Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° “Minister”: de Minister tot wiens bevoegdheid de verkeersveiligheid behoort;
2° “categorieën AM, A1, A2, A, B, B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E en G”: de categorieën die in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs gedefinieerd worden;
3° “bestuur”: het directoraat-generaal dat binnen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer voor de erkenning van rijscholen bevoegd is;
4° “erkenning van rijschool”: de algemene toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een rijschool te exploiteren;
5° “exploitatievergunning van een vestigingseenheid”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde aan een erkende rijschool om rijonderricht te geven in een vestigingseenheid;
6° “goedkeuring van oefenterrein”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een terrein voor praktisch onderricht in een erkende rijschool te gebruiken;
7° “directie- of instructietoelating”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een erkende rijschool te leiden of om rijonderricht te geven;
8° “substantiële wijzigingen”: elke wijziging die een nazicht door het bestuur vereist, meer bepaald elke wijziging die een nazicht ter plaatse door de in artikel 39, § 1 bedoelde ambtenaren of beambten noodzakelijk maakt;
9° "rijschoolactiviteiten" : de activiteiten bedoeld in de artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en artikelen 4 en 9 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B;
10° "personeelslid" : elke persoon die voor de rijschool leiding- of onderwijsopdrachten vervult in dienstverband of als zelfstandige;
11° “Brussel Mobiliteit”: het bestuur van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel dat belast is met de uitrusting, de infrastructuur en de verplaatsingen.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° “Minister”: de Vlaamse minister, bevoegd voor het verkeersveiligheidsbeleid;
2° “categorieën AM, A1, A2, A, B, B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E en G”: de categorieën die in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs gedefinieerd worden;
3° “bestuur”: het departement, vermeld in artikel 28, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
4° “erkenning van rijschool”: de algemene toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een rijschool te exploiteren;
5° “exploitatievergunning van een vestigingseenheid”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde aan een erkende rijschool om rijonderricht te geven in een vestigingseenheid;
6° “goedkeuring van oefenterrein”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een terrein voor praktisch onderricht in een erkende rijschool te gebruiken;
7° “directie- of instructietoelating”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een erkende rijschool te leiden of om rijonderricht te geven;
8° “substantiële wijzigingen”: elke wijziging die een nazicht door het bestuur vereist, meer bepaald elke wijziging die een nazicht ter plaatse door de in artikel 39, § 1 bedoelde inspecteurs noodzakelijk maakt;
9° "rijschoolactiviteiten" : de activiteiten bedoeld in de artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en artikelen 4 en 9 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B;
10° "personeelslid" : elke persoon die voor de rijschool leiding- of onderwijsopdrachten vervult in dienstverband of als zelfstandige;
11° koninklijk besluit van 10 juli 2006: koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B;
12° vormingsmoment: de opleiding aan de begeleider die een kandidaat-bestuurder die houder is van een voorlopig rijbewijs B met begeleider begeleidt;
13° werkdag: elke dag, uitgezonderd zaterdag, zondag en wettelijke feestdagen als vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen;
14° algemene verordening gegevensbescherming: verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° “Minister”: de Minister tot wiens bevoegdheid de verkeersveiligheid behoort;
2° “categorieën AM, A1, A2, A, B, B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E en G”: de categorieën die in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs gedefinieerd worden;
3° “bestuur”: het directoraat-generaal dat binnen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer voor de erkenning van rijscholen bevoegd is;
4° “erkenning van rijschool”: de algemene toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een rijschool te exploiteren;
5° “exploitatievergunning van een vestigingseenheid”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde aan een erkende rijschool om rijonderricht te geven in een vestigingseenheid;
6° “goedkeuring van oefenterrein”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een terrein voor praktisch onderricht in een erkende rijschool te gebruiken;
7° “directie- of instructietoelating”: de toestemming van de minister of zijn gemachtigde om een erkende rijschool te leiden of om rijonderricht te geven;
8° “substantiële wijzigingen”: elke wijziging die een nazicht door het bestuur vereist, meer bepaald elke wijziging die een nazicht ter plaatse door de in artikel 39, § 1 bedoelde ambtenaren of beambten noodzakelijk maakt;
9° "rijschoolactiviteiten" : de activiteiten bedoeld in de artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en artikelen 4 en 9 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B;
10° "personeelslid" : elke persoon die voor de rijschool leiding- of onderwijsopdrachten vervult in dienstverband of als zelfstandige.
§ 1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest. De in artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en in artikelen 4 en 9 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B bedoelde lesuren theoretisch en praktisch rijonderricht mogen enkel gegeven worden door rijscholen door de minister of zijn gemachtigde erkend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Een erkenning van rijschool is niet vereist voor het verstrekken van de opleidingen die in artikel 4, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9° en 15° van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaald zijn.
§ 1 Vlaams Gewest. De in artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde lesuren theoretisch en praktisch rijonderricht mogen enkel gegeven worden door rijscholen door de minister of zijn gemachtigde erkend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Een erkenning van rijschool is niet vereist voor het verstrekken van de opleidingen die in artikel 4, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9° en 15° van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaald zijn.
§ 2. De erkenning van rijschool kan slechts verleend worden aan een natuurlijke persoon of aan een in artikel 2, § 2, van het Wetboek van vennootschapsrecht bedoelde handelsvennootschap, met uitsluiting van de in artikel 661 van het genoemde Wetboek bepaalde economische samenwerkingsverbanden en vennootschappen met sociaal oogmerk.
§ 3. In afwijking van § 2 kan de bestaande erkenning van onderwijsinstellingen waarvan de onderwijsbevoegdheid vakken insluit die gerelateerd zijn aan de auto(rij)techniek, door de Minister bestendigd worden, mits te voldoen aan dezelfde kwaliteitscriteria van dit besluit.
§ 4. In afwijking van § 2 kunnen de verenigingen zonder winstoogmerk en de vennootschappen met sociaal oogmerk die aan dezelfde kwaliteitscriteria voldoen, een erkenning van rijschool voor theoretisch en praktisch onderricht in het besturen van voertuigen van de categorie B krijgen, enkel voor de volgende groepen van personen:
a) degenen die leefloon ontvangen of evenwaardige sociale bijstand genieten;
b) de personen die sedert meer dan 12 maanden ingeschreven zijn als werkzoekende;
c) de personen met een handicap die de volgende voorwaarden vervullen:
§ 5. In afwijking van § 2 kunnen de verenigingen zonder winstoogmerk en de vennootschappen met sociaal oogmerk, mits te voldoen aan dezelfde kwaliteitscriteria, een erkenning krijgen van rijschool voor de theoretische lessen voor het besturen van voertuigen van categorie B, uitsluitend aan de gevangenen op het einde van hun straf, dus voornamelijk die welke in aanmerking komen voor een voorwaardelijke vrijlatingprocedure, mits gunstig advies van de directeur van de betrokken strafinrichting.
§ 6. Een natuurlijke persoon of een rechtspersoon kan slechts houder zijn van één erkenning van rijschool.
De rijschool dient over minstens één vestigingseenheid in België te beschikken.
Elke vestigingseenheid beschikt over de in artikel 15 bepaalde lokalen, over minstens één in artikel 16 bepaald oefenterrein en over de in de artikelen 17 en 18 bepaalde voertuigen. Het oefenterrein is evenwel niet vereist voor het praktisch onderricht voor het besturen van voertuigen van categorie B.
Rijschoolactiviteiten mogen enkel worden gestart vanuit een door de erkende rijschool geëxploiteerde vestigingseenheid, waarvoor een exploitatievergunning is verkregen, of vanop het goedgekeurde oefenterrein.
Alleen de erkende rijscholen, hun representatieve beroepsorganisaties en de in artikel 4, 4°, 5°, 6°, 7°, 8° 9°, 15° en 16° van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde instellingen is het toegestaan reclame te maken binnen hun met het rijonderricht verbonden opdracht.
§ 1. Indien de in dit besluit bepaalde voorwaarden zijn vervuld, geeft de minister of zijn gemachtigde ten laatste binnen de drie maand vanaf de indiening van de volledige aanvraag een erkenning van rijschool af, alsook de in artikel 7 bepaalde exploitatievergunning van een vestigingseenheid en, behalve als er reeds één bestaat, de goedkeuring van het in artikel 8 bepaalde oefenterrein.
De kandidaat wordt ten laatste drie maanden na de ontvangst van zijn aanvraag via schrijven in kennis gesteld dat zijn aanvraag al dan niet volledig is. Bij gebrek aan een kennisgeving betreffende de volledigheid van de aanvraag binnen die termijn, wordt de aanvraag verondersteld volledig te zijn.
Bij gebrek aan een volledig dossier binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de ontvangstdatum van de brief die het onvolledig karakter van de aanvraag aangeeft, wordt de aanvraag van erkenning zonder gevolg geklasseerd.
De minister of zijn gemachtigde kan de termijn waarin hij zijn beslissing moet nemen verlengen met één maand. Hij verwittigt de kandidaat daarvan.
