaten het verkeer de gewenste vlotheid te verzekeren of in voldoende veilige omstandigheden te regelen.
De tijd gedurende dewelke de lichten branden, zoals beschreven onder 3.2., geldt ook voor de pijlen die de lichten vervangen.
Het is verboden, voor de regeling van het verkeer bij dezelfde toegang van een kruispunt, het stelsel met pijlen die de lichten van het driekleurig stelsel vervangen, te combineren met een ander stelsel van verkeerslichten, behalve voor de regeling van het linksafslaand verkeer.
3.3.2. Bijkomende groene pijlen bij de lichten van het driekleurig stelsel (artikel 61.1.5° van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer).
Op één of meer groene pijlen die tegelijk met een rood licht branden, mag alleen een groen licht volgen.
Indien meerdere pijlen met één punt op dezelfde steun worden aangebracht, worden zij, van boven naar onder, als volgt geschikt : naar boven gerichte groene pijl, naar links gerichte groene pijl, naar rechts gerichte groene pijl. De naar links gerichte groene pijl mag evenwel links van het groene licht en de naar rechts gerichte groene pijl rechts van het groene licht worden geplaatst.
Behalve wanneer de bijzondere plaatsgesteldheid het niet toelaat, mogen de bijkomende groene pijlen slechts gebruikt worden wanneer een rijstrook voorbehouden is, door voorsorteringspijlen, voor de bestuurders die de richting aangeduid door de groene pijl, willen volgen.
3.4 Lichten bestemd voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen (artikel 61.1.6° van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer).
De op deze lichten afgebeelde silhouet van een fiets komt voor op een matte zwarte cirkelvormige oppervlakte met een diameter van 0,18 m tot 0,21 m overeenkomstig de plaat 3 van bijlage 1 tot dit besluit. Wanneer deze lichten worden aangebracht op ooghoogte van de bestuurder mag de cirkelvormige oppervlakte een diameter hebben van 0,10 m tot 0,12 m.
Deze lichten mogen slechts geplaatst worden waar een fietspad met het verkeersbord D7 of D9 is, of waar een weg voorbehouden is voor voetgangers, fietsers en ruiters door de verkeerstekens F99 tot F101b.
D7 D9 F99a F99b F101a F101b
Het vaste oranjegele licht moet gedurende ongeveer drie seconden branden. Het erop volgend rode licht moet aangaan enkele ogenblikken voordat het groen licht voor de andere weggebruikers aangaat.
Dit verschil in tijd heeft tot doel de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen in staat te stellen het oversteken van de rijbaan te beëindigen; het wordt vastgesteld op basis van een maximumfietssnelheid van 5 m/s te berekenen vanaf het doven van het groen licht.
3bis.1. Dit licht komt voor op een matte zwarte oppervlakte.
De oranjegele pijl moet zich bevinden in een oppervlak met een diameter van ten minste 0,18 m.
Hij wordt 45° schuin naar beneden gericht in de richting die voor het verkeer open blijft.
3bis.2. Deze pijl wordt gebruikt om de vermindering aan te kondigen van het aantal rijstroken die in de gevolgde richting mogen gebruikt worden.
Hij mag alleen geplaatst zijn of in combinatie met de verkeerslichten die bestaan uit een rood kruis of een groene pijl.
De bijzondere verkeerslichten voor het regelen van het verkeer van voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer komen voor op een matte zwarte cirkelvormige oppervlakte met een diameter van ten minste 0,18m, overeenkomstig plaat 5 van bijlage 1 tot dit besluit.
Zij mogen slechts gebruikt worden voor de regeling van het verkeer van voertuigen op een eigen bedding of op een bijzondere overrijdbare bedding bestemd voor geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer.
4.1. Voetgangerslichten
De op deze lichten afgebeelde silhouet van een voetganger komt voor op een matte zwarte cirkelvormige oppervlakte met een diameter van 0,18 m tot 0,21 m, overeenkomstig plaat 4 van bijlage 1 tot dit besluit.
Het vaste groene licht brandt minimaal gedurende een periode die de voetganger in staat stelt over te steken met een snelheid van 1,20 m/s.
Wanneer het knipperen van het groene licht wordt gebruikt, dan ligt de duur ervan tussen drie en vijf seconden.
Het voor de voetgangers bestemde rode licht moet aangaan enkele ogenblikken voor dat de lichten aangaan die de bestuurders toelaten de oversteekplaats voor voetgangers te dwarsen.
Dit verschil in tijd heeft tot doel de voetgangers in staat te stellen het oversteken van de rijbaan te beëindigen; het wordt vastgesteld op basis van een maximum voetgangerssnelheid van 1,20 m/s, te berekenen vanaf het doven van het vaste groene licht of van het groene knipperlicht zo er een is.
Indien de oversteekplaats voor voetgangers onderbroken is door vluchtheuvels, bermen, verkeersgeleiders, enz., waarop voetgangerslichten geplaatst zijn, moet de lengte van elk van deze delen van de oversteekplaats in aanmerking genomen worden om voornoemd tijdsverschil te berekenen.
De voetgangerslichten moeten geplaatst worden wanneer de voorwaarde voorzien in artikel 3.2.bis is vervuld.
4.2. Verkeerslichten boven de rijstroken
Deze lichten komen voor op een matte zwarte oppervlakte.
Het kruis en de pijl moeten voorkomen in een oppervlak met een diameter van ten minste 0,18 m.
Zij worden aangebracht in het midden boven de as van de rijstroken waarboven ze zich bevinden.
Om de rijrichting op een rijstrook om te keren, dient er, na het aangaan van het rode kruis dat boven deze rijstrook hangt, gewacht op de volledige ontruiming vooraleer de groene pijl voor de tegengestelde richting mag aangaan.
De verkeerslichten boven de rijstroken worden herhaald boven het wegvak, telkens dit noodzakelijk is en inzonderheid in functie van de karakteristieken van de weg, de snelheden en na elk kruispunt en na elke toegang tot een autosnelweg.
Oranjegele knipperlichten mogen aan weerszijden van de kruisen en de pijlen aangebracht worden. De lichtsterkte van deze lichten mag evenwel niet hinderlijk zijn voor de waarneming van de verkeerslichten die boven de rijstroken zijn aangebracht.
5.1. Het lichtdoorlatend gedeelte van deze lichten heeft de vorm van een cirkel met een diameter van ten minste 0,18 m.
Wanneer de installatie twee lichten omvat, branden deze beurtelings.
5.2. Het verkeerslicht bepaald in artikel 64.1.3° van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer bevat van boven naar onder :
Het vaste oranjegele licht dat volgt op het oranjegele knipperlicht moet gedurende ongeveer 5 tot 7 seconden branden.
Dit verkeerslicht mag slechts gebruikt worden wanneer de driekleurige verkeerslichten niet passen.
6.1. De verkeersborden moeten van het lichtweerkaatsend type of van het type met eigen verlichting zijn.
Het herhalingsbord moet niet noodzakelijk van hetzelfde type zijn als het verkeersbord dat rechts geplaatst is.
6.2.1. Buiten de gevallen uitdrukkelijk bedoeld door dit besluit, mogen de verkeersborden slechts herhaald worden wanneer het verkeer het rechtvaardigt.
6.2.2. Buiten de gevallen uitdrukkelijk bedoeld door het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer of door dit besluit, is het verboden verkeersborden die aan de bestuurders eenzelfde informatie omtrent eenzelfde plaats geven, op dezelfde steun of het ene bord in de onmiddellijke nabijheid van het andere te plaatsen.
6.3. De verkeersborden moeten, in de mate van het mogelijke, zuiver gehouden worden zodanig dat zij voor de weggebruikers identificeerbaar blijven.
6.4.1. De verkeersborden met de hieronder aangegeven vorm hebben volgende afmetingen:
De afmetingen van de borden die overeenkomen met een lagere snelheidslimiet mogen worden gebruikt, rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden en bij herhalingen op de linkse kant.
Aan het einde van een zone met een snelheidslimiet lager dan of gelijk aan 30 km/u mag de reeks borden met grotere afmetingen gebruikt worden.
De borden met zonale draagwijdte hebben afmetingen van 0,60 m x 0,90 m. Deze afmetingen kunnen worden teruggebracht tot 0,40 m x 0,60 m, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden.
De borden met zonale draagwijdte met twee reglementeringen hebben afmetingen van 0,60 m x 1,60 m. Deze afmetingen mogen worden teruggebracht tot 0,40 m x 1,00 m rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden.
6.4.2. Bij de beoordeling van de in artikel 6.4.1. bedoelde plaatselijke omstandigheden moet met name rekening worden gehouden met de volgende elementen:
1° de smalheid van de rijbaan of van de berm;
2° de noodzaak om het bord op een kleine verkeersgeleider te plaatsen.
6.4.3. Voor verkeersborden die een maatregel aankondigen die enkel door fietsers, bestuurders van speed pedelecs en van tweewielige bromfietsen in acht moet worden genomen, mogen deze afmetingen tot minimaal 0,30 m worden teruggebracht.
6.5. Signalisatie met veranderlijke informatie
6.5.1. Kleinere afmetingen zoals bepaald in artikel 6.4.1. mogen voor de verkeersborden van de signalisatie met veranderlijke informatie slechts gebruikt worden in de onderbruggingen en in de tunnels.
6.5.2. (Opgeheven)
6.5.3. De signalisatie met veranderlijke informatie wordt herhaald na elk kruispunt of na elke toegang tot een autosnelweg.
Een einde-verbodsbord moet geplaatst worden op de autosnelweg of wanneer dit einde-verbod niet samenvalt met een kruispunt.
Er mag geen gebruik gemaakt worden van een signalisatie met zonale draagwijdte, behalve voor de signalisatie van de schoolomgevingen zoals bepaald in artikel 2.37 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer voor de verkeersborden F4a en F4b.
F4a F4b
In dit geval :
6.6. Rijstrooksignalisatie
6.6.1. Kleinere afmetingen zoals bepaald in de artikelen 6.4.1. en 6.4.2. mogen slechts gebruikt worden in de onderbruggingen en in de tunnels.
6.6.2. In principe wordt de rijstrooksignalisatie slechts gebruikt op wegen die ten minste twee rijstroken in elke rijrichting omvatten, of, ingeval van éénrichtingsverkeer, wanneer er ten minste twee rijstroken zijn in de toegelaten richting.
Op andere wegen mag deze signalisatie slechts uitzonderlijk aangebracht worden, rekening houdend met de drukte en de aard van het verkeer.
6.6.3. De rijstrooksignalisatie wordt herhaald na elk kruispunt of na elke toegang tot een autosnelweg.
Een einde-verbodsbord moet geplaatst worden op de autosnelweg of wanneer dit einde-verbod niet samenvalt met een kruispunt.
Wat de gevaarsborden betreft, wordt de lengte van het gevaarlijk weggedeelte aangeduid.
6.6.4. De signalisatie met zonale geldigheid mag niet gebruikt worden voor de rijstrooksignalisatie.
6.7. Signalisatie met zonale geldigheid
6.7.1. De zonale geldigheid kan toegekend worden :
1° aan de verbodsborden, met uitzondering van de verkeersborden C1, C31, C33 en C47;
C1 C31 C33 C47
Wat betreft het verkeersbord C43 mag enkel een zonale draagwijdte toegekend worden aan :
C43
2° aan de verkeersborden betreffende het stilstaan en parkeren, met uitzondering van de verkeersborden E5, E7 en E11.
E5 E7 E11
6.7.2. De verkeersborden op de signalisatie met zonale draagwijdte worden afgebeeld overeenkomstig bijlage 7 van dit besluit.
6.7.3.(Opgeheven)
6.7.4. De bepalingen van de artikelen 9.2, 9.3, 9.4, 9.7 en 11.1, 11.3, 11.4.1 en 2 en 11.7.2° van dit besluit zijn van toepassing wanneer aan een verkeersbord de zonale geldigheid wordt toegekend.
6.7.5.1° Bij de toegang tot een zone mogen ten hoogste twee reglementeringen ingevoerd worden.
Wanneer in een zone met twee reglementeringen slechts aan één ervan een einde wordt gesteld, moet de reglementering die van toepassing blijft door een herhalingsbord aangeduid worden.
Beide reglementeringen mogen op hetzelfde verkeersbord afgebeeld worden overeenkomstig bijlage 7 tot dit besluit.
6.7.5.2° Binnen een zone mogen andere reglementeringen met zonale draagwijdte ingevoerd worden, voorzover het aantal zonale reglementeringen die door de weggebruikers moeten worden toegepast, op geen enkele plaats binnen de zone meer dan twee bedraagt.
6.7.5.3° De bepalingen van de artikelen 6.7.5.1° en 6.7.5.2° gelden niet voor de verkeersborden F4a en F4b en voor de verkeersborden F117 en F118.
Zij moeten bovendien afzonderlijk worden geplaatst van de andere verkeersborden met zonale draagwijdte.
Zij mogen evenwel op dezelfde paal worden bevestigd.
F4a F4b F117 F118
6.7.6. Behalve wat de verkeersborden F4a en F4b betreft, mag de signalisatie met zonale geldigheid slechts voor meerdere wegen ingevoerd worden.
6.7.7. De in een zone van kracht zijnde reglementering mag door een gelijkaardig verkeersbord herhaald worden; het draagt de vermelding " Herhaling ", overeenkomstig artikel 65.5.8 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
6.7.8. In een zone mogen alleen maatregelen die meer beperkend van aard zijn of maatregelen die van een andere aard zijn dan de regel die in deze zone van toepassing is, voor bepaalde openbare wegen genomen worden.
Maatregelen die minder beperkend van aard zijn mogen slechts incidenteel in de zone worden getroffen.
6.8. Beperking van de draagwijdte van de verkeersborden
Het onderbord bepaald in artikel 65.6. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer mag slechts gebruikt worden voor rijbanen met meerdere rijstroken in dezelfde rijrichting en indien het verkeersbord slechts van toepassing is op de uitrit die rechts van de rijbaan ligt.
6.9. De gebruikte eenheidssymbolen zijn de volgende: t (ton), km (kilometer), m (meter), u (uur), min (minuut), S (euro).
6.10. Op autosnelwegen wordt de afstand die op de borden en onderborden wordt aangegeven, afgerond:
1° tot de dichtstbijzijnde kilometer als die hoger is dan 5 km:
2° tot de dichtstbijzijnde halve kilometer als die tussen 2 en 5 km ligt;
3° tot de dichtstbijzijnde 250 m als die tussen 1000 en 2000 m ligt;
4° tot 50, 75, 100, 150, 200, 250, 400, 500, 600, 750 of 800 m als die lager dan 1000 m is.
Op wegen wordt de afstand die op de borden en onderborden wordt aangegeven, afgerond:
1° tot de dichtstbijzijnde kilometer als die hoger is dan 5 km;
2° tot de dichtstbijzijnde halve kilometer als die tussen 2 en 5 km ligt;
3° tot de dichtstbijzijnde 250 m als die tussen 500 en 2000 m ligt;
4° tot 10, 15, 20, 25, 50, 75, 100, 150, 200, 250, 300 of 400 m als die lager dan 500 m is.