Als de erkenning van rijschool, de exploitatievergunning van een vestigingseenheid of de goedkeuring van oefenterrein voor een volledige aanvraag niet binnen de opgelegde termijn wordt gegeven, geldt het gebrek van beslissing als een beslissing van aanvaarding.
§ 2. Elke in artikel 2, § 2, § 3, § 4, en § 5 bedoelde natuurlijke of rechtspersoon die de erkenning van rijschool wenst te verkrijgen, richt aan de Minister of zijn gemachtigde een aanvraag door een per post aangetekende brief, waarvan het model door de Minister wordt bepaald; deze aanvraag kan gebeuren op aangetekende elektronische wijze.
Bij de aanvraag worden de volgende documenten gevoegd, onder voorbehoud van het vierde lid:
1° de personeelsfiche voor de gegevens van de personeelsleden met afschrift van de toelatingen en stukken die bevestigen dat deze personen aan de door artikelen 11 en 12 bepaalde voorwaarden voldoen. Het model van de fiche wordt vastgelegd door de minister of zijn gemachtigde;
2° voor de rechtspersonen die aan de publicatieverplichting onderworpen zijn, de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad waarin de oprichtingsakte van de onderneming volledig of als uittreksel en ook de wijzigingen bekendgemaakt worden;
3° een uittreksel uit het strafregister, dat hoogstens drie maanden oud is ter bevestiging dat de in artikel 12, § 1, 1° en 2° bepaalde voorwaarden worden nageleefd voor de personen die de rechtspersoon wettelijk vertegenwoordigen of voor de natuurlijke persoon, net als voor het leidinggevende en onderwijzende personeel;
4° (opgeheven)
Deze documenten kunnen tevens op elektronische wijze worden verzonden.
De documenten hierboven vermeld in punt 2° en 3° zullen door het bestuur zelf worden opgevraagd bij de bevoegde instanties; deze aanvraag kan gebeuren op elektronische wijze. Indien het bestuur deze documenten niet kan krijgen, moet de aanvrager zelf instaan voor deze documenten.
Het bestuur mag op gepaste wijze ter plaatse de echtheid van de op de aanvraag vermelde gegevens nagaan.
§ 1. De erkenning van rijschool vermeldt:
1° de naam en het adres van de maatschappelijke zetel van de rijschool;
2° de commerciële benaming;
3° het juridische statuut van de rijschool;
4° het unieke ondernemingsnummer;
5° het aan de rijschool toegekende erkenningsnummer;
6° de naam van de rijschooldirecteur,
7° zo nodig, de in artikel 2, §§ 4 en 5 bedoelde beperkingen;
8° de erkenningsdatum;
9° de afleveringsdatum van het document van de erkenning van rijschool.
§ 2. Elke wijziging aan de gegevens van de erkenning van rijschool maakt het voorwerp uit van een wijzigingsaanvraag van de erkenning van rijschool.
§ 3. In geval van definitieve stopzetting van de activiteiten, of indien de rijschool geen vestigingseenheid meer heeft, trekt de minister of zijn gemachtigde de erkenning van rijschool in, na de directeur gehoord te hebben.
Hij kan de erkenning van rijschool ook schorsen of intrekken in de gevallen en volgens de modaliteiten bepaald in artikel 41.
§ 1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Elke rijschool die een exploitatievergunning van een vestigingseenheid wenst te verkrijgen, dient bij de Minister of zijn gemachtigde een aanvraag in door een per post aangetekende brief, waarvan het model door de Minister wordt bepaald; deze aanvraag kan gebeuren op aangetekende elektronische wijze.
De volgende documenten worden bij de aanvraag gevoegd :
1) een verklaring op eer dat het lokaal voor de administratie van de vestigingseenheid bestemd is;
2) een schema op schaal van het leslokaal en in voorkomend geval het oefenterrein met vermelding van de in artikelen 15 en 16 bedoelde uitrusting en van de gevraagde onderrichtcategorieën;
3) de categorieën van voertuigen waarvoor het praktische onderricht verstrekt zal worden :
a) onderrichtcategorie A : voertuigen van de categorieën AM, A1, A2 en A;
b) onderrichtcategorie B : voertuigen van de categorie B;
c) onderrichtcategorie C-D : voertuigen van de categorieën C1, C, D1 en D;
d) onderrichtcategorie E : voertuigen van de categorieën B+E, C1+E, C+E, D1+E en D+E;
e) onderrichtcategorie G : voertuigen van de categorie G;
4) behalve voor de onderrichtcategorie B, een aanvraag van goedkeuring van een oefenterrein bedoeld in artikel 8. Als het oefenterrein al goedgekeurd werd, moet de aanvrager alleen het stamnummer van dat terrein op zijn aanvraag vermelden;
5) het schema van de theoretische en praktische lessen.
Deze documenten kunnen tevens op elektronische wijze worden verzonden.
Het bestuur kan op afdoende wijze ter plaatse de echtheid van de in de aanvraag vermelde gegevens nagaan.
§ 1 Vlaams Gewest en Waals Gewest. Elke rijschool die een exploitatievergunning van een vestigingseenheid wenst te verkrijgen, dient bij de Minister of zijn gemachtigde een aanvraag in door een per post aangetekende brief, waarvan het model door de Minister wordt bepaald; deze aanvraag kan gebeuren op aangetekende elektronische wijze.
De volgende documenten worden bij de aanvraag gevoegd :
1) een verklaring op eer dat het lokaal voor de administratie van de vestigingseenheid bestemd is;
2) een schema op schaal van het leslokaal en in voorkomend geval het oefenterrein met vermelding van de in artikelen 15 en 16 bedoelde uitrusting en van de gevraagde onderrichtcategorieën;
3) de categorieën van voertuigen waarvoor het praktische onderricht verstrekt zal worden :
a) onderrichtcategorie A : voertuigen van de categorieën AM, A1, A2 en A;
b) onderrichtcategorie B : voertuigen van de categorie B;
c) onderrichtcategorie C-D : voertuigen van de categorieën C1, C, D1 en D;
d) onderrichtcategorie E : voertuigen van de categorieën B+E, C1+E, C+E, D1+E en D+E;
e) onderrichtcategorie G : voertuigen van de categorie G;
4) behalve voor de onderrichtcategorie B, een aanvraag van goedkeuring van een oefenterrein bedoeld in artikel 8. Als het oefenterrein al goedgekeurd werd, moet de aanvrager alleen het stamnummer van dat terrein op zijn aanvraag vermelden;
5) een attest van de burgemeester of van de bevoegde brandweerdiensten dat vaststelt dat het leslokaal en het administratief lokaal voldoen aan de geldende wettelijke normen;
6) het schema van de theoretische en praktische lessen.
Deze documenten kunnen tevens op elektronische wijze worden verzonden.
Het bestuur kan op afdoende wijze ter plaatse de echtheid van de in de aanvraag vermelde gegevens nagaan.
§ 2. De exploitatievergunning van een vestigingseenheid vermeldt:
1° de identificatiegegevens van de rijschool;
2° het adres van het leslokaal;
3° het adres van het lokaal bestemd voor de administratie van de rijschool;
4° het stamnummer van de vestigingseenheid;
5° de exploitatievoorwaarden;
6° in voorkomend geval, de ligging en het stamnummer van het oefenterrein;
7° de datum van de exploitatievergunning van een vestigingseenheid;
8° de afleveringsdatum van het document van de exploitatievergunning van een vestigingseenheid;
9° de vestigingseenheid;
10° de toegestane onderrichtcategorieën waarvan sprake in artikel 16, § 1.
Elke substantiële wijzing van de elementen van de exploitatievergunning van een vestigingseenheid maakt het voorwerp uit van een wijzigingsaanvraag van de exploitatievergunning van een vestigingseenheid voor die zetel, waarvan het model door de Minister wordt vastgesteld.
§ 3. Bij definitieve stopzetting van de activiteiten van een vestigingseenheid trekt de minister of zijn gemachtigde de exploitatievergunning van een vestigingseenheid van de betrokken zetel in, na de rijschooldirecteur gehoord te hebben.
De exploitatievergunning van een vestigingseenheid wordt ingetrokken door de minister of zijn gemachtigde, wanneer het onderricht niet gestart wordt binnen de zes maanden na de toekenning van de exploitatievergunning van een vestigingseenheid of wanneer het rijonderricht er langer dan één jaar wordt opgeschort. De rijschooldirecteur wordt vooraf gehoord.
Hij kan de exploitatievergunning van een vestigingseenheid ook intrekken in de gevallen en volgens de modaliteiten die worden bepaald in artikel 41.
§ 4. De rijschooldirecteur deelt binnen de acht dagen aan de Minister of zijn gemachtigde de tijdelijke of definitieve sluiting van de rijschool of van een vestigingseenheid mee, door een per post aangetekende brief; deze mededeling kan ook op aangetekende elektronische wijze gebeuren.
§ 1. Elke rijschool die een goedkeuring van een oefenterrein wenst te verkrijgen, dient bij de Minister of zijn gemachtigde een aanvraag in een per post aangetekende brief, waarvan het model door de Minister wordt vastgesteld; deze aanvraag kan ook op aangetekende elektronische wijze gebeuren.
Een schema op schaal van het oefenterrein met vermelding van de uitrusting, bedoeld in artikel 16 wordt bij de aanvraag gevoegd; dit schema kan ook op elektronische wijze worden verzonden.
Het bestuur mag op afdoende wijze ter plaatse de echtheid van de op de aanvraag vermelde gegevens nagaan.
§ 2. De goedkeuring van het oefenterrein vermeldt:
1° de identificatiegegevens van de eigenaar van het oefenterrein;
2° de ligging en de beschrijving van het oefenterrein en het aantal uitrustingen per onderrichtscategorie;
3° de gelijktijdige opleidingen die per onderrichtscategorie voorzien in artikel 16, § 1, toegestaan worden;
4° het stamnummer van het oefenterrein;
5° de toegestane onderrichtscategorieën;
6° de goedkeuringsdatum;
7° de afleveringsdatum van het document van de goedkeuring.
Elke aanzienlijke wijziging aan het oefenterrein maakt het voorwerp uit van een nieuwe goedkeuringsaanvraag van het oefenterrein, volgens het door de Minister opgestelde model.
§ 3. Bij definitieve stopzetting van de activiteiten op het oefenterrein, trekt de Minister de goedkeuring van dit oefenterrein in, na de rijschooldirecteur gehoord te hebben.
Hij kan de goedkeuring van het oefenterrein ook intrekken in de gevallen en volgens de modaliteiten die worden bepaald in artikel 41.
De toekenning en de intrekking van de erkenning van rijschool en de exploitatievergunning van een vestigingseenheid worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en worden eveneens geregistreerd in de Kruispuntbank van Ondernemingen, die deze gegevens via zijn portaal kan ter beschikking stellen. De toekenning en de intrekking van de goedkeuring van het oefenterrein worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Het bestuur houdt een register bij van de erkenningen van rijscholen, exploitatievergunningen van de vestigingseenheden en de goedkeuringen van oefenterreinen; dit register kan de vorm van een geïnformatiseerde gegevensbank aannemen.
§ 1. De retributie voor de afgifte van een erkenning van rijschool, overeenkomstig artikel 5, bedraagt 260 euro; zij bedraagt 130 euro in geval van substantiële wijziging van één der gegevens van de erkenning.
Voor de afgifte van een exploitatievergunning van een vestigingseenheid of in geval van substantiële wijziging van de gegevens van de vergunning bedraagt de retributie 130 euro.
§ 2. Elke rijschool is de hierna bepaalde jaarlijkse retributies verschuldigd om de kosten van administratie, controle en toezicht te dekken :
§ 3. Daarnaast is elke rijschool tevens de hierna bepaalde jaarlijkse retributies verschuldigd om de kosten van administratie, controle en toezicht te dekken :
§ 4. De in §§ 1, 2 en 3 bedoelde retributies worden door toedoen van het bestuur geïnd.
De retributies, bedoeld in § 1, worden betaald bij de aanvraag van de erkenning van een rijschool, bij de aanvraag van een exploitatievergunning van een vestigingseenheid of bij de aanvraag van een substantiële wijziging van de gegevens van de erkenning of van de vergunning.
De jaarlijkse retributies, bedoeld in § 2, worden jaarlijks betaald, uiterlijk op 31 maart van het betrokken jaar.
De jaarlijkse retributies, bedoeld in § 3, worden de eerste keer betaald voordat het personeelslid waarop ze betrekking hebben, zijn werkzaamheden start. Ze worden nadien uiterlijk op 31 maart van het betrokken jaar betaald op grond van de personeelsfiche die werd meegedeeld voor 31 december van het voorgaande jaar.
§ 5. In geval van intrekking van de aanvraag, wanneer aan de aanvraag geen gevolg wordt gegeven of in geval van weigering van de erkenning, zijn de retributies niet terugbetaalbaar.
§ 1. In elke rijschool wordt een rijschooldirecteur aangesteld, die voldoet aan de in artikelen 12 en 13 gestelde voorwaarden en die verantwoordelijk is voor het verstrekte onderricht en ook voor de interne kwaliteitscontrole.
De rijschooldirecteur kan bij de uitoefening van zijn taken door één of meerdere adjunct-rijschooldirecteurs bijgestaan worden.
§ 2 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest). De rijschooldirecteur of een adjunct-rijschooldirecteur waakt erover dat de opleiding van de kandidaat-bestuurders en van de stagiairs beantwoordt aan de voorwaarden van dit besluit. Hij moet de onder zijn toezicht staande stagiairs met de opdrachten van een rijschool vertrouwd maken en hen deskundig maken. Hij is verantwoordelijk voor de terbeschikkingstelling van de leslokalen, de oefenterreinen, het didactische materiaal en de lesvoertuigen.
De rijschooldirecteur kan zijn functie slechts in één enkele rijschool uitoefenen.
De rijschooldirecteur is de natuurlijke persoon houder van de erkenning of, indien de houder van de erkenning een rechtspersoon is, de natuurlijke persoon die haar vertegenwoordigt of één van de natuurlijke personen die, alleen of gezamenlijk, haar vertegenwoordigen, overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen.
§ 2 (Vlaams Gewest). De rijschooldirecteur of een adjunct-rijschooldirecteur waakt erover dat de opleiding van de kandidaat-bestuurders, van de begeleiders en van de stagiairs beantwoordt aan de voorwaarden van dit besluit. Hij moet de onder zijn toezicht staande stagiairs met de opdrachten van een rijschool vertrouwd maken en hen deskundig maken. Hij is verantwoordelijk voor de terbeschikkingstelling van de leslokalen, de oefenterreinen, het didactische materiaal en de lesvoertuigen.
De rijschooldirecteur kan zijn functie slechts in één enkele rijschool uitoefenen.
De rijschooldirecteur is de natuurlijke persoon houder van de erkenning of, indien de houder van de erkenning een rechtspersoon is, de natuurlijke persoon die haar vertegenwoordigt of één van de natuurlijke personen die, alleen of gezamenlijk, haar vertegenwoordigen, overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen.
§ 3. De rijschooldirecteur deelt onmiddellijk alle aangebrachte wijzigingen betreffende de personeelsleden, met name deze die een onverenigbaarheid zoals bedoeld in artikel 13 veroorzaken, mee aan de minister of aan zijn gemachtigde.
Elke wijziging wordt meegedeeld door middel van de fiche bedoeld in artikel 5, § 2, lid 2, 1° aan de minister of zijn gemachtigde.
§ 4. Elke rijschool doet een beroep op instructeurs die aan de voorwaarden van artikelen 12 en 13 voldoen.
§ 1. De personeelsleden moeten aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° niet bij een in kracht van gewijsde gegaan gerechtelijke beslissing veroordeeld zijn:
a) wegens een in Boek II, Titel III, Titel VII, hoofdstuk V en VI, Titel VIII, hoofdstuk 1 en Titel IX, hoofdstuk I en II van het Strafwetboek bepaalde inbreuk;
b) wegens een inbreuk op de artikelen 30, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 37bis, 47, 48 of 49 van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wet betreffende de politie op het wegverkeer;
c) wegens een inbreuk op de bepalingen van dit besluit;
2° niet vervallen zijn of geweest zijn uit het recht om een motorvoertuig te besturen. Dit verbod is evenwel niet van toepassing bij uitwissing van de veroordeling of bij herstel in eer en rechten, op voorwaarde dat voldaan is aan de onderzoeken die de rechter zou kunnen opgelegd hebben in toepassing van artikel 38 van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wet betreffende de politie over het wegverkeer;
3° houder zijn van het vereiste brevet voor de uitoefening van de in artikel 24 bedoelde functie en de in § 2 bedoelde toelating, behalve voor de stagiairs en de instructeurs of directeurs die in België diensten verrichten op basis van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
De houder van een in artikel 24 bedoeld brevet II, III of V kan evenwel, in geval van overmacht en mits toelating door de minister of zijn gemachtigde, belast worden met de leiding van een rijschool gedurende een periode van hoogstens twee jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van de toelating. Na afloop van deze termijn wordt de erkenning van rijschool door de Minister ingetrokken, als geen houder van een brevet I aangesteld werd;
4° voor de personen belast met het praktische rijonderricht, het medische onderzoek ondergaan hebben, dat bepaald wordt door artikel 43 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;
5° gedurende ten minste drie jaar houder zijn van een rijbewijs dat is afgegeven door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, ten minste geldig voor het besturen van voertuigen van de categorie B of van een evenwaardige categorie. De personen die het praktisch onderricht verstrekken van de categorieën B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D en D+E moeten bovendien houder zijn van een rijbewijs dat is afgegeven door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, ten minste geldig voor de categorie waarvoor zij het onderricht verstrekken. De personen die het praktisch onderricht verstrekken voor het besturen van voertuigen van de categorieën AM, A1, A2 en A moeten enkel houder zijn van een rijbewijs dat is afgegeven door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, geldig voor het besturen van voertuigen van de categorie A of een evenwaardige categorie.