In afwijking van de bepalingen van lid 2, wanneer de verkeerstekens uitsluitend bestemd zijn voor voetgangers en fietsers, wordt de afstand die op de borden en onderborden aangegeven wordt, afgerond:
1° tot de dichtstbijzijnde kilometer als die hoger is dan 5 km:
2° tot de dichtstbijzijnde halve kilometer als die tussen 2 en 5 km ligt;
3° tot de dichtstbijzijnde 100 m als die tussen 500 en 2000 m ligt;
4° tot de dichtstbijzijnde 50 m als die tussen 100 en 500 m ligt;
5° tot 10, 15, 20, 25, 30, 40, 50 of 75 m als die lager dan 100 m is.
Gevaarsborden kondigen alleen gevaarlijke weggedeelten aan die niet op tijd worden gezien door een weggebruiker die de nodige voorzichtigheid in acht neemt.
Gevaarsborden worden niet vermenigvuldigd.
Op wegen waar de toegestane maximumsnelheid lager is dan of gelijk is aan 30 km/u, worden de A1, A7, A14, A15, A21, A25, A27, A29, A33, A35 en A37-borden niet gebruikt.
Gevaarstekens worden op zo’n afstand van de gevaarlijke locatie geplaatst dat ze het meest effectief zijn, rekening houdend met de weg- en verkeersomstandigheden, de gebruikelijke snelheid van voertuigen en de afstand waarop het bord zichtbaar is.
A23-borden die schoolomgeving aankondigen, worden vlak vóór bedoelde schoolomgeving geplaatst.
A45 en A47-borden zijn geplaatst op of nabij de spoorovergang.
A45 A47
Met uitzondering van de A23-borden, die schoolomgeving aankondigen, A45 en A47-borden, worden gevaarsborden op een afstand geplaatst:
1° tussen 0 en 50 m op wegen binnen stedelijke gebieden en op wegen waar de maximumsnelheid lager is dan of gelijk is aan 30 km/u;
2° op min of meer 150 m op wegen buiten stedelijke gebieden waar de toegelaten maximumsnelheid hoger is dan 30 km/u;
3° bijna 200 m op snelwegen.
Het gevaarsbord wordt enkel aangevuld met een onderbord, type Ia, zoals bedoeld in bijlage 2 bij dit besluit, als het gevaarsbord is geplaatst:
1° op meer dan 50 m op wegen binnen stedelijke gebieden en op wegen waar de maximumsnelheid lager is dan of gelijk is aan 30 km/u;
2° op minder dan 100 m of op meer dan 200 m op wegen buiten stedelijke gebieden waar de toegelaten maximumsnelheid hoger is dan 30 km/u;
3° op minder dan 100 m of op meer dan 200 m op autosnelwegen.
Type Ia
Het onderbord van type VI bedoeld in bijlage 2 bij dit besluit, met het opschrift “HERHALING” vormt geen aanvulling op een gevaarsbord.
7.1. Verkeersbord A1. Gevaarlijke bocht.
A1a A1b A1c A1d
Het symbool wordt gekozen volgens de plaatsgesteldheid.
Mogen slechts gesignaleerd worden de bochten die onverwacht opduiken of de bochten die met een gevoelige snelheidsvermindering moeten genomen worden.
De plaatsingsafstand van dit verkeersbord wordt gemeten vanaf het begin van de bocht.
In geval van opeenvolgende bochten, wordt dit verkeersbord slechts voor de eerste bocht geplaatst; een onderbord van het type II van bijlage 2 tot dit besluit vermeldt dan de lengte van het bochtig vak.
7.2. Verkeersborden A3 en A5. Gevaarlijke daling en steile helling.
A3 A5
Mogen slechts gesignaleerd worden de rijbanen met een helling of daling van ten minste 7 pct.
7.3. De keuze van het symbool op het A7-bord wordt bepaald door de plaatsgesteldheid.
A7a A7b A7c
Mogen slechts gesignaleerd worden door een A7-bord de rijbaanversmallingen van ten minste 1,00 m, die gevaarlijk zijn voor het verkeer.
Indien de versmalling de omvang van een rijstrook heeft, wordt gebruikt gemaakt van het F97-bord alleen geplaatst.
F97
7.4. Verkeersbord A13. Uitholling overdwars of ezelsrug.
Enkel een doorgang met oneffenheden in de rijbaan die gevaarlijke schokken kunnen veroorzaken voor voertuigen of die tot gevolg kunnen hebben dat ze hun wegligging verliezen, mag worden gesignaleerd.
7.4bis. Verkeersbord A14. Verhoogde inrichting op de openbare weg.
Gesignaleerd moeten worden de verhoogde inrichtingen op de openbare weg, aangelegd overeenkomstig het koninklijk besluit van 9 oktober 1998 tot bepaling van de vereisten voor de aanleg van verhoogde inrichtingen op de openbare weg en van de technische voorschriften waaraan deze moeten voldoen.
Ingeval van opeenvolgende verhoogde inrichtingen op de openbare weg wordt dit verkeersbord slechts vóór de eerste verhoogde inrichting op de openbare weg geplaatst; een onderbord van het type II van bijlage 2 tot dit besluit vermeldt dan de lengte van de sectie waarop verhoogde inrichtingen op de openbare weg aangelegd zijn.
Type II
De verhoogde inrichtingen op de openbare weg, aangelegd binnen de zones afgebakend door de verkeersborden F4a en F4b, moeten evenwel niet gesignaleerd worden.
F4a F4b
7.5. Verkeersbord A15. Glibberige rijbaan.
1° Door dit verkeersbord mogen alleen de plaatsen worden aangekondigd, waar de rijbaan in haar normale staat als glibberig bekend staat.
2° De plaatsen van een rijbaan die ingevolge bijzondere omstandigheden dikwijls glibberig worden in de loop van het jaar, mogen slechts worden aangekondigd door dit verkeersbord met een onderbord van het type III van bijlage 2 tot dit besluit bijvoorbeeld door " Bij nat wegdek ".
Type III
3° De plaatsen van een rijbaan waarop het enkel glad is door seizoengebonden omstandigheden, mogen slechts aangekondigd worden door wegneembare of plooibare borden, of door borden die alleen zichtbaar worden gemaakt wanneer gladheid zich daar dreigt voor te doen.
Het onderbord voorzien bij artikel 66.4. voor het verkeersbord A15 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, gebruikt voor sneeuwval of ijzel of een onderbord van het type III van bijlage 2 bij dit besluit, vult het verkeersbord aan (b.v. bladerval, bieten...).
7.6. Oversteekplaatsen op rijbanen waar de toegestane maximumsnelheid hoger is dan 50 km/u worden aangekondigd met een A21-bord.
Dit verkeersbord wordt echter niet geplaatst wanneer er een A23-bord is of een oversteekplaats voor voetgangers die geregeld wordt door driekleurige verkeerslichten.
7.7. Verkeersbord A23. Plaats waar speciaal veel kinderen komen.
Moet gesignaleerd worden de nadering van de scholen en van de speelpleinen waar speciaal veel kinderen komen.
7.8. Verkeersbord A25. Oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen of plaats waar die bestuurders van een fietspad op de rijbaan komen.
Moeten gesignaleerd worden :
7.9. Verkeersbord A27. Doortocht van groot wild.
Mogen slechts gesignaleerd worden de rijbaanvakken waar regelmatig groot wild (herten, reebokken, everzwijnen) oversteekt.
7.10. Verkeersbord A33. Verkeerslichten.
Buiten de bebouwde kommen moeten gesignaleerd worden de driekleurige verkeerslichten die, wegens de plaatsgesteldheid, door de weggebruikers niet kunnen gezien worden vanop een afstand van ongeveer 150 m.
Wanneer die verkeerslichten kunnen gezien worden vanop een grotere afstand dan 150 m, mag het verkeersbord A33 slechts uitzonderlijk worden gebruikt.
7.11. Verkeersbord A37. Zijwind.
Moeten gesignaleerd worden de rijbaanvakken waarop dikwijls een sterke zijwind waait en waar een windzak voorzien is.
7.12. Verkeersbord A39. Verkeer toegelaten in beide richtingen na een gedeelte van de rijbaan met éénrichtingsverkeer.
Moet gesignaleerd worden elk rijbaanvak dat normaal bestemd is voor éénrichtingsverkeer wanneer die rijbaan er tijdelijk opengesteld is voor het verkeer in de twee richtingen; een onderbord van het type II van bijlage 2 tot dit besluit duidt de lengte van het vak aan.
7.13. Verkeersbord A51. Gevaar dat niet door een speciaal symbool wordt aangeduid.
Een onderbord van het type III van bijlage 2 tot dit besluit duidt de aard van het gevaar aan.
Dit verkeersbord wordt slechts geplaatst wanneer geen ander gevaarsbord kan gebruikt worden.
8.1. Verkeersbord B1. Voorrang verlenen.
1° Dit verkeersbord wordt geplaatst in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar de bestuurders voorrang moeten verlenen.
Het moet naargelang van het geval aangevuld worden met een onderbord van het model M.9. of M.10. bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer :
M.9. M.10.
a) wanneer er bij het oprijden van een kruispunt een fietspad dat in twee richtingen bereden wordt gemarkeerd is;
b) wanneer op een openbare weg met éénrichtingsverkeer het verkeer van fietsers en eventueel van bestuurders van tweewielige bromfietsen in beide richtingen toegelaten is.
Het moet aangevuld worden met een onderbord van het model M.8. bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer wanneer het verkeersbord alleen geldt voor de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen en de plaatsing wegens de bijzondere plaatsgesteldheid misleidend kan zijn voor de andere gebruikers.
M.8.
2° Dit verkeersbord wordt slechts geplaatst indien terzelfdertijd het verkeersbord B9 of B15 wordt geplaatst op de openbare weg of op de rijbaan die gevolgd wordt door de bestuurders aan wie voorrang moet verleend worden.
B9 B15
De verkeersborden B9 of B15 mogen niet geplaatst worden wanneer het verkeersbord B1 geplaatst is aan de toegangswegen tot een rotonde gesignaleerd door de verkeersborden D5.
D5
De verkeersborden B9 of B15 moeten evenwel niet geplaatst worden :
a) wanneer het bord B1 wordt geplaatst op een pad, een aardeweg of een openbare weg die op een kruispunt uitmondt dwars door een verhoogd trottoir of een fietspad.
b) indien hun plaatsing wegens de bijzondere plaatsgesteldheid, de bestuurders kan misleiden omtrent de voorrangsregels aan het volgende kruispunt.
c) Indien het verkeersbord B1 alleen betrekking heeft op fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
d) Wanneer het verkeersbord B1 geplaatst is aan de uitgang van een zone afgebakend door de verkeersborden F12a en F12b.
F12a F12b
3°
a) Dit verkeersbord moet links herhaald worden op rijbanen met éénrichtingsverkeer waarvan de breedte het verkeer in meerdere files toelaat.
b) Het verkeersbord B1 mag niet herhaald worden links van een oprit tot een autosnelweg of van enige rijbaan die met de rijbaan waar zij op uitkomt een hoek vormt die zodanig scherp is dat de bestuurder die voorrang geniet, zou kunnen menen dat dit verkeersbord hem betreft.
c) Het is verboden aan dezelfde uitrit op een kruispunt meer dan twee verkeersborden B1 te plaatsen.
4° De borden B1, B5 of B17 worden geplaatst bij de uitgangen van de erven en woonerven die op een kruispunt uitmonden. De borden B1 of B5 worden geplaatst aan de uitgangen van de voetgangerszones die op een kruispunt uitmonden. Deze borden worden niet aangekondigd door de borden B3 of B7.
B3 B5 B7
5° De verkeersborden B1 of, zo nodig, verkeersborden B5 moeten aan alle toegangswegen tot de rotondes gesignaleerd door de verkeersborden D5, geplaatst worden.
Deze verkeersborden moeten niet aangekondigd worden door verkeersborden B3 of B7.
D5
8.2. Verkeersbord B3. Verkeersbord dat het verkeersbord B1 aankondigt op de bij benadering aangeduide afstand.
1° Dit verkeersbord moet geplaatst worden indien het verkeersbord B1 wegens de plaatsgesteldheid niet waarneembaar is op ongeveer 100 m of indien op de weg waarop het verkeersbord B1 is geplaatst, aan het vorig kruispunt het verkeersbord B15 voorkomt.
B15
2° Dit verkeersbord moet echter niet geplaatst worden :
a) in de bebouwde kommen;
b) wanneer de rijbaan in de zone van 100 m die aan het kruispunt voorafgaat, niet breder is dan 3 m.
3° Dit verkeersbord mag niet geplaatst worden :
a) indien het verkeersbord B1 op een pad of een aardeweg geplaatst is;
B1
b) indien het verkeersbord B11 gebruikt wordt.
B11
4° Het is verboden :
a) meer dan één verkeersbord B3 rechts te plaatsen;
b) het verkeersbord B3 links te herhalen indien het verkeersbord B1 zelf links herhaald wordt, behalve op de rijbanen met éénrichtingsverkeer, waarvan de breedte het verkeer in meerdere files toelaat.
5° Het blauwe bord onder de driehoek moet overeenstemmen met het bord van het type Ia van de bijlage 2 tot dit besluit.
8.3 Verkeersbord B5. Stoppen en voorrang verlenen.
1° Dit verkeersbord mag slechts geplaatst worden :
a) indien, ingevolge de plaatsgesteldheid, het uitzicht zodanig beperkt is dat de bestuurders geen voorrang zouden kunnen verlenen zonder te moeten stoppen;
b) in de gevallen voorzien bij artikel 61.3.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
2° Dit verkeersbord wordt geplaatst in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar de bestuurders moeten stoppen en voorrang verlenen.
Het moet naargelang van het geval aangevuld worden met een onderbord van het model M.9. of M.10. bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer :
M.9. M.10.
a) wanneer er bij het oprijden van een kruispunt een fietspad dat in twee richtingen bereden wordt gemarkeerd is;
b) wanneer op een openbare weg met eenrichtingsverkeer het verkeer van fietsers en eventueel van bestuurders van tweewielige bromfietsen in beide richtingen toegelaten is.
Het moet aangevuld worden met een onderbord van het model M.8. bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer wanneer het verkeersbord alleen geldt voor de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen en de plaatsing wegens de bijzondere plaatsgesteldheid misleidend kan zijn voor de andere gebruikers.
M.8.
3° Dit verkeersbord wordt slechts geplaatst indien terzelfdertijd het verkeersbord B9 of B15 wordt geplaatst op de openbare weg of op de rijbaan die gevolgd wordt door de bestuurders aan wie voorrang moet verleend worden.
B9 B15
De verkeersborden B9 of B15 moeten evenwel niet geplaatst worden :
a) wanneer het bord B5 geplaatst wordt op een pad, een aardeweg of een openbare weg die op een kruispunt uitmondt dwars door een verhoogd trottoir of een fietspad.
b) indien hun plaatsing, wegens de bijzondere plaatsgesteldheid, de bestuurders kan misleiden omtrent de voorrangsregels aan het volgende kruispunt.
c) indien het verkeersbord B5 alleen betrekking heeft op fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
d) Wanneer het verkeersbord B5 geplaatst is aan de uitgang van een zone afgebakend door de verkeersborden F12a en F12b.
F12a F12b
De verkeersborden B9 of B15 mogen niet geplaatst worden wanneer het verkeersbord B5 geplaatst is aan de toegangswegen tot een rotonde gesignaleerd door de verkeersborden D5.