6° (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest) voor de houders van een brevet I of III, houder zijn van een diploma, getuigschrift of brevet dat toegang verleent tot de niveaus A, B of C van de Rijksbesturen, die bedoeld worden in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende statuut van het rijkspersoneel, of van een bekwaamheidsattest of een opleidingstitel dat toegang verleent tot de uitoefening van de functies van directeur van een rijschool of van theorie-instructeur op grond van artikel 15 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties, of een beroepservaring van ten minste zes jaar als rijschoolinstructeur kunnen aantonen;
6° (Vlaams Gewest) voor de houders van een brevet I of III, houder zijn van een diploma, getuigschrift of brevet dat toegang verleent tot niveau A, B of C van het Vlaamse of federale overheidspersoneel, of van een bekwaamheidsattest dat of een opleidingstitel die toegang verleent tot de uitoefening van de functies van directeur van een rijschool of van theorie-instructeur op grond van artikel 15 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties, of een beroepservaring van ten minste zes jaar als rijschoolinstructeur kunnen aantonen;
7° de rijschooldirecteur bezorgt, een attest waaruit blijkt dat de rijschoolinstructeurs of leidinggevende personeelsleden aan de werden aangegeven en dat de nodige sociale zekerheidsbijdragen RSZ werden betaald. Voor de natuurlijke of rechtspersonen die opdrachten in zelfstandig verband hebben vervuld voor de rijschool, levert hij tevens het bewijs dat de opdrachten in zelfstandig verband werden uitgeoefend.
De gegevens hierboven vermeld onder punt 3° en 5° worden verondersteld reeds gekend te zijn door de administratie; in geval van nood zal deze bijkomende inlichtingen vragen aan de aanvrager.
De gegevens hierboven vermeld in punt 1° en 2° zullen door het bestuur zelf worden opgevraagd bij de bevoegde instanties; deze aanvraag kan op elektronische wijze gebeuren. Indien het bestuur deze documenten niet kan krijgen moet de aanvrager zelf instaan voor deze documenten.
De personen die de rijschool wettig vertegenwoordigen moeten aan de in 1° gestelde voorwaarden voldoen.
§ 2. De indiensttreding van een leidinggevend of onderwijzend personeelslid vindt plaats, nadat een directie- of instructietoelating door de Minister of zijn gemachtigde werd verleend behalve voor de personeelsleden die hun diensten verrichten in België op grond van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties..
Deze toelating wordt gegeven binnen de maand te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bewijs dat de aanvrager aan alle in § 1 bedoelde voorwaarden voldoet.
De Minister of zijn gemachtigde kan de termijn waarin hij zijn beslissing moet nemen, verlengen met één maand. Hij verwittigt daarvan de kandidaat.
Als de directie- of instructietoelating voor een volledige aanvraag niet binnen de termijn wordt gegeven, geldt het gebrek van beslissing als een beslissing van aanvaarding.
De directie- of instructietoelating wordt gematerialiseerd door een nationale code op het rijbewijs van de houder. Een bijzondere directie- of instructietoelating, wordt afgeleverd aan de personen die geen Belgisch rijbewijs kunnen verkrijgen volgens de bepalingen van artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs. In geval van intrekking of schorsing van de directie- of instructietoelating, wordt het rijbewijs hernieuwd, overeenkomstig artikel 49 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
De op het rijbewijs te vermelden codes zijn als volgt bepaald:
Elke functie of betrekking in een erkend organisme voor technische controle van motorvoertuigen, die van tolk bij het theoretische examen inbegrepen, en de controlefuncties bedoeld in artikel 39 zijn onverenigbaar met elke functie of elke betrekking in een erkende rijschool.
§ 1. De rijschooldirecteurs, adjunct-rijschooldirecteurs en instructeurs, die houder zijn van een directie- of instructietoelating, dienen een opleiding te volgen over de in § 2 bedoelde vakken, zodat op het einde van een cyclus van vier jaren voor de houders van brevet I of van drie jaren voor de andere personen elk vak is gevolgd. De inhoud van de opleiding wordt bij ministerieel besluit bepaald.
Deze opleiding duurt minstens twaalf uur.
In het jaar waarin ze hun brevet behalen, zijn de rijschooldirecteurs, adjunct-rijschooldirecteurs en de instructeurs vrijgesteld van deze verplichting. Zijn ook vrijgesteld de personeelsleden van een rijschool die hun diensten verrichten op grond van titel II van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
De rijschooldirecteur ziet erop toe dat elke adjunct-rijschooldirecteur en instructeur die onder zijn toezicht geplaatst is, de in deze paragraaf bedoelde opleiding volgt.
§ 2. De opleiding slaat onder meer op de volgende onderwerpen:
1° wijzigingen van de reglementering betreffende de verkeersveiligheid in de brede zin en verdieping van de in de bijlage 2 bepaalde examenleerstof;
2° begrippen en methodologie van de organisatie van het theoretische en praktische onderricht;
3° begrippen en maatregelen tot bevordering van de verkeersveiligheid en de mobiliteit in het kader van de duurzame ontwikkeling;
4° (opgeheven)
5° voor de houders van brevet I: economische en organisatorische aspecten van de exploitatie van een rijschool.
De opleiding die voor het verkrijgen van een ander brevet gevolgd werd, wordt niet meegerekend.
§ 3. De organisatoren van de in § 1 bedoelde opleidingsactiviteiten leveren aan de rijschooldirecteurs, de adjunct-rijschooldirecteurs en de instructeurs die de opleiding hebben gevolgd, een getuigschrift af waarvan het model door de Minister bepaald wordt. Het gevolgde aantal uren en de onderwezen onderwerpen worden erop vermeld.
Het getuigschrift wordt gedurende drie jaar bijgehouden door de rijschool waar de rijschooldirecteur, de adjunct-rijschooldirecteur of de instructeur tijdens hun opleiding hun functies vervullen.
§ 4. De Minister of zijn gemachtigde weigert de getuigschriften, als de opleiding niet de in § 1 bepaalde uren duurde of niet over de in § 2 bepaalde onderwerpen ging. Voor de getuigschriften die in het lopende of voorafgaande jaar geweigerd werden, dient de rijschooldirecteur, adjunct-rijschooldirecteur of instructeur binnen twaalf maanden na de kennisgeving van de weigering een vervangingscursus te volgen.
De Minister of zijn gemachtigde zal de rijschooldirecteur, adjunct-rijschooldirecteur of instructeur schriftelijk verwittigen van de weigering bedoeld in het vorige lid.
§ 1. Iedere vestigingseenheid beschikt over door de Minister of zijn gemachtigde goedgekeurde lokalen, bestemd voor het theoretische onderricht en voor de administratie van de rijschool.
De lokalen omvatten een leslokaal, een sanitaire inrichting, een onthaalruimte voor de leerlingen, een (deel van een) lokaal voor de administratie.
Zij kunnen niet in een drankgelegenheid noch in een woonruimte worden ingericht. Zij moeten een attest van conformiteit gekregen hebben zoals voorzien in artikel 7.
Ieder leslokaal moet voortdurend aan de volgende vereisten voldoen:
1° plaats aan minstens tien leerlingen bieden;
2° uitgerust zijn voor visuele voorstellingen;
3° in overeenstemming zijn met de hygiënische bepalingen voor de voor het publiek toegankelijke lokalen;
4° beschikken over borden en over didactische schema's voor de onderwezen leerstof;
5° beschikken over maquettes van de belangrijkste onderdelen van een motorvoertuig, zoals het remsysteem, de schakeling, de lichten, het differentieel en over het belangrijkste voertuigtoebehoren;
6° beschikken over de bijgewerkte reglementering betreffende de onderwezen leerstof.
Elke vestigingseenheid dient voor elke groep van tien leerlingen over een computer te beschikken, die voor meerkeuzevragen geprogrammeerd is. Dit programma moet tijdens de openingsuren van de rijschool kunnen geraadpleegd worden.
§ 2. De leslokalen kunnen ook door andere vestigingseenheid of door andere rijscholen worden gebruikt.
Het stamnummer van de vestigingseenheid of vestigingseenheden, de naam van de rijschooldirecteur of van zijn gemachtigde en ook een contactadres moeten goed leesbaar voor het publiek in het leslokaal en in het lokaal voor de administratie uitgehangen worden.
De rijschooldirecteur deelt aan de Minister of zijn gemachtigde aanzienlijke wijzigingen van de lokalen mee, minstens veertien dagen voor hun uitvoering wordt gepland; deze mededeling kan via een aangetekend schrijven per post of op aangetekende elektronische wijze gebeuren.
§ 1. Iedere vestigingseenheid, anders dan de vestigingseenheden die enkel voor de categorie B goedgekeurd zijn, beschikt over minstens één oefenterrein;
Dit oefenterrein moet voor één of meer van de volgende onderrichtcategorieën goedgekeurd worden:
De rijschooldirecteur stelt de Minister of zijn gemachtigde binnen acht dagen in kennis van de geplande wijzigingen aan de onderrichtcategorieën en de uitrusting van het oefenterrein, en ook van elke wijziging van de grootte van het terrein; deze mededeling kan via traditioneel aangetekend schrijven of op aangetekende elektronische wijze gebeuren.