D5
4°
a) Dit verkeersbord moet links herhaald worden op rijbanen met éénrichtingsverkeer waarvan de breedte het verkeer in meerdere files toelaat;
b) het verkeersbord B5 mag niet geplaatst worden op een oprit tot een autosnelweg;
c) het verkeersbord B5 mag niet herhaald worden links van een rijbaan die met de rijbaan waar ze op uitkomt een hoek vormt die zodanig scherp is dat de bestuurder die voorrang geniet zou kunnen menen dat dit verkeersbord hem betreft;
d) het is verboden aan dezelfde uitrit op een kruispunt meer dan twee verkeersborden B5 te plaatsen.
8.4. Verkeersbord B7. Verkeersbord dat het verkeersbord B5 aankondigt op de bij benadering aangeduide afstand.
1° Dit verkeersbord moet geplaatst worden om ieder verkeersbord B5 aan te kondigen.
B5
2° Dit verkeersbord moet echter niet geplaatst worden :
a) in de bebouwde kommen;
b) wanneer de rijbaan in de zone van 100 m die aan het kruispunt voorafgaat, niet breder is dan 3 m.
3° Dit verkeersbord mag niet geplaatst worden :
a) indien het verkeersbord B5 op een pad of een aardeweg geplaatst is;
b) indien het verkeersbord B11 gebruikt wordt.
B11
4° Het is verboden :
a) meer dan één verkeersbord B7 rechts te plaatsen;
b) het verkeersbord B7 links te herhalen indien het verkeersbord B5 zelf links herhaald wordt, behalve op de rijbanen met éénrichtingsverkeer waarvan de breedte het verkeer in meerdere files toelaat.
5° Het blauwe bord onder de driehoek moet overeenstemmen met het bord van het type Ib van de bijlage 2 tot dit besluit.
8.5. Verkeersbord B9. Voorrangsweg.
1° Dit verkeersbord wordt geplaatst bij het begin van de voorrangsweg en herhaald na elk kruispunt.
Indien de plaatsgesteldheid het rechtvaardigt, mag bovendien een identiek verkeersbord geplaatst worden vóór of op het kruispunt.
2° Dit verkeersbord wordt slechts geplaatst indien terzelfdertijd het verkeersbord B1 of B5 wordt geplaatst op de openbare weg of op de rijbaan die gevolgd wordt door de bestuurders die voorrang moeten verlenen.
Het verkeersbord B9 wordt evenwel geplaatst zonder dat de verkeersborden B1 of B5 geplaatst worden op de andere weg indien het verkeer daar verboden is in de richting van de voorrangsweg.
B1 B5
3° Het verkeersbord B9 moet niet geplaatst worden :
a) wanneer het bord B1 of B5 geplaatst wordt op een pad, een aardeweg of een openbare weg die op een kruispunt uitmondt dwars door een verhoogd trottoir of een fietspad.
b) indien zijn plaatsing, wegens de bijzondere plaatsgesteldheid, de bestuurders kan misleiden omtrent de voorrangsregels aan het volgende kruispunt.
c) indien het verkeersbord B1 of B5 alleen betrekking heeft op fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
d) Wanneer het verkeersbord B1 of B5 geplaatst is aan de uitgang van een zone afgebakend door de verkeersborden F12a en F12b.
4° De verkeersborden B9 worden slechts geplaatst op de wegen die ingeschakeld zijn in een lange voorrangsweg.
Zij mogen niet geplaatst worden op rotondes gesignaleerd door de verkeersborden D5.
D5
5° Het is verboden verkeersborden B9 te plaatsen op een openbare weg waarop verkeersborden B15 aangebracht zijn.
B15
6° Wanneer een voorrangsweg onmiddellijk na een kruispunt met voorrang van rechts begint, moet vóór dit kruispunt altijd het verkeersbord B17 geplaatst worden.
B17
7° In de bebouwde kom is het niet noodzakelijk om het bord B9 te plaatsen waar de bestuurder tijdig kan zien dat voertuigen die van rechts naderen geen voorrang krijgen, door de aanwezigheid van een stopstreep die het bord B5 aanvult, een streep ″voorrang verlenen″ die het bord B1 aanvult of door de continuïteit van het verhoogd trottoir.
8.6. Verkeersbord B11. Einde van voorrangsweg.
Dit verkeersbord wordt geplaatst bij het naderen van het kruispunt waar de voorrangsweg dit karakter verliest, behalve aan de uitritten van autosnelwegen waar het niet mag geplaatst worden.
Aan dit kruispunt moet de voorrangsregel die van toepassing is, altijd worden aangekondigd door verkeersborden B1, B5 of B17 volgens het geval.
B1 B5 B17
8.7. Verkeersbord B13. Verkeersbord dat het verkeersbord B11 aankondigt op de bij benadering aangeduide afstand.
1° Dit verkeersbord moet geplaatst worden :
a) buiten de bebouwde kommen indien het verkeersbord B11 wegens de plaatsgesteldheid niet waarneembaar is op ongeveer 100 m;
b) bij het naderen van het einde van een autosnelweg;
c) bij het naderen van het knooppunt van twee autosnelwegen, voor de bestuurders die voorrang moeten verlenen aan hen die op de andere autosnelweg rijden.
2° Dit verkeersbord moet niet geplaatst worden als het niet kan op ten minste 250 m van het kruispunt.
3° Dit verkeersbord mag niet geplaatst worden :
a) indien het verkeersbord B11 waarneembaar is op ongeveer 100 m;
b) in de bebouwde kommen.
4° Het blauwe bord onder dit verkeersbord moet overeenstemmen met het bord van het type Ia van de bijlage 2 tot dit besluit.
8.8. Verkeersbord B15. Voorrang.
1° Dit verkeersbord wordt geplaatst in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar de bestuurders voorrang genieten.
De vereenvoudigde weergave van de plaatsgesteldheid op het bord B15 wordt bereikt door gebruik te maken van een van de volgende borden:
2° Dit verkeersbord wordt slechts geplaatst indien terzelfdertijd het verkeersbord B1 of B5 wordt geplaatst op de openbare weg of op de rijbaan die gevolgd wordt door de bestuurders die voorrang moeten verlenen.
Het verkeersbord B15 wordt evenwel geplaatst zonder dat de verkeersborden B1 of B5 geplaatst worden op de andere weg indien het verkeer daar verboden is in de richting van de weg waarop het verkeersbord B15 is aangebracht.
3° Het verkeersbord B15 moet niet geplaatst worden :
a) wanneer het bord B1 of B5 geplaatst wordt op een pad, een aardeweg of een openbare weg die op een kruispunt uitmondt dwars door een verhoogd trottoir of een fietspad.
b) indien zijn plaatsing wegens de bijzondere plaatsgesteldheid de bestuurders kan misleiden omtrent de voorrangsregels aan het volgende kruispunt.
c) indien het verkeersbord B1 of B5 alleen betrekking heeft op fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
d) Wanneer het verkeersbord B1 of B5 geplaatst is aan de uitgang van een zone afgebakend door de verkeersborden F12a en F12b.
B1 B5
4° Het is verboden verkeersborden B15 te plaatsen op een openbare weg waarop verkeersborden B9 aangebracht zijn.
B9
5° De verkeersborden B15 mogen niet geplaatst worden op rotondes gesignaleerd door de verkeersborden D5.
D5
6° In de bebouwde kom is het niet noodzakelijk om het bord B15 te plaatsen waar de bestuurder tijdig kan zien dat voertuigen die van rechts naderen geen voorrang krijgen, door de aanwezigheid van een stopstreep die het bord B5 aanvult, een streep ″voorrang verlenen″ die het bord B1 aanvult of door de continuïteit van het verhoogd trottoir.
8.9. Verkeersbord B17. Kruispunt waar de voorrang van rechts geldt.
1° Dit verkeersbord wordt geplaatst in de onmiddellijke nabijheid van het kruispunt.
2° Dit verkeersbord moet geplaatst worden :
a) wanneer op de weg die uitkomt op een kruispunt waar de voorrang van rechts geldt, vóór het voorgaand kruispunt een verkeersbord B15 is aangebracht;
B15
b) wanneer op de weg die voorbij het kruispunt verder loopt een verkeersbord B9 is geplaatst, dat het begin van een voorrangsweg aankondigt.
B9
c) wanneer op de openbare weg die men gaat oprijden éénrichtingsverkeer van toepassing is en het verkeer van fietsers en eventueel van bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A in beide richtingen toegelaten is.
Het verkeersbord moet aangevuld worden met een onderbord van het model M.9. of M.10. bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
M.9. M.10.
d) wanneer bij het oprijden van een kruispunt fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen een fietspad volgen dat in de twee rijrichtingen moet bereden worden.
Het moet aangevuld worden met een onderbord van het model M10 bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
e) wanneer een van de rijbanen die het kruispunt vormt, is opgedeeld in rijstroken tot aan het kruispunt.
f) wanneer de bestuurders op de openbare weg rechts afkomen dwars door een verhoogd trottoir of fietspad, hebben ze niettemin voorrang van rechts.
3° Dit verkeersbord moet niet geplaatst worden op het kruispunt met voorrang ver van rechts dat onmiddellijk volgt op een rotonde gesignaleerd door de verkeersborden D5.
D5
8.10. De borden B1, B5, B9 en B15 mogen enkel worden geplaatst als het behoud van de voorrang van rechts de vlotte of veilige doorstroming van het verkeer in de weg zou staan, vanwege de aard en de dichtheid van het verkeer of de plaatsgesteldheid.
B1 B5 B9 B15
8.11. Wanneer een weg waarop verkeersborden B9 vóór of op het kruispunt of verkeersborden B15 zijn aangebracht, op een kruispunt afbuigt en zijn continuïteit niet duidelijk uitkomt, dan wordt zijn tracé op het kruispunt aangeduid op een onderbord van het type VIII van bijlage 2 tot dit besluit, dat onder deze verkeersborden geplaatst wordt.
Hetzelfde onderbord mag geplaatst worden onder de verkeersborden B1 en B5 op de andere wegen die op het kruispunt uitkomen.
Type VIII
8.12. Verkeersbord B19. Smalle doorgang.
Gebod voorrang te verlenen aan de bestuurders die uit de tegenovergestelde richting komen.
Verkeersbord B21. Smalle doorgang.
Voorrang ten opzichte van de bestuurders die uit de tegenovergestelde richting komen.
Het verkeersbord B19 mag vóór een smalle doorgang slechts geplaatst worden indien de zichtbaarheid van het ene uiteinde van die doorgang tot het andere volledig is en indien twee auto's er niet kunnen kruisen; terzelfdertijd wordt voor het verkeer dat uit de tegenovergestelde richting komt, het verkeersbord B21 geplaatst.
B19 B21
9.1. Verkeersbord C1. Verboden richting voor iedere bestuurder.
1° Met ieder verkeersbord C1 dat bij het begin van een wegvak met verboden richting geplaatst is, moet op het andere uiteinde een verkeersbord F19 overeenkomen, rechts in de rijrichting geplaatst.
F19
Het verkeersbord F19 mag evenwel niet geplaatst worden indien het verbod opgelegd door het verkeersbord C1, niet het geheel van de openbare weg betreft.
Geen enkel verkeersbord wordt geplaatst op het einde van het wegvak of weggedeelte met verboden richting behoudens in de in dit reglement bepaalde gevallen.
2° Bij het begin van een verboden richting moet het verkeersbord C1 links herhaald worden op de rijbanen waarvan de breedte het verkeer in meerdere files toelaat; het mag evenwel niet worden herhaald indien het een verbod bevestigt dat voorzien is in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
3° De volgende opschriften kunnen de betekenis van het verkeersbord C1 beperken :
a) ten gunste van fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A, door aanvulling met een onderbord van het model M2 of M3, bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
Dit onderbord M2 of M3 moet aangebracht worden op de openbare wegen waar de maximale toegestane snelheid lager is dan of gelijk is aan 50 km per uur en de beschikbare rijbaanbreedte ten minste 3 meter is, behalve indien veiligheidsredenen er zich tegen verzetten.
M.2. M.3.
Op de openbare wegen waar de maximale toegestane snelheid hoger is dan 50 km per uur en de beschikbare rijbaanbreedte minder dan 3,5 meter is en op deze waar de maximale toegestane snelheid gelijk is aan of lager dan 50 km per uur en de beschikbare rijbaanbreedte minder dan 3 meter is, mag het onderbord M2 of M3 worden aangebracht, behalve indien veiligheidsredenen er zich tegen verzetten.
In deze gevallen wordt het verkeersbord F19 aangevuld met een onderbord van het model M4 of M5, bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer;
M.4. M.5.
b) ten gunste van de voertuigen van geregelde openbare diensten voor gemeenschappelijk vervoer, door aanvulling met een onderbord met de vermelding "uitgezonderd bus".
Indien het een busstrook of een bijzondere overrijdbare bedding betreft waarop het verkeer slechts in één rijrichting is toegelaten, wordt het verkeersbord C1, ten gunste van de categorieën van voertuigen die er respectievelijk zijn toegelaten, aangevuld met een onderbord van het type IV van bijlage II van dit besluit.
In dit geval :
F17 F18
9.2. Verkeersbord C3. Verboden toegang, in beide richtingen, voor ieder bestuurder.
Indien het plaatselijk verkeer toegelaten is, wordt het verkeersbord aangevuld met een onderbord van het type IV van bijlage 2 tot dit besluit met de vermelding " Uitgezonderd plaatselijk verkeer ".
Dit onderbord mag ook een meer beperkende vermelding dragen, zoals " uitgezonderd landbouwersgebruik ", enz.
9.2bis. Verkeersbord C3 met onderbord "speelstraat".
De openbare weg die men als speelstraat wil inrichten moet liggen op een plaats waar de snelheid beperkt is tot 50 km per uur.
Hij moet liggen in een straat of wijk met overheersend woonkarakter, zonder doorgaand verkeer en mag niet bediend worden door een geregelde dienst voor gemeenschappelijk vervoer.
Tijdens de uren dat de openbare weg als speelstraat wordt gesignaleerd mag er speelinfrastructuur geplaatst worden mits de doorgang van toegelaten bestuurders en prioritaire voertuigen niet verhinderd wordt.
De openbare weg die men als speelstraat wil inrichten moet tijdelijk afgesloten worden telkens tijdens dezelfde uren.
Er moeten voldoende hekken geplaatst worden om de speelstraat duidelijk af te bakenen.
Op de hekken wordt een bord C3 en onderbord "speelstraat" vast bevestigd.
De uren tijdens welke de straat als speelstraat is ingericht worden op het onderbord vermeld.
De hekken worden geplaatst onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van de wegbeheerder.
9.3. Verkeersborden C5 tot C19.
C5 C6 C7 C9 C11 C13 C15 C17 C19
De silhouetten die voorkomen op de verkeersborden C5, C6, C7, C9, C11, C13, C15, C17 en C19 mogen op eenzelfde verkeersbord gegroepeerd worden.
Het aantal gegroepeerde silhouetten mag echter niet groter zijn dan drie. Buiten de bebouwde kommen bedraagt dit aantal ten hoogste twee.
Bij gelijktijdig gebruik van de symbolen van de verkeersborden C9 en C11 worden deze op eenzelfde verkeersbord gegroepeerd.
9.4. Verkeersborden C21 tot C29.
C21 C22 C23 C24a C24b C24c C25 C27 C29
1° De verkeersborden C21, C22, C23, C24a, C24b, C24c, C25, C27 en C29 moeten worden geplaatst op plaatsen waar de weggebruiker nog een alternatieve reisweg kan kiezen. Indien er op de plaats waar de voornoemde verkeersborden de toegang voor de betrokken voertuigen verbieden, geen andere reisweg meer mogelijk is, dan moet er een gelijkaardig verkeersbord, voorzien van een onderbord van het model Ia zoals omschreven in bijlage 2 bij dit besluit, waarop de afstand tot het eigenlijke verbodsteken is vermeld, op de plaats waar er wel nog een andere reisweg mogelijk is, worden geplaatst.
type Ia
2° Een onderbord van het type VIIa van bijlage 2 tot dit besluit, aangebracht onder het verkeersbord C23, beperkt het verbod tot de bestuurders van voertuigen of slepen van voertuigen waarvan de maximaal toegestane massa de aangeduide massa overschrijdt.
type VIIa
3° Een onderbord, zoals omschreven in bijlage 9 van onderhavig besluit, aangebracht onder het verkeersbord C24a, beperkt het verbod tot bestuurders van voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren en waarvoor de toegang tot tunnels van de categorieën B, C, D of E verboden is.
4° Enkel doorgangen waarvan de doorrijhoogte minder bedraagt dan 4,30 m moeten door het verkeersbord C29 worden aangeduid. De te vermelden doorrijhoogte is gelijk aan de vrije doorrijhoogte verminderd met 0,30 m.
Voor doorgangen waarvan de doorrijhoogte minder bedraagt dan 2,50 m, is de te vermelden hoogte gelijk aan de doorrijhoogte verminderd met 0,15 m.
Wanneer de vrije doorrijhoogte over de lengte of de breedte van de doorgang verschilt, dan moet de laagste doorrijhoogte worden vermeld.
Hetzelfde geldt ook wanneer de doorrijhoogte verschillend is naargelang de rijstrook. In dit geval zal er gebruik worden gemaakt van de verkeersborden F89 en F91.
F89 F91
Indien nodig kan de doorrijhoogte die op deze manier werd geregeld, bij de ingang van de doorgang worden aangeduid met borden zoals bepaald in bijlage 8 van onderhavig besluit.
9.5. Verkeersbord C31. Verbod aan het volgend kruispunt af te slaan in de richting door de pijl aangegeven.
1° Dit verkeersbord wordt geplaatst in de onmiddellijke nabijheid van het kruispunt. Het moet links herhaald worden op rijbanen met éénrichtingsverkeer waarvan de breedte het verkeer in meerdere files toelaat.
2° Het mag niet geplaatst worden indien het verbod niet het geheel van de dwarsweg betreft.
3° Indien de bestuurder in de onmiddellijke nabijheid van de ingang van een kruispunt een verkeersbord C1 niet kan zien dat op een weg van dit kruispunt geplaatst is, mag een verkeersbord C31 geplaatst worden als waarschuwing van het verkeersbord C1, behalve indien het afslaan in dezelfde richting op een andere weg van het kruispunt toegelaten is. Telkens als het mogelijk is zal evenwel het verkeersbord D1 of D3 gebruikt worden in plaats van het verkeersbord C31.
Wanneer er op de verboden richting alleen een uitzondering is voor de fietsers en eventueel voor de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A, moet het verkeersbord C31 gebruikt worden in plaats van het verkeersbord D3, en mag het gebruikt worden in plaats van het verkeersbord D1.
C1 D1 D3
4° Op een kruispunt waar het verboden is naar rechts en naar links af te slaan wordt geen verkeersbord C31 geplaatst; alleen een verkeersbord D1, waarvan de pijl naar boven gericht is, wordt in zulk geval geplaatst.
Hetzelfde geldt aan de opritten van autosnelwegen; het verkeersbord D1 wordt dan zo geplaatst in de hoek gevormd door de oprit en de rijbaan van de autosnelweg, dat het zowel zichtbaar is voor de bestuurder die op de autosnelweg rijdt als voor de bestuurder die er zich op begeeft.
5° Het is verboden tegelijk verkeersborden C31 en D1, D3 of D5 te plaatsen om eenzelfde reglementering op te leggen.
D1 D3 D5
6° Wanneer het verkeersbord C31 niet van toepassing is op de fietsers en eventueel de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A, wordt een onderbord gebruikt van het model M.2. of M.3. bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
M.2. M.3.
Dit verkeersbord mag niet gebruikt worden om aan te duiden dat een rijbaan éénrichtingsverkeer heeft.
9.7. Verkeersborden C35 en C39.
C35 C39
Op een rijbaan met éénrichtingsverkeer moet het verkeersbord dat op het eerste gereglementeerd weggedeelte staat links herhaald worden.
9.8. Verkeersborden C37 en C41.
C37 C41
Het verkeersbord wordt slechts geplaatst indien het einde van het verbod niet samenvalt met een kruispunt.
Het mag vervangen worden door het verkeersbord C46.
C46
1° Dit verkeersbord mag niet gebruikt worden op plaatsen waar :
a) de bijzondere plaatsgesteldheid duidelijk een snelheidsvermindering oplegt;
b) waar een gevaarsbord kan gebruikt worden behalve wat betreft het gevaarsbord A23 wanneer het gevoegd is bij een verkeersbord F4a, gebeurlijk met veranderlijke informatie, conform het artikel 2.37 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg en behalve wat betreft het gevaarsbord A51 wanneer het gevoegd is bij een verkeersbord F4a of zonale C43 met de vermelding 50 of zonale C43 met de vermelding 70 .
A23 F4a A51
Wanneer de snelheidsbeperking is aangeduid door middel van signalisatie met veranderlijke informatie, mag ze slechts gebruikt worden tijdens de periodes van aankomst en vertrek van de kinderen aan de school.
Het mag niet bij het verkeersbord A23 worden geplaatst :
2° In de bebouwde kommen die afgebakend zijn door verkeersborden F1a, F1b en F3a, F3b mogen geen verkeersborden C43 met snelheidsbeperking tot 50 km/u worden geplaatst of behouden.
Er moet evenwel een verkeersbord C43 met snelheidsbeperking tot 50 km/u, aangevuld door het onderbord van het type VI van bijlage 2 tot dit besluit, met de vermelding " Herhaling " worden geplaatst op het einde van het weggedeelte waarop een snelheid van meer dan 50 km/u werd toegelaten. Het wordt links herhaald op de rijbanen met éénrichtingsverkeer.
Verkeersborden C43 met op een onderbord de vermelding " Herhaling " mogen gebruikt worden indien de bijzondere plaatsgesteldheid het rechtvaardigt.
F1 F3 C43 type VI
3° Wanneer een snelheidsbeperking wordt opgelegd buiten de bebouwde kom, moet het eerste verkeersbord C43 aangekondigd worden door een gelijkaardig verkeersbord, aangevuld met een onderbord van het type Ia van bijlage 2 tot dit besluit, indien het verschil tussen de maximale toegelaten snelheid en de opgelegde snelheidsbeperking meer dan 20 km/u. bedraagt.
C43 type Ia
4° Op openbare wegen waar de snelheid beperkt is overeenkomstig artikel 11.2.2° a) van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer mogen alleen verkeersborden C43 met de vermelding 90 km/uur gebruikt worden met een onderbord met de vermelding " Herhaling ".
Deze verkeersborden mogen alleen worden gebruikt indien de bijzondere plaatsgesteldheid het rechtvaardigt
5° Wanneer het verkeersbord C43 met de vermelding 30 (km) bij de verkeersborden F1, F1a of F1b is gevoegd :
9.10. Verkeersbord C45. Einde van de snelheidsbeperking opgelegd door het verkeersbord C43.
Dit verkeersbord wordt slechts geplaatst indien het einde van het verbod niet samenvalt met een kruispunt.
Het mag vervangen worden door het verkeersbord C46.
9.11. Verkeersbord C46. Einde van alle plaatselijke verbodsbepalingen opgelegd aan de voertuigen in beweging.
Dit verkeersbord mag slechts gebruikt worden om een einde te maken aan de verbodsbepalingen voorgeschreven door de verkeersborden C33, C35, C39 en C43 en uitsluitend wanneer het einde van het verbod niet samenvalt met een kruispunt of een toegang tot een autosnelweg.
C33 C35 C39 C43
9.12. Verkeersbord C48. Vanaf het verkeersbord tot het volgend kruispunt, verbod de cruise control of kruissnelheidsregelaar te gebruiken.
Een onderbord van het type VII van bijlage 2 bij dit besluit, aangebracht onder het verkeersbord C48 beperkt het verbod tot de bestuurders van voertuigen waarvan de maximale toegelaten massa hoger is dan de aangeduide.
Type VIIa
Geen enkel bijkomend opschrift mag de betekenis van de gebodsborden beperken.
Uitzonderlijk, en indien de plaatsgesteldheid het toelaat, mag evenwel van deze regel worden afgeweken ten gunste van de voertuigen van geregelde openbare diensten voor gemeenschappelijk vervoer. Deze afwijking is slechts toegelaten voor het verkeersbord D1.
M.2. M.3.
M.6. M.7.
10.1. Verkeersbord D1. Verplichting de door de pijl aangeduide richting te volgen.
1° De plaatsgesteldheid bepaalt de stand van de pijl.
2° Wanneer een verkeersbord D1 met een niet-gebogen pijl wordt geplaatst op een hindernis of op een inrichting bestemd om het verkeer te leiden, dan moet deze pijl onder een hoek van ongeveer 45° naar de grond worden gericht.
3° Het is verboden tegelijk verkeersborden D1 en C31 te plaatsen om eenzelfde reglementering op te leggen.
10.2. Verkeersbord D3. Verplichting één van de door de pijlen aangeduide richtingen te volgen.
1° De plaatsgesteldheid bepaalt de stand van de pijlen.
2° Het is verboden tegelijk verkeersborden D3 en C31 te plaatsen om eenzelfde reglementering op te leggen.
3° Wanneer alleen ten gunste van de fietsers en eventueel de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A wordt afgeweken van de verplichting één van de door de pijlen aangeduide richtingen te volgen, moet het verkeersbord C31 gebruikt worden in plaats van het verkeersbord D3.
10.2/1 Verkeersbord D4. Verplichting voor de voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren om de door de pijl aangeduide richting te volgen.
1° Dit gebodsteken verplicht de voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren een reisweg te volgen, die aan hun bijzondere aard is aangepast.
2° De minimale afmetingen voor deze verkeersborden zijn 0,60 m × 0,90 m.
3° Een onderbord, zoals omschreven in bijlage 9 van onderhavig besluit met de vermelding van de letter B, C, D of E, wordt aangebracht onder het verkeersbord D4, wanneer de toegang tot tunnels van respectievelijk de categorie B, C, D of E verboden is.
10.3. Verkeersbord D5. Verplicht rondgaand verkeer.
Dit verkeersbord mag slechts geplaatst worden indien alle bestuurders die zich op het kruispunt begeven, de inrichting bestemd om het verkeer te leiden, aan hun linkerhand moeten laten. en voor zover de bestuurders van alle voertuigen er kunnen om heen rijden.
Het is verboden tegelijk verkeersborden D5 en C31, D1 of D3 te plaatsen om eenzelfde reglementering op te leggen.
C31
10.4. Verkeersbord D7. Verplicht fietspad.
Dit verkeersbord moet na elk kruispunt herhaald worden. Indien de plaatsgesteldheid het rechtvaardigt mag het evenwijdig met het fietspad geplaatst worden.
Het onderbord dat aan de bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse B de verplichting of het verbod oplegt om het fietspad te volgen moet geplaatst worden in functie van de breedte van het fietspad en van het verkeer op dit fietspad en op de rijbaan.
10.5. Verkeersbord D9. Deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsen en tweewielige bromfietsen klasse A.
De scheiding tussen het voetgangersgedeelte, enerzijds, en het gedeelte van de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A, anderzijds, wordt gerealiseerd door, hetzij een witte doorlopende streep, hetzij een andere wegbedekking, hetzij om het even welke fysische scheiding of door een combinatie van één of meer van deze middelen.
Desgevallend worden op dit verkeersbord de symbolen van de weggebruikers omgewisseld.
10.6. Verkeersbord D10. Deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers en fietsers.
Dit verkeersbord wordt gebruikt wanneer geen gebruikt kan worden gemaakt van het verkeersbord D9 :
11.1. Verkeersbord E1. Parkeerverbod.
Verkeersbord E3. Stilstaan en parkeren verboden.
1° In beginsel moet het verbod dat door deze verkeersborden wordt opgelegd blijvend zijn.
Uitzonderlijk mag een onderbord van het type V van bijlage 2 tot dit besluit aanduiden :
a) hetzij de uren waartussen het verbod geldt; vb. " van 7 tot 19 u. ";
Type V
b) hetzij de dagen tijdens dewelke het verbod geldt; vb. " van maandag tot vrijdag ";
Type V
c) hetzij de uren waartussen het verbod geldt op sommige dagen; vb. " van 7 tot 19 u van maandag tot vrijdag ".
2° Om het parkeren altijd en het stilstaan slechts tussen bepaalde uren te verbieden, zal gebruik gemaakt worden van het verkeersbord E3, aangevuld met een onderbord van het type V van bijlage 2 tot dit besluit, met de vermelding : " Parkeren altijd verboden. Stilstaan verboden van ... tot ... u. ".
3° Indien een verbod slechts bij gelegenheid moet gelden, ondermeer wanneer openbare markt gehouden wordt, dan worden wegneembare of opklapbare verkeersborden gebruikt of ook verkeersborden E9.
4° De verkeersborden E1 en E3 mogen niet gebruikt worden om een verbod te bevestigen dat vermeld is in de artikelen 24 en 25 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
5° Indien een verbod slechts geldt voor bepaalde categorieën van voertuigen, worden de verkeersborden E1 en E3 aangevuld met een onderbord van het type VII van bijlage 2 bij dit besluit, met een symbool zoals bepaald in artikel 70.2.1.3° en 72.6 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, met een minimumhoogte van 0,12 m en een minimumbreedte van 0,20 m.
11.2. Verkeersbord E5. Parkeerverbod vanaf de 1e tot de 15e van de maand.
Verkeersbord E7. Parkeerverbod vanaf de 16e tot het einde van de maand.
1° Deze verkeersborden mogen slechts aangevuld worden met een onderbord van het type VIIb van bijlage 2 tot dit besluit waarop het symbool van de parkeerschijf voorkomt.
Type VIIb
2° Langs rijbanen omgeven door bebouwing moeten de verkeersborden E5 geplaatst worden aan de kant van de gebouwen met pare nummers en de verkeersborden E7 aan de kant van de gebouwen met onpare nummers.
11.3. Verkeersborden E9a tot E9h
E9a E9b E9c E9d E9e E9f E9g E9h
1° Deze verkeersborden hebben als minimumafmetingen 0,40 m X 0,60 m.
2° De plaatsing van verkeersborden E9a of E9b, die het parkeren toelaten op een rijbaan verdeeld in rijstroken, zoals voorzien in artikel 25.1.9° van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, is slechts uitzonderlijk en alleen in de bebouwde kommen toegelaten.
In dat geval moeten die verkeersborden worden aangevuld met een onderbord dat de uren aanduidt waartussen het parkeren toegelaten is. Vb. " van 9 tot 11 u. " (type V van bijlage 2 tot dit besluit).
3° Een opschrift op een onderbord mag aanduiden :
a) hetzij de maximumduur gedurende dewelke het parkeren toegelaten is. Vb. : " 30 min " (type VIIc van bijlage 2 tot dit besluit).