§ 2. Het oefenterrein moet zo ingericht worden, dat alle aan het rijonderricht vreemde personen er geen toegang toe hebben gedurende de praktische lessen.
Het beschikt over de in bijlage 1 bepaalde uitrustingen, die het mogelijk moeten maken om de in bijlage 5 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde manoeuvres in alle veiligheid aan te leren.
Een uitrusting voor een bepaalde onderrichtscategorie mag maar door hoogstens twee lesvoertuigen tegelijk gebruikt worden.
Het oefenterrein mag door verschillende vestigingseenheden en door meerdere rijscholen gebruikt worden.
De afstand tussen de vestigingseenheid en het oefenterrein kan niet meer bedragen dan 20 km in vogelvlucht, behoudens een door de Minister of zijn gemachtigde verleende afwijking.
§ 1. De rijscholen moeten voor elke op de exploitatievergunning van een vestigingseenheid vermelde onderrichtcategorie over minstens één lesvoertuig van elke voertuigcategorie beschikken.
Alle hiervoor bestemde voertuigen moeten ter beschikking van de instructeurs worden gesteld bij de uitoefening van hun functie.
Alle voertuigen moeten voldoen aan de voorwaarden van het artikel 18 van dit besluit en van de artikelen 38 of 90 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
De rijschool houdt een register bij met de gegevens van de lesvoertuigen. Zij houdt afschriften van de inschrijvingsbewijzen en van de geldige keuringsbewijzen van de gebruikte voertuigen bij.
§ 2. De rijscholen erkend voor de onderrichtscategorie A moeten beschikken over een voertuig van de categorie AM, motorfietsen A1, A2 en A die voldoen aan de voorwaarden van artikel 38, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Zij moeten bovendien over een door het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie goedgekeurde radioverbinding beschikken, die dient voor het rijonderricht op de openbare weg.
§ 1. De rijscholen beschikken voor elke op de exploitatievergunning van een vestigingseenheid vermelde onderrichtcategorie over minstens één lesvoertuig van elke voertuigcategorie.
§ 2. De rijscholen kunnen beschikken over aangepaste voertuigen van de categorie B waarvoor het conformiteitscertificaat minstens één van de in bijlage 7 van het Koninklijk Besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde geharmoniseerde codes bevat.
Zij gebruiken de voertuigen bedoeld in alinea 1 voor het rijonderricht aan kandidaten bedoeld in artikel 45, alinea 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
In afwijking van alinea 2 mogen de rijscholen deze voertuigen gebruiken voor het onderricht aan alle andere kandidaten indien er geen aanvraag is van een dergelijke kandidaat en dat de aanpassing van het voertuig dit toelaat.
§ 3. Alle hiervoor bestemde voertuigen worden ter beschikking van de instructeurs gesteld bij de uitoefening van hun functie.
Alle voertuigen voldoen aan de voorwaarden van artikel 18 en artikel 38 van het Koninklijk Besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
De rijschool houdt een register bij met de gegevens van de lesvoertuigen. Zij houdt afschriften van de inschrijvingsbewijzen en van de geldige keuringsbewijzen van de gebruikte voertuigen bij.
§ 4. De rijscholen kunnen beschikken over aangepaste voertuigen van de categorie B waarvoor het conformiteitscertificaat minstens één van de in artikel 38, § 2 van het Koninklijk Besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde geharmoniseerde codes bevat.
Zij beschikken over een door het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie goedgekeurde radioverbinding, die dient voor het rijonderricht op de openbare weg.
§ 1. De voertuigen van de categorieën AM, A1, A2 en A moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
1° minder dan zeven jaar oud zijn;
2° achteraan een bord hebben met de vermelding “rijschool”, gevolgd door het erkenningsnummer van de rijschool. Dit bord mag vervangen worden door een door de kandidaat gedragen rugvest met dezelfde vermelding.
§ 2. De voertuigen van de categorie B moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
1° het voertuig moet minder dan vijf jaar oud zijn;
2° de organen voor de bediening van de koppeling, van de bedrijfsreminrichting en van het gaspedaal alsook van de dimlichten, van de richtingaanwijzers en van het geluidstoestel moeten dubbel geïnstalleerd worden, zodanig dat leerling en instructeur ze ieder afzonderlijk kunnen bedienen, zonder dat de vereiste prestaties van die inrichtingen daardoor afnemen.
De instructeur moet bovendien de grootlichten kunnen doven en in plaats daarvan de dimlichten aansteken.
Deze dubbele bediening is niet verplicht voor de in serie ingebouwde inrichtingen die automatisch zijn of die door de instructeur gemakkelijk te bereiken zijn zonder gevaar dat de leerling wordt gehinderd;
3° een verklikkerinrichting dient op akoestische wijze aan te geven dat de instructeur het bedieningsorgaan van de bedrijfsreminrichting, van de koppeling of van het gaspedaal bedient of de bediening ervan verhindert. Wanneer deze verklikkerinrichting ingeschakeld wordt, wordt de goede werking ervan aangegeven door een verklikkerlichtje dat evenwel dooft wanneer het akoestische alarmsignaal in werking treedt;
4° het voertuig moet uitgerust zijn met een combinatie van achteruitkijkspiegels die zodanig binnen het voertuig zijn geplaatst dat de leerling en de instructeur, vanuit hun respectievelijke zitplaats het verkeer achter en links kunnen gadeslaan, en onder meer een ander voertuig kunnen waarnemen dat begonnen is links in te halen;
5° het voertuig moet aan de rechterzijde minstens twee deuren hebben;
6° de achterbank moet uitgerust zijn met hoofdsteunen en veiligheidsgordels.
(Enkel Waals Gewest) Bij uitzondering op alinea 1, 1o, moet het voertuig bedoeld in artikel 17, § 2 minder dan 7 jaar oud zijn.
§ 3. De voertuigen van categorie C1, C, D1 of D worden voorafgaandelijk goedgekeurd door de Minister of zijn gemachtigde en beantwoorden aan de volgende voorwaarden:
1° de organen voor de bediening van de koppeling, van de bedrijfsreminrichting, en van het gaspedaal moeten dubbel geïnstalleerd worden, zodanig dat leerling en instructeur ze ieder afzonderlijk kunnen bedienen, zonder dat de vereiste prestaties van die inrichtingen daardoor afnemen.
Bovendien moet de instructeur de grootlichten kunnen doven en in plaats daarvan de dimlichten aansteken.
Deze dubbele bediening is niet verplicht voor de in serie ingebouwde inrichtingen die automatisch zijn of die door de instructeur gemakkelijk te bereiken zijn zonder gevaar dat de leerling wordt;
2° een verklikkerinrichting dient op akoestische wijze aan te geven dat de instructeur het bedieningsorgaan van de bedrijfsreminrichting, van de koppeling of van het gaspedaal bedient of de bediening ervan verhindert. Wanneer deze verklikkerinrichting ingeschakeld wordt, wordt de goede werking ervan aangegeven door een verklikkerlichtje dat evenwel dooft wanneer het akoestische alarmsignaal in werking treedt;
3° het voertuig moet uitgerust zijn met een combinatie van achteruitkijkspiegels die zodanig buiten het voertuig zijn geplaatst dat de leerling en de instructeur, van hun respectievelijke zitplaats, het verkeer achter en links kunnen gadeslaan, en onder meer een ander voertuig kunnen waarnemen dat begonnen is links in te halen, en met een systeem dat de dode hoek zichtbaar maakt;
4° uitgerust zijn met veiligheidsgordels voor de bestuurder, de instructeur en de examinator.
§ 4. Als het gaat over voertuigen van de categorie B+E, C1+E, C+E, D1+E of D+E, moet het trekkende voertuig, naargelang het geval, aan de voorwaarden van § 2 en § 3 voldoen.
§ 5. De voertuigen van de categorieën B, B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D en D+E moeten uitgerust zijn met één of meer borden met het opschrift “rijschool” gevolgd door het erkenningsnummer van de rijschool, die vooraan en achteraan duidelijk leesbaar moeten zijn van op een afstand van minstens 30 m, en verlicht of reflecterend, tussen zonsondergang en zonsopgang.
Op het lesvoertuig mogen enkel, de naam of maatschappelijke benaming van de rechtspersoon, de naam, het logo, het adres, het elektronische adres, het telefoonnummer en het faxnummer van de rijschool, publiciteit voor de activiteiten van de rijschool en berichten in het kader van de verkeersveiligheid voorkomen. Bovendien, mag de naam of maatschappelijke benaming van de rechtspersoon, de naam, het logo, het adres, het elektronische adres, het telefoonnummer en het faxnummer van de vervoers- of transportmaatschappij die het voertuig specifiek ter beschikking stelt aan de rijscholen in het kader van een rijopleiding ook voorkomen op de voertuigen.