Indien de toegelaten parkeertijd meer bedraagt dan 30 minuten moet evenwel het gebruik van de parkeerschijf worden opgelegd; op het onderbord van het type VIIb van bijlage 2 tot dit besluit moet de afbeelding van die schijf voorkomen;
Type VIIb Type VIIc
b) hetzij de uren waartussen het parkeren toegelaten is. Vb. " van 9 tot 11 u " (type V van bijlage 2 tot dit besluit);
Type V
c) hetzij de dagen en de uren gedurende dewelke het parkeren niet is toegelaten op voorwaarde dat die verkeersborden aangebracht zijn op een plaats waar de toelating tot parkeren opgeschort wordt omwille van een periodieke plaatselijke aktiviteit, ondermeer van een wekelijkse markt. Vb. " uitgezonderd maandag van 7 tot 13 u " (type V van bijlage 2 tot dit besluit);
d) hetzij door de categorie van voertuigen voor dewelke het parkeren is voorbehouden. Vb. " Taxi's " (type VIId van bijlage 2 tot dit besluit).
Type VIId
e) hetzij het voorbehouden van een plaats waar fietsen en tweewielige bromfietsen mogen opgesteld worden.
In dit geval wordt het verkeersbord aangevuld met een onderbord van het model M.1. of M.8. bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
M.1. M.8.
4° Op de plaatsen waar markeringen op de grond parkeerzones of parkeerplaatsen afbakenen is het gebruik van de verkeersborden E9a, E9e of E9f niet verplicht.
11.4. Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de verkeersborden E1 tot E9h
11.4.1.
1° (Opgeheven)
2° Deze verkeersborden hebben slechts één front.
3° Langs de rijbanen met verkeer in beide richtingen mogen deze verkeersborden slechts gericht worden naar de bestuurders die rijden aan de kant waar ze zijn geplaatst.
4° Het is verboden op dezelfde plaats van elkaar verschillende verkeersborden van het type E1 tot E9h te plaatsen, ondermeer door ze op dezelfde steun naast elkaar of boven elkaar te plaatsen.
Uitzonderlijk en voor zover de dwingende noodzaak ervan wordt aangetoond kan het naast elkaar plaatsen van de verkeersborden E1 tot E7 evenwel toegelaten worden.
11.4.2. Elk van deze verkeersborden mag slechts worden aangevuld met één enkel blauw onderbord waarop slechts het adequaat symbool of één van de opschriften die uitdrukkelijk voorzien werden voor deze verkeersborden, mag voorkomen.
11.4.3.
1° Indien deze verkeersborden langs een rijbaan worden geplaatst, moet elk van hen worden aangevuld met één van de witte borden met zwarte pijl, die voorzien zijn in artikel 70.2.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer (bijlage 3 tot dit besluit). In beginsel wordt dit bord vastgemaakt onder het verkeersbord waarop het betrekking heeft en, in voorkomend geval, onder het blauw onderbord dat dit verkeersbord aanvult. Het mag evenwel opzij van de verkeersborden worden vastgemaakt, als deze in uitkraging geplaatst zijn.
2° Het wit bord met zwarte pijl, dat een reglementering over een korte afstand aanduidt, mag slechts worden gebruikt indien deze afstand niet meer bedraagt dan 30 meter.
3° Een verkeersbord aangevuld met het witte bord met dubbele zwarte pijl moet als herhalingsbord worden geplaatst indien de gereglementeerde zone meer dan 300 m bedraagt.
4° De verkeersborden E9a tot E9d moeten, wanneer ze betrekking hebben op een parking, niet worden aangevuld met een wit bord met zwarte pijl; ze worden geplaatst op de best geschikte plaatsen en in voorkomend geval, rug aan rug.
11.4.4. De verkeersborden E9e en E9f mogen slechts geplaatst worden voor zover er op de verhoogde berm of het trottoir aan de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook voor de voetgangers blijft van ten minste 1,50 meter.
11.5. Verkeersbord E11. Halfmaandelijks parkeren in gans de bebouwde kom.
11.5.1. Dit verkeersbord wordt geplaatst in het midden bovenop de verkeersborden F1, F1a of F1b.
F1 F1a F1b
11.5.2. De afwijkingen op de algemene regel van het halfmaandelijks beurtelings parkeren, voorzien in artikel 26 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, moeten tot een strikt minimum worden beperkt; dit geldt in het bijzonder voor de reglementering die permanent het parkeren aan een zelfde kant van een rijbaan zou opleggen.
11.5.3. Om het parkeren aan weerskanten van een rijbaan toe te laten, moet men :
11.5.4. Indien het parkeren of het stilstaan en parkeren slechts aan één kant van de rijbaan moet worden verboden over een lange afstand, of beperkt, dan moet aan de andere kant van de rijbaan een parkeerzone worden afgebakend om er het parkeren toe te laten gedurende welke helft van de maand ook.
Hetzelfde geldt indien aan één kant van de rijbaan het parkeren op een trottoir of op een verhoogde berm is toegelaten.
11.5.5. Op de rijbaan waar het halfmaandelijks beurtelings parkeren verplicht is, mag geen enkele andere aanvullende reglementering van het stilstaan of parkeren zijn dan :
type VIIb
11.5.6. In het geval van rijbanen die niet omgeven zijn door bebouwing of wanneer de gebouwen een doorlopende nummering hebben en de algemene regel van het halfmaandelijks beurtelings parkeren moet worden toegepast, moeten verkeersborden E5 en E7 worden geplaatst.
11.6. Stilstaan en parkeren mag niet toegestaan worden op de verhoogde inrichtingen op de openbare weg, als genoemd in artikel 22ter 1.3° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, als die inrichtingen in totaal minder dan 10 m lang zijn.
11.7. Betalend parkeren.
1° Aangezien de parkeermeters en parkeerautomaten gelijkstaan met verkeersborden en zij uit zichzelf bindend zijn, moet, waar zij worden aangebracht, geen enkel verkeersbord betreffende het parkeren geplaatst worden. Wanneer het gaat om toestellen die het parkeren op een geheel van parkeerplaatsen regelen, dienen deze parkeerplaatsen gesignaleerd te worden door een van de verkeersborden E9a tot E9h aangevuld met het onderbord met de vermelding " ticket " overeenkomstig het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, behalve wanneer deze parkeerplaatsen gelegen zijn in een zone die aangeduid wordt met een van de zoneborden E9a tot E9h aangevuld met het opschrift " betalen ". De toestellen die het parkeren op een geheel van parkeerplaatsen regelen, dienen zodanig opgesteld of gesignaleerd te worden dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn.
Op de toestellen moet de geldende reglementering aangeduid worden.
Zij moeten in ieder geval een gemakkelijke controle mogelijk maken.
2° Wanneer gebruik moet gemaakt worden van een betaalparkeerkaart worden de verkeersborden van het type E5 en E7 of E9a tot E9h aangevuld door een onderbord met de vermelding " betalend " overeenkomstig het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
De vermelding " betalend " mag aangevuld worden met een bijkomende vermelding om aan te duiden :
12.1. Verkeersborden F1, F1a of F1b. Begin van een bebouwde kom.
Verkeersborden F3, F3a of F3b. Einde van een bebouwde kom.
F1 F1a F1b
F3 F3a F3b
1° Deze verkeersborden moeten als minimum afmetingen 0,90 m X 0,60 m of 0,60 m x 0,90 m hebben.
2° Deze verkeersborden worden tegelijk geplaatst, op alle toegangs- en uitgangswegen van een bebouwde kom, ongeveer op de plaats waar de openbare weg het uitzicht van een straat krijgt of verliest.
3° Indien eenzelfde gemeente meerdere bebouwde kommen omvat, of indien een bebouwde kom zich uitstrekt over meerdere gemeenten, dan moeten de namen van de gemeenten, van de bebouwde kom en eventueel van de plaats op wier grondgebied het verkeersbord wordt geplaatst, op hetzelfde bord voorkomen.
12.1bis. Bord F4a. Begin van een zone waar de snelheidslimiet 30 km/u is.
Bord F4b. Einde van een zone waar de snelheidslimiet 30 km/u is.
Die borden moeten afzonderlijk worden geplaatst van de andere verkeersborden met zonale draagwijdte. Zij mogen evenwel op dezelfde paal worden bevestigd.
Die borden worden gelijktijdig geplaatst bij alle toegangen en uitgangen van een zone waar de snelheidslimiet 30 km per uur is.
De toegang tot de zone 30 moet duidelijk herkenbaar zijn aan de plaatsgesteldheid, aan een inrichting of aan beide.
De inrichting van de hele zone moet coherent zijn met de snelheidslimiet.
Indien aansluitend bij een schoolomgeving, zoals gedefinieerd in artikel 2.37 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, de mogelijkheid bestaat om een grotere zone 30 af te bakenen, zodat de schoolomgeving hierin vervat kan zijn, dan kan deze meer omvattende zone 30 afgebakend worden, in plaats van alleen maar de strikter geïnterpreteerde schoolomgeving.
12.1ter. Borden A23 en F4a. Begin van een schoolomgeving.
Bord F4b. Einde van een schoolomgeving.
F4a A23 F4b
Behoudens uitzonderlijke gevallen, gerechtvaardigd door de plaatsgesteldheid moet elke schoolomgeving met deze verkeersborden worden afgebakend.
De uren en dagen waarop de snelheidslimiet van 30 km/u in de schoolomgeving geldt kunnen worden aangeduid op een onderbord. De hoogte van de letters bedraagt 0,10 m.
12.2. Verkeersbord F5. Begin of oprit van een autosnelweg.
Verkeersbord F7. Einde van een autosnelweg.
F5 F7
1° Het verkeersbord F5 wordt geplaatst bij het begin en bij elke oprit van een autosnelweg.
2° Het verkeersbord F7 wordt geplaatst bij het einde en bij elke uitrit van een autosnelweg.
12.2bis. Verkeersbord F8. Tunnel.
Deze verkeersborden worden geplaatst aan elke ingang van een tunnel met een lengte van meer dan 500 meter.
Een onderbord van het type II van bijlage 2 tot dit besluit duidt de lengte van de tunnel aan.
De naam van de tunnel kan ook worden aangegeven.
Voor tunnels met een lengte van meer dan 3 000 m wordt de resterende lengte van de tunnel om de 1000 m aangegeven.
12.3. Verkeersbord F9. Autoweg.
Verkeersbord F11. Einde van een autoweg.
F9 F11
Deze verkeersborden mogen slechts geplaatst worden op de openbare wegen die geen toegang geven tot de aanliggende eigendommen.
12.3bis. Bord F12a. Begin van een erf of woonerf.
Bord F12b. Einde van een erf of woonerf.
F12a F12b
Die borden moeten afzonderlijk worden geplaatst van de andere verkeersborden met zonale draagwijdte. Zij mogen evenwel op dezelfde paal worden bevestigd.
Deze verkeersborden worden tegelijk geplaatst op alle toegangen en uitgangen van een erf of woonerf.
De toegang tot het erf of woonerf moet duidelijk herkenbaar zijn aan de plaatsgesteldheid, aan een inrichting of aan beide.
De inrichting van de hele zone moet coherent zijn met de snelheidslimiet en het gebruik van de hele openbare weg door voetgangers.
12.4. Verkeersbord F13. Verkeersbord dat pijlen op de rijbaan aankondigt en de keuze van een rijstrook voorschrijft.
Wanneer voorsorteringspijlen zijn aangebracht kan het verkeersbord F13 in positiesignalering geplaatst worden.
Wanneer voorsorteringsstroken voorbehouden voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen werden afgebakend, moet het verkeersbord F13, aangevuld zoals bedoeld in artikel 71.2. van het algemeen verkeersreglement, geplaatst worden.
12.5. Verkeersbord F17. Aanduiding van de rijstroken van een rijbaan met een strook voorbehouden voor autobussen.
Dit verkeersbord moet worden herhaald na elk kruispunt.
Dit verkeersbord moet als minimumafmetingen 0,60 m x 0,40 m hebben.
Dit verkeersbord mag slechts aangevuld worden met het symbool van een fiets op voorwaarde dat de fietsers in dezelfde richting rijden als de autobussen.
Dit verkeersbord mag worden aangevuld met de symbolen van een bromfiets, een motorfiets, een voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwd voertuig met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en een voertuig bestemd voor het woon-werkverkeer dat gesignaleerd is door het bord afgebeeld in artikel 72.5, vijfde lid, van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg en behorend tot de categorieën M2 en M3, bedoeld in het technisch reglement van de auto's, zoals bepaald in artikel 72.5 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg. Deze symbolen, met een minimumhoogte van 120 mm en een minimumbreedte van 200 mm, worden vermeld ofwel op het verkeersbord zelf in het wit, ofwel in het zwart op een wit onderbord met een maximumbreedte van 700 mm en een minimumhoogte van 200 mm.
Een voorafgaand overleg vindt plaats tussen de wegenbeheerder en de exploitant van het net van geregelde openbare diensten voor gemeenschappelijk vervoer alvorens toestemming te geven voor het delen van de busstroken met andere weggebruikers.
12.5bis. Verkeersbord F18. Aanduiding van een bijzondere overrijdbare bedding, voorbehouden voor voertuigen van geregelde openbare diensten voor gemeenschappelijk vervoer.
Dit verkeersbord moet na elk kruispunt herhaald worden.
Dit verkeersbord moet als minimumafmetingen 0,60 m x 0,40 m hebben.
Dit verkeersbord mag slechts aangevuld worden met het symbool van een fiets voor zover :
1° de bijzondere overrijdbare bedding niet gebruikt wordt door tramvoertuigen;
2° de bijzondere overrijdbare bedding niet in het midden van de rijbaan ligt;
3° de fietsers in dezelfde richting van de voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer rijden.
Dit verkeersbord mag worden aangevuld met het woord « TAXI » en met de symbolen van een bromfiets, een motorfiets, een voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwd voertuig met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en een voertuig bestemd voor het woon-werkverkeer dat gesignaleerd is door het bord afgebeeld in artikel 72.5, vijfde lid, van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg en behorend tot de categorieën M2 en M3, bedoeld in het technisch reglement van de auto's, zoals bepaald in artikel 72.6 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg. Deze symbolen met een minimumhoogte van 120 mm en een minimumbreedte van 200 mm, en het woord « TAXI », worden vermeld ofwel op het verkeersbord zelf in het wit, ofwel in het zwart op een wit onderbord met een maximumbreedte van 700 mm en een minimumhoogte van 200 mm.
Een voorafgaand overleg vindt plaats tussen de wegenbeheerder en de exploitant van het net van geregelde openbare diensten voor gemeenschappelijk vervoer alvorens toestemming te geven voor het delen van de overrijdbare beddingen met andere weggebruikers.
12.6. Verkeersbord F19. Openbare weg met éénrichtingsverkeer.
1° Dit verkeersbord wordt rechts geplaatst.
Het wordt links herhaald op de rijbanen waarvan de breedte het verkeer in meerdere files toelaat.
2° Het verkeersbord F19 mag niet geplaatst worden indien het verbod opgelegd door het verkeersbord C1 niet het geheel van de openbare weg betreft.
3° Het verkeersbord F19 wordt aangevuld met een onderbord van het model M.4. of M.5. bedoeld in artikel 65.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer wanneer het verkeer van fietsers en eventueel van bestuurders van tweewielige bromfietsen klasse A in de tegenovergestelde richting toegelaten is
C1 M.4. M.5.
12.7. Het nummer van een autosnelweg en van een autosnelwegenring wordt door het bord F23c aangeduid.
Het nummer van de wisselaar wordt door het volgend symbool aangeduid:
12.8. Verkeersborden F25 en F27. Voorwegwijzers.
F25 F27
1°
a) Het verkeersbord F25 duidt in schemavorm de verschillende richtingen van de wegen aan zonder bijkomstige details, zoals verkeersgeleiders, bermen, enz.
De weg die aan het kruispunt voorrang heeft wordt op dit verkeersbord door een bredere streep voorgesteld.
b) Het wegnummer of de wegnummers worden ingeschreven in de overeenstemmende pijl.
Indien de weg een ring is, wordt het R-nummer niet vermeld maar worden de wegnummers naast de overeenstemmende bestemmingen vermeld.
2°
a) De oppervlakte van het verkeersbord F27 wordt verdeeld in meerdere gedeelten waarvan de opeenvolging van boven naar beneden in beginsel als volgt is :
b) In elk gedeelte wordt een pijl geplaatst :
c) In elk gedeelte :
3° De verkeersborden F25 en F27 geven geen enkele aanduiding van de afstand in km. Voor elke richting is het aantal opschriften beperkt tot drie; deze opschriften volgen elkaar op van boven naar beneden, in dalende orde van afstand, waarbij eveneens rekening gehouden wordt met de bestemmingen die niet op de gevolgde weg zelf liggen maar via deze weg kunnen bereikt worden.
4° De letterhoogte voor de naam van de bestemmingen bedraagt ten minste :
5° Deze verkeersborden worden geplaatst op een afstand van ongeveer :
Deze afstanden mogen vergroot worden indien de snelheid, de verkeersdichtheid of de plaatsgesteldheid het wenselijk maken, en ook aan belangrijke kruispunten waar een rijstrookkeuze noodzakelijk is.
6° Wanneer de organisatie van het verkeer het rechtvaardigt, mogen deze borden aangevuld worden met de aanduidingen voorzien bij het verkeersbord F33a tot F35.
Een recreatie- of pretpark, een merkwaardig landschap of een geheel van voorzieningen van toeristische aard gelegen in een uitgestrekt gebied, mogen slechts aangeduid worden voor zover het aantal bezoekers meer dan 75 000 per jaar bedraagt of dat zij erkend zijn door de gewestregeringen als site van grote omvang of belang.
In dit geval worden de kleuren gebruikt die voorzien zijn voor de categorie van het betrokken verkeersbord. De bepalingen van artikel 12.8.4° inzake hoogte van de letters en symbolen, zijn van toepassing.
12.9.1. Verkeersborden F29, F31, F33a, F33b en F33c. Wegwijzers.
F29
F31
F33a
F33b
F33c
1° De plaatsing van deze verkeersborden mag het zicht van de gebruikers op de openbare weg zo weinig mogelijk belemmeren.
2° Op deze verkeersborden bedraagt de hoogte van de symbolen en van de letters voor de naam van de bestemmingen ten minste :
3° Deze verkeersborden worden samengebracht per richting. Voor elke richting mogen er niet meer dan vijf zijn. In principe worden de verkeersborden per richting naast elkaar geplaatst; het is bovendien verboden meer dan vijf verkeersborden boven elkaar te plaatsen, wanneer zij verschillende richtingen aangeven.
Wanneer slechts één bestemming kan bereikt worden in een richting en al de andere bestemmingen in de andere richting, wordt in dit geval de voorkeur gegeven aan de vermelding " andere richtingen ".
4° Indien al de richtingen, daarin inbegrepen, in voorkomend geval, de richtingen die naar een autosnelweg voeren, kunnen bereikt worden langs dezelfde weg, dan wordt slechts één aanwijzingsbord geplaatst met de woorden " alle richtingen ". Dit bord is van het type F29.
5° In principe worden de borden van boven naar beneden in de volgende volgorde geplaatst :
F31, F29, F33a , F33b en F33c en per type bord, in dalende orde van de afstand.
Tussen de aanduiding van de bestemming en de pijlpunt mag de afstand in km worden aangeduid. De frakties van km worden niet vermeld.
6° Indien de betrokken weg één of meerdere nummers heeft, mogen de verkeersborden F23a, F23b, F23c of F23d geplaatst worden boven het centraal gedeelte van de groep wegwijzers.
Indien de weg een ring is, worden de andere wegnummers op elk van de wegwijzers F29 geplaatst op de tegenovergestelde kant van de pijlpunt. In dit geval wordt op de wegwijzers F29 geen kilometeraanduiding gegeven.
7° Langs een reisweg die toelaat een autosnelweg te volgen in al de richtingen waarheen hij voert, mogen op de verkeersborden F31, in plaats van plaatsnamen, het nummer of de nummers van de autosnelweg voorkomen. In dit geval wordt geen enkele aanduiding van de afstand in km gegeven.
8° Op de verkeersborden F29 worden de aanduidingen gegeven in het wit op een blauwe achtergrond.
9° Op de verkeersborden F31 worden de aanduidingen gegeven in het wit op een groene achtergrond. Deze borden worden gebruikt indien de bestemming bereikt wordt langs een autosnelweg. Indien evenwel een bestemming kan bereikt worden langs twee verschillende reiswegen waarvan de ene geen autosnelwegen volgt, terwijl de andere er wel een volgt, dan wordt de bestemming aangegeven in het wit op een blauwe achtergrond voor het gedeelte dat deze twee reiswegen gemeenschappelijk hebben.
10° Op de verkeersborden F33a worden de aanduidingen gegeven in het zwart op een witte achtergrond, met uitzondering van het symbool van het verkeersbord F53 dat wit is op een blauwe achtergrond.
Deze verkeersborden worden gebruikt voor de aanduiding op afstand van :
Wanneer deze bestemmingen voorkomen op de verkeersborden F25 en F27 geplaatst op autosnelwegen of op belangrijke wegen voor doorgaand verkeer gelegen buiten de bebouwde kom, wordt het verkeersbord F33a gebruikt over het volledige traject. Het verkeersbord F34a wordt niet gebruikt.
Wanneer het verkeersbord F33a gebruikt wordt voor de signalisatie op afstand van industrieparken of commerciële centra mag het geen namen van bedrijven of winkels vermelden.
Voor de luchthavens, klinieken, ziekenhuizen, beurs- of tentoonstellingshallen, havens, bedrijven en industrieparken of commerciële centra van minder belang, wordt evenwel gebruik gemaakt van de verkeersborden van het type F34a evenals voor de aanduiding van de naam van de bedrijven of winkels binnen deze parken en centra, evenals voor de alleenstaande bedrijven binnen de bebouwde kommen, afgebakend door de verkeersborden F1a, F1b en F3a, F3b.
Bedrijven, industriezones en bedrijfsparken worden door volgend symbool aangeduid:
11° Op de verkeersborden F33a, F33b en F33c worden de symbolen geplaatst aan de tegenovergestelde zijde van de pijlpunt.
12° Op de verkeersborden F33b worden de aanduidingen en de symbolen gegeven in het blauw op een witte achtergrond.
Deze verkeersborden worden gebruikt voor de aanduiding op afstand van belangrijke toeristische valleien en waterlopen. De reisroute wordt aangegeven vanaf de autosnelwegen of belangrijke wegen voor doorgaand verkeer.
13° Op de verkeersborden F33c worden de aanduidingen gegeven in het wit op bruine achtergrond, en de symbolen in het zwart op witte achtergrond.
Deze verkeersborden mogen alleen geplaatst worden voor de bewegwijzering naar een cultureel- of een recreatiepark, een merkwaardig landschap of een geheel van voorzieningen van toeristische aard gelegen in een uitgestrekt gebied, voor zover het aantal bezoekers meer dan 75 000 per jaar bedraagt of dat zij erkend zijn door de gewestregeringen als site van grote omvang of belang.
Behoudens bijzondere omstandigheden, worden maximum twee volledige reisroutes aangegeven in een straal van 10 km van op de autosnelwegen of belangrijke wegen van doorgaand verkeer.
Wanneer deze bestemmingen voorkomen op verkeersborden F25 of F27 geplaatst op autosnelwegen of op belangrijke wegen voor doorgaand verkeer gelegen buiten de bebouwde kom, wordt het verkeersbord F33c gebruikt over het volledige traject. Het verkeersbord F35 wordt niet gebruikt.
12.9.2. Verkeersborden F34a, F35 en F37. Wegwijzers.
F34a
F35
F37
1° De plaatsing van deze verkeersborden mag het zicht van de gebruikers op de openbare weg zo weinig mogelijk belemmeren.
2° De verkeersborden F34a, F35 en F37 zijn rechthoekig, met de volgende afmetingen :
a) op de wegen waar de maximale toegelaten snelheid hoger ligt dan of gelijk is aan 70 km/h :
b) op de wegen waar de maximum toegelaten snelheid lager is dan 70 km/h :
Evenwel, wanneer de bijzondere plaatsgesteldheid voor gevolg heeft dat de borden op grote afstand van het gezichtsveld van de bestuurder worden geplaatst mogen de afmetingen voorzien onder a) worden toegepast.
De hoogte moet worden aangepast in verhouding tot de maximale hoogte toegelaten in artikel 12.8.4°, wanneer bepaalde vermeldingen op de borden F34a en F35 geïntegreerd zijn in verkeersborden van het type F25 en F27.
Voor de richtingen naar links wordt de pijl links op het bord geplaatst.
Voor de richtingen naar rechts en rechtdoor wordt de pijl rechts op het bord geplaatst.
Evenwel, wanneer in een systeem van parkeergeleiding op het verkeersbord F34a bijkomende informatie gegeven wordt zoals de elektronische weergave van beschikbare plaatsen of voor identificatie van de parkings, mogen de pijlen links onder elkaar worden geplaatst.
3° De verkeersborden F34a, F35 en F37 worden samengebracht per richting, en gescheiden van de verkeersborden van het type F29, F31, F33a , F33b en F33c.
Het is verboden meer dan acht verkeersborden van het type F34a, F35 en F37 boven elkaar te plaatsen.
Bovendien wordt het aantal boven elkaar te plaatsen verkeersborden verhoudingsgewijze verminderd wanneer, bij toepassing van artikel 12.9.2.2°, hun maximale hoogte op 0,25 m of 0,30 m is gebracht.
4° Uitzonderlijk, en rekening houdend met de plaatsgesteldheid, mogen de verkeersborden F34a, F35 en F37 evenwel worden samengebracht met de verkeersborden F29, F31, F33a , F33b en F33c.
In dit geval :
5° De verkeersborden F34a, F35 en F37 worden, van boven naar beneden, in de volgende volgorde geplaatst:
6° Met uitzondering van de symbolen van de verkeersborden F53 en F55, die respectievelijk wit op een blauwe achtergrond en rood op een witte achtergrond zijn, zijn de symbolen op de verkeersborden F34a, F35 en F37 zwart op een witte achtergrond.
Wanneer enkel gebruik wordt gemaakt van de symbolen, mogen de symbolen van de verkeersborden F34a, F35 en F37 worden samengebracht.
In dit geval wordt gebruik gemaakt van de verkeersborden F34a met een witte achtergrond, geplaatst overeenkomstig 7°, a) hiernavermeld.
Het aantal symbolen mag niet meer dan vijf bedragen.
7°
a) op de verkeersborden F34a zijn de opschriften in het zwart op een witte achtergrond;
b) er mogen maximum twee reisroutes aangegeven worden vanaf een weg voor doorgaand verkeer en dit vanop een afstand van maximum 2 km;
c) de verkeersborden F34a worden gebruikt voor de signalisatie van :
d) er mag gebruik gemaakt worden van een symbool alleen en desgevallend van meerder symbolen indien zich diverse activiteiten op dezelfde plaats bevinden. Het aantal mag evenwel niet hoger zijn dan 5.
8° De aanduidingen op de verkeersborden F35 zijn in het wit op een bruine achtergrond. Het symbool is zwart op witte achtergrond en is aangebracht aan de andere kant van de pijl.
Dit verkeersbord wordt onder meer gebruikt voor de signalisatie van een cultureel park, een recreatie- of pretpark, een merkwaardig landschap of een geheel van voorzieningen van toeristische aard gelegen in een uitgestrekt gebied die niet conform het artikel 12.9.1, 13°, kunnen worden gesignaleerd.
Slechts twee reisroutes mogen aangegeven worden vanaf een weg voor doorgaand verkeer en dit van op een afstand van maximum 2 km.
Wanneer het evenwel gaat om een cultureel park, een recreatie- of pretpark, een merkwaardig landschap of een geheel van voorzieningen van toeristische aard gelegen in een uitgestrekt gebied, zal een reisroute mogen worden aangegeven vanaf een autosnelweg of een weg voor doorgaand verkeer in een straal van 10 km, indien het aantal bezoekers meer dan 150 000 per jaar bedraagt en van 5 km indien dit aantal begrepen is tussen 75 000 en 150 000 en voorzover de organisatie van het verkeer dit rechtvaardigt.
Indien een symbool wordt gebruikt, mag de naam van de categorie van de voorziening worden weggelaten.
Er mag gebruik gemaakt worden van enkel de symbolen, wanneer de voorzieningen geconcentreerd zijn op eenzelfde plaats, met een maximum van vijf symbolen.
Het gebruik van andere dan de voorziene symbolen moet beperkt blijven tot bekende monumenten of merkwaardige landschappen alsook tot de culturele parken, de recreatie- of de pretparken; in dit geval moet de benaming steeds naast het symbool worden geplaatst. (bv. de Leeuw van Waterloo, Atomium...).
9° De bijzondere symbolen van de sporttakken zijn opgenomen in de bijlage 6 van dit besluit.
Er mogen geen andere symbolen gebruikt worden dan deze voorzien in bijlage 6 tot dit besluit.
Wanneer meerdere sporttakken kunnen beoefend worden op dezelfde plaats, zal in principe slechts gebruik gemaakt worden van het symbool van een sportcentrum voorzien in artikel 71.2. van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
10° Kastelen of merkwaardige privé-gebouwen mogen worden gesignaleerd op voorwaarde dat ze tijdens het toeristisch seizoen regelmatig voor het publiek toegankelijk zijn.
11°
a) De aanduidingen op de verkeersborden F37 zijn bruin op een gele achtergrond. Het symbool is zwart op witte achtergrond en is aangebracht aan de andere kant van de pijl.
De verkeersborden F37 moeten altijd onderscheiden zijn van de verkeersborden van het type F29, F31, F33a en F33b.
b) Binnen de bebouwde kommen, die meer dan 30 000 inwoners tellen, worden de overnachtingsgelegenheden niet gesignaleerd.
Binnen de bebouwde kommen worden de restaurants niet gesignaleerd.
c) Ten hoogste twee reisroutes mogen aangegeven worden vanaf de dichtsbijzijnde weg voor doorgaand verkeer.
Indien gebruik gemaakt wordt van een symbool dan mag de naam van de soort voorziening weggelaten worden.
Er mag gebruik gemaakt worden van enkel de symbolen en met een maximum van vijf symbolen.
12.9.3. Verkeersbord F34b1, F34b2, F34c1 en F34c2. Wegwijzer : voor bepaalde categorieën van weggebruikers aanbevolen reisweg.
F34b1 F34b2
F34c1 F34c2
Wegwijzer.
Aanbevolen reisweg voor bepaalde categorieën van weggebruikers.
1° De plaatsing van deze verkeersborden mag het zicht van de gebruikers op de openbare weg zo weinig mogelijk belemmeren.