§ 6. De voertuigen van de categorie G moeten achteraan een bord hebben met de vermelding “rijschool”, gevolgd door het erkenningsnummer van de rijschool.
§ 7 (Enkel Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Een afwijking van de leeftijdsvereiste voor voertuigen bedoeld in § 1, 1° en § 2, 1° van dit artikel kan worden gevraagd in geval van overmacht.
De rijschool die deze afwijking wil genieten, dient haar aanvraag in te dienen bij Brussel Mobiliteit. Deze aanvraag moet elektronisch of per post worden ingediend op straffe van niet-ontvankelijkheid.
De rijschool moet bij haar aanvraag alle bewijzen voegen waaruit blijkt dat het om overmacht gaat.
Brussel Mobiliteit kan tijdens zijn onderzoek om extra informatie vragen met het oog op de verwerking van de aanvraag.
Brussel Mobiliteit neemt een besluit binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de datum van ontvangst van het afwijkingsverzoek.
Brussel Mobiliteit deelt zijn beslissing elektronisch of per post mee aan de rijschool en de centra voor technische keuring van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De afwijking is zes maanden geldig en kan een keer worden verlengd. Het afwijkingsmodel is bij bijlage 5 van dit besluit gevoegd.
Elk lesvoertuig moet door een verzekeringspolis gedekt worden voor :
1° de burgerlijke aansprakelijkheid van de leerling, als bestuurder en als passagier;
2° de schade die onder alle omstandigheden aan de leerling of zijn bezittingen berokkend wordt. In het geval van de burgerlijke aansprakelijkheid van de leerling mag de dekking van de schade aan de bezittingen van de leerling beperkt worden tot 1.000 euro.
Deze polis bepaalt dat de verzekeraar van elk verhaal tegen de leerling afziet, behalve in het geval van opzettelijk schadegeval of grove schuld overeenkomstig artikel 8 van de wet van 25 juni 1992 op de landsverzekeringsovereenkomst.
De instructeur moet de leerling nauwgezet opleiden. Hij moet hem de kennis, de vaardigheden en het gedrag bijbrengen, die in de bijlagen 4 en 5 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaald zijn.
De Minister of zijn gemachtigde kan de spreiding van de lessen in de tijd vastleggen.
De instructeur moet de leerling nauwgezet opleiden. Hij moet hem de kennis, de vaardigheden en het gedrag bijbrengen, die in de bijlagen 4 en 5 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en, als het om een begeleider gaat, in bijlage 7 bij het koninklijk besluit van 10 juli 2006, bepaald zijn.
De Minister of zijn gemachtigde kan de spreiding van de lessen in de tijd vastleggen.
Het theoretische rijonderricht mag enkel worden gegeven door theorie-instructeurs die houder van een instructietoelating zijn, door stagiairs of door instructeurs die diensten verrichten op grond van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
Dit onderricht moet in de in de exploitatievergunning van een vestigingseenheid vermelde lokalen plaatsvinden.
De Minister kan een rijschool toestaan om aan groepen met verplaatsingsproblemen theoretisch rijonderricht te geven in lokalen, die haar voor die groepen ter beschikking gesteld worden.
§ 1. Het praktische rijonderricht mag enkel worden gegeven door en onder toezicht van praktijkinstructeurs die houder van een instructietoelating zijn, door stagiairs of door instructeurs die diensten verrichten op grond van de artikelen 6 en 7 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
Het praktische onderricht van de manoeuvres vindt op een goedgekeurd oefenterrein plaats, behalve wanneer het gaat over het praktisch onderricht voor het besturen van voertuigen van categorie B. Voor de overige categorieën mag het plaatsvinden op de openbare weg aan het einde van de opleidingscyclus.
§ 2 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams Gewest). Het praktische rijonderricht wordt verstrekt aan boord van een voertuig dat tot de categorie behoort waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd en dat in de exploitatievergunning van een vestigingseenheid en in de goedkeuring van het oefenterrein is vermeld.
Het voertuig moet naargelang zijn categorie aan de voorwaarden van artikelen 17 en 18 voldoen.
Aan gehandicapte personen die een dergelijk voertuig niet kunnen besturen, mag het praktische rijonderricht gegeven worden met een speciaal aan hun handicap aangepast voertuig, dat zijzelf of het in artikel 45 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde centrum leveren, en dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 18, § 1, 2° en § 5, en van artikel 19.
Het praktische rijonderricht van de voertuigen van de categorie G mag gegeven worden met een voertuig, geleverd door de kandidaat en dat beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 18, § 6, en artikel 19.
§ 2 (Waals Gewest). Het praktische rijonderricht wordt verstrekt aan boord van een voertuig dat tot de categorie behoort waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd en dat in de exploitatievergunning van een vestigingseenheid en in de goedkeuring van het oefenterrein is vermeld.
Het voertuig moet naargelang zijn categorie aan de voorwaarden van artikelen 17 en 18 voldoen.
Aan gehandicapte personen die een dergelijk voertuig niet kunnen besturen, mag het praktische rijonderricht gegeven worden met een speciaal aan hun handicap aangepast voertuig, dat eigendom is van de rijschool conform artikel 17, § 2 of dat zijzelf of het in artikel 45 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde centrum leveren, en dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 18, § 1, 2° en § 5, en van artikel 19.
Het praktische rijonderricht van de voertuigen van de categorie G mag gegeven worden met een voertuig, geleverd door de kandidaat en dat beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 18, § 6, en artikel 19.
§ 3. De verplaatsingen op de openbare weg waarbij de leerling niet zelf achter het stuur plaatsneemt, komen niet in aanmerking voor de berekening van het aantal in artikel 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde lesuren.
Voor het praktische rijonderricht voor de categorie A1, A2 of A op de openbare weg moet de instructeur zelf op een voertuig van deze categorie plaatsnemen, of in een voertuig van de categorie B. Hij mag hoogstens twee kandidaten tegelijk onderrichten.
§ 4. In afwijking van paragraaf 2 :
1° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie A of A2 in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs A1;
2° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie A in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs A2;
3° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie C in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs C1;
4° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie D in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs D1;
5° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie C+E in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs C1+E;
6° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie D+E in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs D1+E;
7° komt het praktisch onderricht gegeven met een voertuig van categorie B+E in aanmerking voor het behalen van een rijbewijs B met code 96.
De rijschool biedt binnen haar opleidingsaanbod minstens één opleidingspakket aan dat uit hoogstens 6 uren praktisch rijonderricht bestaat.
De instructeur gebruikt het document en onderricht in de onderwerpen bedoeld in bijlage 5/1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, indien hij belast is met het onderricht van :
1° een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor categorie A1;
2° een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor categorie A2, die geen houder is van een rijbewijs geldig voor categorie A1;
3° een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor categorie A, die geen houder is van een rijbewijs geldig voor categorie A2.
De instructeur belast met het onderricht van een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor de categorie AM gebruikt het document en onderricht in de onderwerpen bedoeld in bijlage 5/2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 22quater (enkel Vlaams Gewest). Het vormingsmoment, vermeld in hoofdstuk III/1 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006, mag alleen worden gegeven door instructeurs die in het bezit zijn van een geldige instructietoelating en die de volgende opleidingen hebben gevolgd:
1° de opleiding voor instructeurs die het vormingsmoment geven, vermeld in artikel 38bis, 1°, van dit besluit;
2° bijkomend de opleiding online lesgeven, vermeld in artikel 38bis, 2°, van dit besluit, als het vormingsmoment online wordt gegeven.
Art. 22quinquies (enkel Vlaams Gewest). Bij het geven van het vormingsmoment moeten de bepalingen van hoofdstuk III/1, afdeling 1, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 worden nageleefd.
§ 1. Voor iedere leerling wordt een inschrijvingskaart opgesteld, waarop zijn identiteit en inschrijvingsnummer en -datum worden vermeld. Die kaart heeft een aantal vakken, dat met het aantal door de rijschool gegeven lessen overeenstemt.
Bij het einde van elke theoretische of praktische les vermeldt de instructeur de lesdatum en -uren op de inschrijvingskaart van de leerling en ondertekent hij deze vermelding.
De inschrijvingskaart moet op het einde van de lessencyclus door de leerling ondertekend worden. Een kopie ervan wordt aan de leerling bezorgd.
§ 2. In iedere vestigingseenheid wordt voor elke theorielessencyclus een aanwezigheidslijst bijgehouden.
Deze lijst wordt op afzonderlijke bladen bijgehouden, één per theoretische les of per theoretische lessenreeks.
§ 3. Elke instructeur houdt een dagelijkse fiche bij waarop hij het begin- en einduur van elke les vermeldt. Voor elke praktische les wordt het inschrijvingsnummer van het voertuig, de kilometerstand van het voertuig bij het begin en het einde van de les, en het inschrijvingsnummer van de leerling vermeld.
De dagelijkse fiche wordt ondertekend door de instructeur en door de leerling die praktisch onderricht gevolgd heeft of bij het examen begeleid werd, en door de stagiair, als die de les bijwoonde of gaf.