2° De verkeersborden F34b1 en F34c1 zijn rechthoekig met een maximale hoogte van 0,15 m en een maximale lengte van 1,20 m.
De verkeersborden F34b2 en F34c2 zijn rechthoekig met een minimale hoogte van 0,45 m en een minimale lengte van 0,30 m.
Op deze verkeersborden hebben de letters en de symbolen een maximale hoogte van 0,10 m.
Op de verkeersborden F34b1 en b2 zijn de aanduidingen wit op blauwe achtergrond, op de verkeersborden F34c1 en c2 zijn de aanduidingen wit op bruine achtergrond.
De symbolen zijn zwart op witte achtergrond.
Op de verkeersborden F34b2 en F34c2 zijn de vermelding van de bestemming en de pijl facultatief.
De afstand in km mag vermeld worden en, wanneer het reiswegen voor voetgangers betreft, in frakties van km, afgerond tot de honderdtallen in meters.
3° De verkeersborden F34b1 en b2 mogen worden gebruikt voor de aanduiding van de aangeraden reisroute naar plaatsen en instellingen van algemeen belang.
De verkeersborden F34c1 en c2 mogen worden gebruikt voor de aanduiding van de aangeraden reisroute naar plaatsen van toeristische aard.
Het symbool van de categorieën van betrokken weggebruikers wordt steeds aangeduid.
Op de verkeersborden F34c1 en c2 mogen de symbolen voorzien voor het verkeersteken F35 niet worden gebruikt.
4° De verkeersborden F34b en c worden in beginsel gescheiden van de verkeersborden F29 tot F37 en zo geplaatst dat ze zichtbaar zijn voor de weggebruikers op wie ze betrekking hebben.
Wanneer verkeersborden F34b evenwel samengebracht worden met verkeersborden F29 tot F37, worden zij boven de borden F34a tot F37 geplaatst. In voorkomend geval, worden borden F34a tot F37 niet geplaatst om zich te schikken naar de bepalingen van artikel 12.9.2.3° en 4°.
De gehele reisroute wordt aangegeven.
12.10. Verkeersbord F39. Voorwegwijzer die een omlegging aankondigt.
Dit verkeersbord wordt geplaatst in de nabijheid van het begin van een omlegging, wanneer de normale reisweg niet kan gevolgd worden.
Op dit verkeersbord bedraagt de letterhoogte voor de naam van de bestemmingen ten minste :
12.11. Verkeersbord F41. Wegwijzer. Omleggingsweg.
Op dit verkeersbord bedraagt de letterhoogte voor de naam van de bestemmingen ten minste :
12.12. Verkeersbord F45. Doodlopende weg.
Het symbool van dit verkeersbord mag aangepast worden aan ieder geval afzonderlijk.
12.12bis. Verkeersborden F45, F47, F55, F59 tot F77.
F45 F47 F55 F59 F60 F61 F63 F65 F67 F69 F71 F73 F75 F77
De verkeersborden F45, F47, F55, F59 tot F77 hebben als minimumafmetingen 0,60 m X 0,90 m.
Wegens plaatselijke omstandigheden mogen deze afmetingen worden verminderd tot 0,40 m X 0,60 m.
12.13. Bord F49. Oversteekplaatsen voor voetgangers.
Dit verkeersbord mag slechts geplaatst worden ter hoogte van een oversteekplaats voor voetgangers.
Op een kruispunt mag het bord F49 enkel worden geplaatst op de voorrangsweg van een kruispunt dat niet door driekleurige verkeerslichten gereguleerd wordt.
Het verkeersbord F49 heeft als afmetingen 0,60 m X 0,60 m.
12.13bis. Bord F50. Oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
Dit verkeersbord mag slechts geplaatst worden ter hoogte van een oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
Het wordt niet geplaatst aan de oversteekplaatsen voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen die:
1° hetzij gereguleerd worden door driekleurige verkeerslichten;
2° hetzij gelegen zijn in de onmiddellijke nabijheid van een oversteekplaats voor voetgangers aangeduid door een bord F49.
Het verkeersbord F50 heeft als afmetingen 0,60 m X 0,60 m.
12.13ter. Verkeersbord F50bis. Verkeersbord dat de bestuurders die van richting veranderen wijst op fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen die dezelfde openbare weg volgen.
Dit verkeersbord mag slechts geplaatst worden wanneer de bestuurders die van richting veranderen onvoldoende zicht hebben op de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen die aan het kruispunt de rijbaan gaan oversteken.
Het verkeersbord met de reproduktie van het verkeersbord A21 mag eveneens geplaatst worden onder dezelfde voorwaarden.
Eventueel kunnen de reprodukties van de verkeersborden A21 en A25 samen aangebracht worden.
A21 A25
12.13quater. Verkeersbord F 52. Nooduitgangen in tunnels.
Deze verkeersborden duiden de nooduitgangen aan.
12.13quinquies. Verkeersbord F 52bis. Vluchtroute.
De dichtstbijzijnde nooduitgang in elke richting wordt aangeduid door middel van de verkeersborden F 52bis.
Deze verkeersborden worden op afstanden van maximaal 25 m op een hoogte van 1 tot 1,5 m boven wegniveau op de tunnelwanden aangebracht en vermelden de afstanden tot aan de uitgangen.
12.14. Verkeersborden F53, F55, F59 tot F75.
F53 F55 F59 F60 F61 F63 F65 F67 F69 F71 F73 F75
1° De verkeersborden F53, F55, F59 tot F75 worden slechts gebruikt als er geen gebruik wordt gemaakt van de verkeersborden F34a, F35 en F37 en enkel ter hoogte of in de onmiddellijke nabijheid van de gesignaleerde vestiging.
2° Evenwel, de symbolen van de verkeersborden F63 tot F69 worden slechts op de autosnelwegen gebruikt. Een of meerdere combinaties met het symbool van het verkeersbord F59 zijn toegelaten. Ze worden altijd samengebracht op een verkeersbord met een blauwe achtergrond.)
12.14bis Verkeersbord F 56. Brandblusapparaat.
Dit verkeersbord duidt aan dat de hulppost in de tunnel uitgerust is met een brandblusapparaat.
In hulpposten die door een deur van de tunnel gescheiden zijn, geeft de volgende tekst aan dat de hulppost geen bescherming biedt bij brand :
« Deze zone is niet brandbestendig - Volg de aanwijzingen naar de nooduitgangen. »
12.15. Verkeersbord F57 Waterloop.
Dit verkeersbord wordt geplaatst in de nabijheid van de betrokken waterloop.
Op dit verkeersbord bedraagt de letterhoogte ten minste :
12.15bis Verkeersbord F 62. Noodtelefoon.
Dit verkeersbord duidt aan dat de hulppost in de tunnel uitgerust is met een noodtelefoon.
12.16. Verkeersbord F77.
Vereniging tot bevordering van het vreemdelingenverkeer trefpunt voor toeristische informatie.
Het verkeersbord F77 wordt alleen ter hoogte van de verenigingen tot bevordering van het vreemdelingenverkeer en van de trefpunten voor toeristische informatie geplaatst.
12.17. Verkeersborden F79 tot F85.
F79 F81 F83 F85
Deze verkeersborden mogen slechts gebruikt worden om voorlopige aanwijzingen te geven bij werken. Het aantal pijlen moet overeenstemmen met het werkelijk aantal rijstroken. Het symbool moet overeenstemmen met de plaatsgesteldheid.
12.18. Verkeersbord F87. Verhoogde inrichting op de openbare weg.
Dit verkeersbord heeft een zijde van tenminste 0,40 m.
Het moet geplaatst worden ter hoogte van elke verhoogde inrichting op de openbare weg, aangelegd overeenkomstig het koninklijk besluit van 9 oktober 1998 tot bepaling van de vereisten voor de aanleg van verhoogde inrichtingen op de openbare weg en van de technische voorschriften waaraan deze moeten voldoen, gelegen buiten de kruispunten.
De verkeersdrempels, aangelegd binnen de zones afgebakend door de verkeersborden F4a en F4b, moeten evenwel niet gesignaleerd worden.
12.19. F89. Voorwegwijzer die een gevaar of een verkeersregel aankondigt die slechts van toepassing is op één of meerdere rijstroken van een rijbaan die meerdere rijstroken in dezelfde richting omvat. F91. Verkeersbord dat een gevaar aanduidt of een verkeersregel voorschrijft die slechts van toepassing is op één of meerdere rijstroken van een rijbaan die meerdere rijstroken in dezelfde richting omvat.
F89 F91
1° Deze verkeersborden hebben als minimumafmetingen 1 800 mm X 1 800 mm.
2° Wanneer de aanduiding van een gevaar of van een verkeersregel boven de rijstrook geplaatst is waarvoor ze bestemd is, dienen de verkeersborden F89 en F91 niet geplaatst te worden. In dit geval komen de verkeersborden die boven de rijstroken geplaatst worden niet voor op een bord met blauwe achtergrond.
3° Op de openbare wegen waarop de maximale toegelaten snelheid meer bedraagt dan 90 km per uur, wordt het verkeersbord F89 op ten minste 500 m van het verkeersbord F91 geplaatst.
Hetzelfde geldt wanneer de verkeersborden boven de rijstroken aangebracht zijn.
4° Wanneer de rijstrooksignalisatie van blijvende aard is, mogen niet meer dan twee verschillende gevaarsborden, borden betreffende de voorrang, verbods- of gebodsborden per rijstrook gelden.
5° De bijkomende vermeldingen moeten overeenstemmen met het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, met dit besluit alsook met zijn bijlagen.
Ze moeten zo kort mogelijk zijn.
De hoogte van de vermeldingen die op de onderborden voorkomen, bedraagt ten minste :
6° De bepalingen van artikel 12.19.5° zijn eveneens van toepassing op de signalisatie met veranderlijke informatie die per rijstrook wordt gebruikt.
12.20. F93. Verkeersbord dat een radio-omroep aanduidt waar verkeersinformatie gegeven wordt.
1° De hoogte van de letters en van de symbolen die de naam van de omroep vormen, bedraagt voor dit verkeersbord ten minste :
2° In het witte vierkant van het verkeersbord mogen, onder het woord " Radio ", in het zwart, de naam of het omroepteken en het nummer van het programma voorkomen.
Onderaan, op de blauwe achtergrond van het verkeersbord, wordt de frequentie vermeld en in voorkomend geval de golflengte van de lokale zender.
Deze aanduiding mag gevolgd worden door de vermelding " MHz ".
12.21. F95. Noodstopstrook.
1° Dit verkeersbord heeft als minimumafmetingen 1 800 mm X 2 700 mm.
Het mag in het onderste gedeelte aangevuld worden met de vermelding van de afstand waarop de noodstopstrook zich bevindt.
2° Dit verkeersbord moet aangebracht worden op de plaatsen waar een noodstopstrook is aangelegd en uitsluitend in dit geval.
12.22. F97. Verkeersbord dat een versmalling aanduidt die de omvang van een rijstrook heeft.
Dit verkeersbord wordt gebruikt om een versmalling aan te duiden die de omvang van een rijstrook heeft in de plaats van het verkeersbord A7 en van het onderbord van het type IX van bijlage 2 bij dit besluit.
A7 type IX
12.22bis. Verkeersbord F 98. Vluchthaven.
Dit verkeersbord duidt in de tunnel de plaats aan waar de vluchthavens zich bevinden.
De brandblusapparaten en de noodtelefoons worden gesignaleerd door middel van een onderbord.
12.23. Borden F99a en F101a. Weg of deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.
F99a F101a
1° deze borden hebben een zijde van tenminste 0,40 m;
2° zij worden door geen enkel onderbord aangevuld;
3° zij worden niet gebruikt voor de bebakening van een voetgangerszone;
4° het uitrijsein F101a mag links achteraan op het inrijsein F99a worden geplaatst;
12.24. Borden F99b en F101b. Weg of deel van de openbare weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs met aanduiding van het deel van de weg dat aan de onderscheiden categorieën weggebruikers is toegewezen.
F99b F101b
1° deze borden hebben een zijde van tenminste 0,40 m;
2° zij worden door geen enkel onderbord aangevuld;
3° In voorkomend geval mogen de symbolen op de borden omgewisseld worden;
4° zij worden niet gebruikt voor de bebakening van een voetgangerszone;
5° de ruimte die aan elke categorie van weggebruikers voorbehouden is moet duidelijk zichtbaar zijn;
6° het uitrijsein F101b mag links achteraan op het inrijsein F99b worden geplaatst.
12.25. Verkeersborden F103 en F105. - Begin en einde van een voetgangerszone.
F103 F105
1° (opgeheven)
2° (opgeheven)
3° De weggebruikers die toegang hebben tot de voetgangerszone, overeenkomstig artikel 22sexies 1.2° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, worden aangegeven in het zwart op het onderste witgedeelte van het bord en in de volgende orde :
12.25bis. Borden F99c en F101c.Weg voorbehouden voor het verkeer van landbouwvoertuigen, voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.
F99c F101c
1° deze borden hebben een zijde van tenminste 0,40 m;
2° zij worden door geen enkel onderbord aangevuld;
3° zij worden niet gebruikt voor de bebakening van een voetgangerszone;
4° het uitrijsein F101c mag links achteraan op het inrijsein F99c worden geplaatst.
12.26. Verkeersbord F107. Toelating om links in te halen voor bestuurders van voertuigen en slepen gebruikt voor het vervoer van zaken met een maximale toegelaten massa van meer dan 3,5 ton.
Verkeersbord F109. Einde toelating om links in te halen voor bestuurders van voertuigen en slepen gebruikt voor het vervoer van zaken met een maximale toegelaten massa van meer dan 3,5 ton.
F107 F109
Het verkeersbord F107 wordt rechts geplaatst en herhaald.
Dit verkeersbord moet herhaald worden na elk kruispunt en na elke oprit van een autosnelweg.
Dit verkeersbord moet als minimumafmetingen 0,60 m x 0,90 m hebben.
Het verkeersbord F109 wordt rechts geplaatst en mag links worden herhaald.
Dit verkeersbord moet als minimumafmetingen 0,60 m x 0,90 m hebben.
13.1. Blauwe borden (bijlage 2 tot dit besluit).
De borden zijn rechthoekig, hebben geen boord en er komt een opschrift of een symbool in het wit op voor.
13.1.1. De breedte van de volgende borden is ongeveer dezelfde als de breedte of de diameter van het verkeersbord waaronder ze worden aangebracht; zij zijn ten minste 0,20 m hoog.
1° Type I : aanduiding van een afstand.
Type Ia Type Ib
2° Type II : aanduiding van de lengte van een gedeelte van de openbare weg.
3° Type III : aanduiding van de aard van het gevaar of van de omstandigheden waarin het verkeersbord van toepassing is.
4° Type IV : Beperking van een verbod of van een gebod voor zekere categorieën van voertuigen.
5° Type V : Aanvulling van de verkeersborden betreffende het stilstaan en parkeren.
6° Type VI : Aanduiding " Herhaling ".
13.1.1/1 De borden van het type IV hebben een maximumbreedte van 0,70 m en een minimumhoogte van 0,20 m; de symbolen zoals bepaald in artikel 70.2.1.3° en 72.6 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg hebben een minimumhoogte van 0,12 m en een minimumbreedte van 0,20 m.
13.1.2. De borden van het model VII (aanvulling van de verkeersborden betreffende het parkeren) zijn ten hoogste 0,70 m breed en ten minste 0,20 m hoog.