De bewaringstermijn van de documenten vermeld in § 1, § 2 en § 3 is twaalf maand.
§ 4 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest. In iedere vestigingseenheid wordt een jaarregister bijgehouden, waarin per volgnummer worden vermeld: de identiteit van de ingeschreven leerlingen, de inschrijvingsdatum, de data van de gegeven lessen en, zonder enig wit vak of leemte, de aan- of afwezigheid van de leerlingen.
In één kolom worden de data van de theoretische en praktische examens vermeld, die door de leerlingen zijn afgelegd, en eventueel de behaalde uitslag. Eén kolom is voor eventuele opmerkingen voorbehouden.
De bewaringstermijn van dit register is zesendertig maand.
In geval van onvermogen van de rijschool, in het bijzonder wegens een faillissement, wordt het register ter beschikking gesteld van de ambtenaren en beambten bedoeld in artikel 39 voor het opmaken, door de Adviseur-generaal van de Directie Certificatie en Inspectie van de administratie, van de attesten die het aantal gevolgde lesuren vermeldt dat in aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 16, tweede lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
§ 4 Vlaams Gewest. In iedere vestigingseenheid wordt een jaarregister bijgehouden, waarin per volgnummer worden vermeld: de identiteit van de ingeschreven leerlingen, de inschrijvingsdatum, de data van de gegeven lessen en, zonder enig wit vak of leemte, de aan- of afwezigheid van de leerlingen.
In één kolom worden de data van de theoretische en praktische examens vermeld, die door de leerlingen zijn afgelegd, en eventueel de behaalde uitslag. Eén kolom is voor eventuele opmerkingen voorbehouden.
De bewaringstermijn van dit register is zesendertig maand.
In geval van onvermogen van de rijschool, in het bijzonder wegens een faillissement, wordt het register ter beschikking gesteld van de inspecteurs bedoeld in artikel 39 voor het opmaken, door het bestuur, van de attesten die het aantal gevolgde lesuren vermeldt dat in aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 16, tweede lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
§ 5 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest. De Minister bepaalt het model van de in § 1, § 2, § 3 en § 4 bepaalde documenten.
Zij mogen worden vervangen door een voor computerverwerking bestemde informatiedrager. Deze informatiedragers dienen volledig en voortdurend toegankelijk te zijn en de hierin vervatte gegevens moeten in verstaanbare vorm op papier kunnen weergegeven worden, als de met de in artikel 39, § 1, tweede lid bepaalde controle belaste beambten dat vragen.
§ 5 Vlaams Gewest. De Minister bepaalt het model van de in § 1, § 2, § 3 en § 4 bepaalde documenten.
Zij mogen worden vervangen door een voor computerverwerking bestemde informatiedrager. Deze informatiedragers dienen volledig en voortdurend toegankelijk te zijn en de hierin vervatte gegevens moeten in verstaanbare vorm op papier kunnen weergegeven worden, als de met de in artikel 39, § 1, tweede lid bepaalde controle belaste inspecteurs dat vragen.
§ 6 Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De rijscholen moeten aan de leerlingen, die het in artikel 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs of de in artikel 9 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B bepaalde aantal lesuren gevolgd hebben, een getuigschrift van theoretisch of praktisch onderricht afleveren, waarvan het model door de Minister bepaald wordt. Een dergelijk getuigschrift, met vermelding van het aantal gevolgde uren, wordt eveneens afgegeven aan de leerling die van rijschool verandert.
In afwijking van het eerste lid wordt aan de leerling, die het in artikel 4 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B bepaalde aantal lesuren gevolgd heeft en die bewezen heeft bekwaam te zijn alleen te sturen, met het oog op het verkrijgen van een voorlopig rijbewijs zonder begeleider een bekwaamheidsgetuigschrift afgegeven, waarvan het model door de Minister bepaald wordt.
§ 6 Vlaams Gewest. De rijscholen moeten aan de leerlingen, die het in artikel 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde aantal lesuren gevolgd hebben, een getuigschrift van theoretisch of praktisch onderricht afleveren, waarvan het model door de Minister bepaald wordt. Een dergelijk getuigschrift, met vermelding van het aantal gevolgde uren, wordt eveneens afgegeven aan de leerling die van rijschool verandert.
In afwijking van het eerste lid wordt aan de leerling, die het in artikel 15, tweede lid, 6°, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde aantal lesuren gevolgd heeft en die bewezen heeft bekwaam te zijn alleen te sturen, met het oog op het verkrijgen van een voorlopig rijbewijs zonder begeleider een bekwaamheidsgetuigschrift afgegeven, waarvan het model door de Minister bepaald wordt.
§ 6 Waals Gewest. De rijscholen moeten aan de leerlingen, die de in artikel 14, 14bis en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs of de in de artikelen 7/1 en 9 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B bepaalde aantal lesuren gevolgd hebben, een getuigschrift van theoretisch of praktisch onderricht afleveren, waarvan het model door de Waalse Minister bepaald wordt. Een dergelijk getuigschrift, met vermelding van het aantal gevolgde uren, wordt eveneens afgegeven aan de leerling die van rijschool verandert.
Met het oog op het verkrijgen van een voorlopig rijbewijs zonder begeleider wordt aan de kandidaten voor het rijbewijs B, die het in artikel 15, tweede lid, 6o, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde aantal lesuren gevolgd hebben, een bekwaamheidsgetuigschrift afgegeven waarmee ze zich bij een examencentrum kunnen melden om te bewijzen dat ze bekwaam zijn om alleen te sturen, overeenkomstig artikel 23, § 6, van hetzelfde besluit.
§ 7. De voorwaarden en regels van het rijonderricht maken het voorwerp uit van een schriftelijk contract tussen de leerling en de rijschool.
Het contract omvat onder meer, in hetzelfde lettertype als de hoofdtekst, de volgende tekst: “Wat de praktische lessen betreft: als de leerling tijdens de verplaatsingen op de openbare weg niet achter het stuur plaatsneemt, zullen die verplaatsingen niet in aanmerking genomen worden voor de berekening van het aantal lesuren. Geen enkele andere prestatie dan die waarvoor in het contract een tarief is vermeld, mag worden aangerekend.”.
De in artikel 2, § 4, c) bepaalde leerlingen moeten bovendien voor de verwerking van de hen betreffende gezondheidsgegevens hun uitdrukkelijke instemming geven, overeenkomstig artikel 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
Het tarief van de prestaties wordt in het lokaal voor de administratie en in het leslokaal uitgehangen.
§ 8 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest. De in artikel 2, § 4 en § 5 bepaalde rijscholen bewaren voor ieder leerling, gedurende drie jaar, een exemplaar van het attest uitgegeven zoals volgt:
De rijscholen die onderricht aan de in artikel 2, § 4, c) en § 5 bepaalde leerlingen verstrekken, moeten zich houden aan de bepalingen van artikelen 25, 26 en 27 van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
§ 8 Vlaams Gewest. De in artikel 2, § 4 en § 5 bepaalde rijscholen bewaren voor ieder leerling, gedurende drie jaar, een exemplaar van het attest uitgegeven zoals volgt:
§ 9 (enkel Vlaams Gewest). De rijscholen geven aan de begeleiders die het vormingsmoment, vermeld in hoofdstuk III/1 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006, volledig hebben gevolgd, een begeleidersattest, waarvan de minister het model bepaalt.
Het begeleidersattest, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens:
1° de gegevens van de begeleider:
a) de naam en de voornaam van de begeleider;
b) het rijksregisternummer of het bisnummer van de begeleider;
2° de gegevens van de verstrekker van het vormingsmoment:
a) de naam en de voornaam van de instructeur;
b) in voorkomend geval, het erkenningsnummer van de rijschool;
c) het e-mailadres van de verstrekker van het vormingsmoment;
3° de datum van het gevolgde vormingsmoment;
4° de locatie waar het vormingsmoment werd gevolgd als het vormingsmoment niet online werd gegeven;
5° de bevestiging dat de begeleider het vormingsmoment volledig heeft gevolgd;
6° de handgeschreven of gekwalificeerde elektronische handtekening van de instructeur.
Het begeleidersattest is tien jaar geldig vanaf de datum van het gevolgde vormingsmoment, vermeld in het tweede lid, 3°.
Er bestaan vijf brevetten van beroepsbekwaamheid van het leidende en onderwijzende personeel van de rijscholen.
Het brevet I verleent toegang tot de functies van rijschooldirecteur en adjunct-rijschooldirecteur.
Het brevet II verleent toegang tot de functie van instructeur, die met het praktische onderricht voor het besturen van voertuigen van de categorie B en G belast wordt.
Het brevet III verleent toegang tot de functie van instructeur, die met het theoretische onderricht belast wordt.
Het brevet IV verleent toegang tot de functie van instructeur, die met het praktische onderricht voor het besturen van voertuigen van de categorie AM, A1, A2 en A belast wordt.
Het brevet V verleent toegang tot de functie van instructeur, die met het praktische onderricht voor het besturen van voertuigen van de categorie B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D en D+E belast wordt.