Type VIIa Type VIIb Type VIIc Type VIId
13.1.3. De breedte van het vierkant bord van het model VIII is ongeveer dezelfde als de breedte of de diameter van het verkeersbord waaronder het wordt aangebracht.
13.1.4. Het bord van het model IX (aanduiding van een versmalling die de omvang van een rijstrook heeft) is ten minste 0,40 m breed en ten minste 0,60 m hoog.
13.2. Witte borden (bijlage 3 tot dit besluit).
De borden zijn rechthoekig, hebben geen boord en er komt een opschrift of een symbool in het zwart op voor.
Deze borden zijn ongeveer 0,10 m breed en ten minste 0,30 m hoog.
14.1. Inleidende bepalingen.
1° De overlangse markeringen die de rijstroken aanduiden, voorzien in artikel 72 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, mogen slechts aangebracht worden indien de rijstroken ten minste 2,75 m breed zijn, behoudens bij het naderen van een kruispunt of in bijzondere gevallen.
2° Indien reflectoren worden aangebracht om de overlangse markeringen duidelijker te doen uitkomen worden zij aangebracht met een tussenafstand van ongeveer :
14.2. Doorlopende streep.
De breedte van deze streep is ongeveer :
Indien een doorlopende streep wordt getrokken in de bochten of op de top van de hellingen van de rijbanen met twee of drie rijstroken, mag ze slechts onderbroken worden op de kruispunten.
De breedte van deze streep is ongeveer :
1° De trekken zijn ongeveer 2,50 m lang en hebben ongeveer 10 m tussenafstand.
2° Naderingsmarkering.
De naderingsmarkering is een onderbroken streep die wordt aangebracht bij het naderen van een doorlopende streep. Zij bestaat uit trekken van ongeveer 1,00 m lengte met tussenafstanden van ongeveer 1,50 m. Deze markering is niet verplicht in de bebouwde kommen en in de nabijheid van de kruispunten.
14.4. Naast elkaar getrokken doorlopende en onderbroken strepen.
De breedte van deze strepen is ongeveer :
14.5. Overlangse markeringen die een rijstrook aanduiden die is voorbehouden aan voertuigen van geregelde openbare diensten voor gemeenschappelijk vervoer en aan voertuigen bestemd voor het ophalen van leerlingen.
Deze onderbroken streep bestaat uit trekken van ongeveer 0,30 m breedte en van ongeveer 2,50 m lengte met tussenafstanden van ongeveer 1,00 m.
In de rijstrook die aan deze voertuigen is voorbehouden, moet het woord " BUS " na elk kruispunt worden herhaald, overeenkomstig plaat 1 van bijlage 4 tot dit besluit.
14.6. Afbakening van de bijzondere overrijdbare bedding, voorbehouden aan de voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer.
De breedte van de witte doorlopende streep die de bijzondere overrijdbare bedding afbakent, bedraagt ongeveer 0,20 m.
Ze wordt aangebracht over gans de lengte van de bedding, behalve op de plaatsen waar gebruik is gemaakt van de markeringen, bepaald bij artikel 19.7.
Opschriften, overeenkomstig plaat 11 van bijlage 4 tot dit besluit, kunnen op de bijzondere overrijdbare bedding worden geplaatst.
14.7. Een weg verdeeld in meerdere rijstroken, de continuïteit van een rijstrook of van een bijzondere overrijdbare bedding voorbehouden aan de voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer, is niet compatibel met de regulering van een kruispunt met voorrang van rechts.
1° De doorlopende streep wordt als volgt aangegeven :
2° De onderbroken streep wordt als volgt aangegeven :
1° Overlangse markeringen die een fietspad aanduiden worden aangebracht op de kruispunten wanneer het fietspad deel uitmaakt van een openbare weg gesignaleerd door de verkeersborden B9 of B15 en een fietspad na het kruispunt verder loopt.
B9 B15
2° De onderbroken streep bestaat uit trekken van ongeveer 0,15 m breedte en van ongeveer 1,25 m lengte, met tussenafstanden van ongeveer 1,25 m.
Artikel 17.1. Werkelijke rand
1° De witte doorlopende of gele onderbroken streep die ter hoogte van de rijbaan wordt aangebracht, is ongeveer 0,15 m breedt; op de autosnelwegen is zij ongeveer 0,30 m breed.
2° De gele onderbroken streep bestaat uit trekken met een gelijke lengte die ligt tussen 0,50 m en 1,25 m. De tussenafstanden hebben dezelfde lengte.
17.2. Denkbeeldige rand.
De breedte van de witte doorlopende streep is ongeveer :
Art. 17.3. De onderbroken lijnen die een rijbaan met een middenstrook aanduiden, bestaan uit 2 paar strepen met een breedte van 0,10 m, een lengte van 1 m en 1 m uit elkaar, herhaald na een tussenruimte van 3 m.
De middenrijbaan heeft een maximale breedte van 3,50 m.
18.1. Stopstreep.
Deze streep is ongeveer 0,50 m breed.
Deze streep wordt aangebracht overeenkomstig plaat 3 van bijlage 4 tot dit besluit en enkel over die breedte van de rijbaan die normaal gebruikt wordt door de bestuurders die moeten stoppen. Wanneer deze streep wordt getrokken op een plaats waar een verkeersbord B5 staat, moet zij zodanig aangebracht worden dat de bestuurder die ervoor stopt, een zo ruim mogelijk zicht heeft op de weg waar de andere bestuurders voorrang hebben, zonder dat hij daarom geïmmobiliseerd wordt op een oversteekplaats voor voetgangers of op een fietspad.
B5
Indien evenwel op die plaats overlangse markeringen een fietspad aanduiden, moet zij aangebracht worden vóór deze overlangse markeringen en zo nodig voorbij deze markeringen herhaald worden rekening houdend met hetgeen in vorig lid bepaald is.
Wanneer verkeerslichten zijn aangebracht boven de rijstroken conform artikel 61.4.2, van het algemeen verkeersreglement, dan wordt de stopstreep gemarkeerd op tenminste 5 meter voor de lichten.
18.2. Streep gevormd door witte driehoeken.
Deze streep wordt aangebracht op de plaatsen waar de bestuurders, indien nodig, moeten stoppen om voorrang te verlenen. Zij wordt enkel aangebracht over de breedte van de rijbaan die deze bestuurders normaal gebruiken.
Zij wordt gevormd door driehoeken waarvan de basissen naast elkaar gelegen zijn en waarvan de top gericht is naar de bestuurders die voorrang moeten verlenen.
Deze driehoeken zijn ongeveer 0,70 m hoog en hebben een basis van ongeveer 0,50 m. Tussen de zwaartelijnen vanuit voornoemde top moet er een tussenafstand zijn van ongeveer 0,70 m, en deze tussenafstand wordt parallel met de basislijn gemeten overeenkomstig plaat 4 van bijlage 4 tot dit besluit.
Die streep moet zodanig aangebracht worden dat de bestuurder die ervoor stopt, een zo ruim mogelijk zicht heeft op de weg waar de andere bestuurders voorrang hebben, zonder dat hij daarom geïmmobiliseerd wordt op een oversteekplaats voor voetgangers of op een fietspad.
Indien evenwel op die plaats overlangse markeringen een fietspad aanduiden, moet zij aangebracht worden vóór deze overlangse markeringen en zo nodig voorbij deze markeringen herhaald worden rekening houdend met hetgeen in vorig lid bepaald is.
18.3. Markeringen van oversteekplaatsen voor voetgangers.
De breedte en de tussenafstand van de stroken die parallel zijn aan de as van de rijbaan overeenkomstig plaat 5 van bijlage 4 bij dit besluit is ongeveer 0,5 m en de lengte ervan is tenminste 3 m.
18.4. Markeringen van oversteekplaatsen voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
De afstand tussen de twee onderbroken strepen is ten minste 1,00 m overeenkomstig plaat 6 van bijlage 4 tot dit besluit.
Deze tussenruimte kan evenwel teruggebracht worden tot ten minste 0,80 m indien het fietspad met éénrichtingsverkeer is.
Deze onderbroken strepen worden gevormd door vierkanten of parallellogrammen met als zijde ongeveer 0,50 m en met een tussenafstand van ongeveer 0,50 m.
De dwarsmarkering moet aangebracht worden wanneer fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen de rijbaan moeten oversteken buiten het kruispunt of de rotonde.
De ondergeschiktheid aan het verkeer op de openbare weg die wordt overgestoken mag verduidelijkt worden door de verkeersborden B1 of B5.
B1 B5
19.1. Voorsorteringspijlen.
1° De lengte van deze pijlen is ongeveer :
2° Telkens wanneer de plaatsgesteldheid het toelaat moeten vóór het kruispunt ten minste drie opeenvolgende voorsorteringspijlen worden aangebracht. De tussenafstand tussen de overeenstemmende punten bedraagt in beginsel ongeveer 20 m. De laatste pijl bevindt zich op ten hoogste 10 m van het kruispunt.
3° Op het kruispunt mag de afstand tussen de opeenvolgende pijlen worden verminderd en aangepast aan de plaatsgesteldheid. Deze pijlen zijn ongeveer 5 m lang.
19.2. Rijstrookverminderingspijlen.
1° De naderingsmarkering bedoeld in artikel 14.3.2° van dit besluit mag aangevuld worden met rijstrookverminderingspijlen; het aantal ervan bedraagt ten minste vier.
In dit geval worden ze aangebracht op de rijstroken die ophouden ten gevolge van een vermindering van het aantal stroken of die om een of andere reden niet meer mogen gevolgd worden.
Op de rijbanen met twee rijstroken en verkeer in beide richtingen worden de rijstrookverminderingspijlen evenwel ongeveer in de as van de rijbaan aangebracht.
2° De rijstrookverminderingspijlen zijn ongeveer 5,00 m lang.
De overeenstemmende punten van de opeenvolgende rijstrookverminderingspijlen bevinden zich op een afstand van ten minste 10 m van elkaar; ze worden aangebracht overeenkomstig plaat 9 van bijlage 4 tot dit besluit.
19.3. Markeringen van verkeersgeleiders en verdrijvingsvlakken op de grond.
1° Deze geleiders en verdrijvingsvlakken worden afgebakend met een doorlopende witte streep met een breedte van ongeveer :
2° De evenwijdige strepen in de geleiders en verdrijvingsvlakken zijn ongeveer 0,40 m breed, hebben een tussenafstand van ongeveer 0,60 m en vormen een hoek van ongeveer 45° met de as van de rijbaan overeenkomstig plaat 10 van bijlage 4 tot dit besluit. In het geval van een uitgestrekte verkeersgeleider ten minste 50 m mogen de evenwijdige strepen ongeveer 1 m breed zijn en een tussenafstand van ongeveer 2,00 m hebben.
19.4. Markeringen van parkeerplaatsen.
In een parkeerzone of in een parking zijn de strepen die de plaatsen afbakenen waar de voertuigen moeten staan, ongeveer 0,10 m breed.
De strepen mogen worden beperkt tot de hoeken van deze plaatsen.
De markering van parkeerplaatsen gedeeltelijk of volledig op de verhoogde berm of het trottoir, is slechts toegestaan voorzover aan de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook voor de voetgangers blijft van ten minste 1,50 meter.
19.5. Markeringen van opstelvakken voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
De lengte van het opstelvak moet minimum 4,00 m bedragen.
Naast de rijstrook voor het autoverkeer wordt een toeleidend fietspad gemarkeerd van ongeveer 1.00 m breed, behalve wanneer de rijstrookbreedte daardoor minder dan 2,50 m zou bedragen.
Het toeleidend fietspad moet minimum 15 m lang zijn.
19.6. Markeringen van voorsorteringsstroken voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen.
Deze markeringen bestaan uit witte vierkanten met een zijde van ongeveer 0,50 m.
Ze mogen slechts worden gebruikt voor het begin, het einde, de afbakening en de verbinding van de plaatsen voorbehouden aan voertuigen voor geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer aangeduid door een voorbehouden strook, een bijzondere overrijdbare bedding en een eigen bedding.
19.8. De reglementering mag aangeduid en herhaald worden door een gelijkaardig of vereenvoudigd verkeersbord dat op de grond wordt afgebeeld en door een symbool of een pictogram dat op de grond wordt afgebeeld.
20.1. De verkeerstekens die niet voldoen aan de voorschriften van dit besluit mogen niet behouden blijven na 1 januari 1981.
Evenwel :
20.2. De verkeerstekens die verplicht gemaakt worden luidens de bepalingen van de artikelen 7.6, 7.7, 7.8, 7.10, 7.11, 8.5.6°, 8.9.2°, 8.12, 9.1.1° en 2°, 9.5.1°, 9.7, 9.9.2° en 3°, 12.4 en 12.6.1° van dit besluit, moeten geplaatst worden vóór 1 januari 1981.
De verkeerstekens die verplicht gemaakt worden luidens artikel 11.7.1° van dit besluit, moeten geplaatst worden vóór 1 juli 1985.
Dit besluit treedt in werking op 15 oktober 1976.
Plaat 1. Driekleurige verkeerslichten: stelsel met pijlen
Plaat 2. Driekleurige verkeerslichten: stelsel met pijlen
Plaat 3. Lichten bestemd voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen
Plaat 4. Voetgangerslichten
Plaat 5. Bijzondere verkeerslichten voor het regelen van het verkeer van voertuigen van geregelde diensten voor het gemeenschappelijk vervoer
Plaat 1. Markering voor een rijstrook voorbehouden aan voertuigen van geregelde openbare diensten voor gemeenschappelijk vervoer en aan voertuigen bestemd voor het ophalen van leerlingen
Plaat 2. Overlangs voorlopige markeringen: oranje spijkers
Plaat 4. Dwarsmarkeringen betreffende de voorrang
Plaat 5. Oversteekplaatsen voor voetgangers
Plaat 6. Oversteekplaatsen voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen
Plaat 7. Voorsorteringspijlen: snelheid < of = 70 km/u
Plaat 8. Voorsorteringspijlen: snelheid > 70 km/u
Plaat 9. Rijstrookverminderingspijlen
Plaat 11. Markeringen voor de bijzondere overrijdbare beddingen
Witte borden.
De symbolen zijn in't zwart op witte achtergrond.
Roeien | Automobielomloop | Kano-Kayak |
Golf | Hockey | Ijsschaatsbaan |
Alpijns Ski | Langlauf | Waterski |
Voetbalstadion | Tennis | Schietstand |
Zeilen | Ruitersport | Zwembad |
Wielersport |
I. Voorbeelden van afbeelding van verkeersborden op de verkeerssignalisatie met zonale draagwijdte
a) Verbodsborden
b) Verkeersborden inzake stilstaan en parkeren
1. verkeersborden van het type E1 tot E7
2. Verkeersborden van het type E9a tot E9h met uitzondering van het verkeersbord met zonale draagwijdte dat het parkeren reserveert voor voertuigen met een maximale toegelaten massa overeenkomstig artikel 65.5.3. van het algemeen verkeersreglement
c) Signalisatie met zonale draagwijdte met aanvullende mededeling
Op het verkeersbord dat het einde van de zone aanduidt, is de aanvullende mededeling facultatief.
II. Voorbeelden van verkeersborden die twee reglementeringen met zonale draagwijdte aanduiden
Deze afbakening mag geheel of gedeeltelijk aangebracht worden. Zij mag vóór de doorgang worden geplaatst.