De brevetten worden uitgereikt:
1° hetzij na het slagen voor de in hoofdstuk II bepaalde examens en na het vervullen van de in hoofdstuk III bepaalde stage;
2° hetzij conform de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
Indien de begunstigde van de erkenning van beroepskwalificaties niet kan bewijzen dat hij beschikt over de talenkennis zoals vereist op grond van artikel 25 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van de EG-beroepskwalificaties, dan legt hij een talentest af waaruit moet blijken dat hij beschikt over voldoende kennis van één van de drie landstalen om rijopleidingen te mogen geven.
Deze test bestaat uit een gesprek met de voorzitter of met één van de drie kamervoorzitters van de examencommissie bedoeld in artikel 34.
De voorzitter van de Franstalige kamer beoordeelt de kennis van het Frans.
De voorzitter van de Nederlandstalige kamer beoordeelt de kennis van het Nederlands.
De voorzitter van de Duitstalige kamer beoordeelt de kennis van het Duits.
De voorzitter van de examencommissie beoordeelt de kennis van zijn moedertaal.
De brevetten worden uitgereikt:
1° hetzij na het slagen voor de in hoofdstuk II bepaalde examens en na het vervullen van de in hoofdstuk III bepaalde stage;
2° hetzij conform de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties.
Indien de begunstigde van de erkenning van beroepskwalificaties niet kan bewijzen dat hij beschikt over de talenkennis zoals vereist op grond van artikel 25 van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van de EG-beroepskwalificaties, dan legt hij een talentest af waaruit moet blijken dat hij beschikt over voldoende kennis van het Nederlands om rijopleidingen te mogen geven.
Deze test bestaat uit een gesprek met de voorzitter of de ondervoorzitter van de examencommissie bedoeld in artikel 34.
§ 1. Het examen moet het bewijs leveren dat de kandidaat geschikt is om een rijschool te leiden of om toekomstige bestuurders op te leiden, met deskundigheid, methode en overeenkomstig de leerdoelen van de rijopleiding. Tot die geschiktheid behoren de kennis van de leerstof die in het programma voor elk brevet bepaald is en de vaardigheid om deze kennis in de praktijk toe te passen en deze over te brengen.
Het examen bestaat uit een schriftelijke en een mondelinge proef over de in bijlage 2.I. bepaalde leerstof en, behalve voor het brevet I, uit een modelles over de in bijlage 2.II. bepaalde leerstof.
§ 2. Vóór de deelname aan het examen mag een voorafgaande opleiding plaatsvinden, waarvoor de Minister de leerstof bepaalt, en die verstrekt wordt door een instelling opgericht of erkend door de overheden bevoegd voor de materie voorzien in artikel 4, 16°, van de speciale wet voor institutionele hervormingen van 8 augustus 1980.
De deelneming aan de schriftelijke en de mondelinge proef of aan de modelles moet met een inschrijvingsformulier worden aangevraagd, waarvan het model door de Minister bepaald wordt.
De kandidaat voegt bij zijn deelnemingsaanvraag voor de schriftelijke en mondelinge proef de volgende documenten:
1° een kopie van zijn diploma, getuigschrift of in artikel 12, § 1, 6°, bepaald brevet of de documenten die getuigen van de vereiste beroepservaring;
2° een kopie van zijn rijbewijs. Dit document zal door het bestuur zelf worden opgevraagd bij de bevoegde instanties. Indien het bestuur dit document niet kan krijgen, moet de aanvrager zelf instaan voor dit document.
De kandidaat voegt bij de deelnemingsaanvraag voor de modellen het in artikel 33, § 6, bepaalde geldige stageattest.
Om deel te nemen aan het examen voor het brevet I moet de kandidaat sinds minstens drie jaar houder zijn van een instructietoelating voor de brevetten II en III.
Om deel te nemen aan het examen voor het brevet IV moet de kandidaat een stage bijzondere motorfietsopleiding gevolgd hebben. Een getuigschrift voor deze opleiding moet bij het inschrijvingsformulier voor het examen gevoegd worden.
Om deel te nemen aan het examen voor het brevet V moet de kandidaat houder van het brevet II zijn.
De modelles voor het brevet II wordt gegeven aan boord van een voertuig van de categorie B, dat beantwoordt aan de in artikelen 17 en 18, § 2 en § 5, bepaalde voorwaarden, dat uitgerust is met een handschakeling en dat door de kandidaat geleverd wordt.
De behendigheidsproef en de modelles voor het brevet IV gebeuren met een voertuig van de categorie A, dat beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 38, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs dat uitgerust is met een handschakeling, en dat door de kandidaat geleverd wordt.
De modelles voor het brevet V wordt gegeven aan boord van een voertuig van de categorie C+E of D+E, dat beantwoordt aan de in artikelen 17 en 18, § 4, en § 5 bepaalde voorwaarden, dat uitgerust is met een handschakeling en dat door de kandidaat geleverd wordt.
De houder van een brevet III die kandidaat voor een ander brevet is, wordt vrijgesteld van de leerstof voor de theoretische kennis over de verkeersveiligheid.
De kandidaat die voor zijn modelles mislukte, wordt gedurende de geldigheid van zijn stageattest vrijgesteld voor de leerstof voor de schriftelijke en mondelinge proef.
§ 1. Het puntenaantal dat toegekend wordt aan elke in bijlage 2 opgesomd leerstof, wordt als volgt bepaald:
1° theoretische kennis van de verkeersveiligheid: 60;
2° dit besluit en de ministeriële omzendbrieven daarover, evenals de artikelen 1 tot en met 73 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en de ministeriële omzendbrieven daarover: 20;
3° algemene kennis van het bedrijfsbeheer in verband met het beheer en de leiding van rijscholen: 20;
4° mechanica, techniek en elektriciteit van auto's, motorfietsen of voertuigen van de categorieën C en D en hun aanhangwagens: 20;
5° theoretische modelles en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode: 60;
6° modelrijles en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode: 60;
7° behendigheidsproef: 20.
§ 2. De schriftelijke en de mondelinge proef zijn schiftingsproeven. De kandidaat die geen 60 % van de punten behaalt voor elk van de beide examens over het vak theoretische kennis van de verkeersveiligheid en geen 50 % van de punten voor elk ander vak afzonderlijk, is niet geslaagd. De kandidaat moet 60 % van de punten behalen voor de modellessen.
Het vereiste minimum aantal punten om het brevet te verkrijgen is vastgesteld op 60 % voor het geheel van de vakken. Indien door de in artikel 30 bepaalde vrijstellingen het examen tot één vak beperkt wordt, moet de kandidaat hiervoor 60 % van de punten behalen.
Voor de modellessen wordt de beoordeling toegekend op basis van het examenprotocol, waarvan het model door de voorzitter van de examencommissie wordt vastgelegd.
Het brevet wordt uitgereikt door de in artikel 34 bepaalde examencommissie, en is ondertekend door de voorzitter ervan of door een kamervoorzitter.
§ 1. De kandidaten voor het brevet II, IV of V moeten, na in de schriftelijke en de mondelinge proef geslaagd te zijn en voor ze de modelles geven, een stage in een erkende rijschool doen, in de hoedanigheid van instructeur in het vak dat met het gevraagde brevet overeenstemt. Voor elk brevet, moeten zij een minimumaantal uren les geven:
De kandidaten voor het brevet III doorlopen, na het slagen voor de schriftelijke en mondelinge proeven en vóór het afleggen van de modelles, een stage als instructeur in de discipline overeenkomstig het brevet III, in één of meerdere erkende rijscholen of in het kader van lessen gegeven door één of meerdere erkende rijscholen buiten hun lokalen. Zij moeten minimaal 76 uren les geven.
Voor de kandidaten die de in artikel 26, § 2 bedoeld opleiding hebben gevolgd, wordt dit minimum verlaagd tot een kwart van het hierboven bepaalde minimum.
De kandidaat voor een brevet van rijschoolinstructeur, die reeds houder is van een ander brevet, moet een stage verrichten waarin hij les geeft gedurende het equivalent van 2/3 van het minimum van de uren voorzien in het eerste lid.
De stage mag hoogstens vijfendertig uur per week duren.
§ 2. Na het slagen voor de schriftelijke en de mondelinge proef geeft de Minister of zijn gemachtigde een stagetoelating af. Deze toelating is twee jaar geldig. Indien de stage na deze periode niet vervuld is, moet de kandidaat de examens opnieuw afleggen.
Het stageprogramma van de rijschoolinstructeurs omvat:
1° basisprincipes van de werking van een rijschool;
2° bijwonen van theoretische, praktische en evaluatielessen;
3° onderricht, met inbegrip van de voorbereiding van de lessen en de evaluatie;
4° inleiding in de organisatie van de examencentra en het bijwonen van praktische examens.
§ 3. De stage vindt plaats onder toezicht van een stagemeester. Enkel de rijschooldirecteur, de adjunct-rijschooldirecteur of de instructeur die ten minste twee jaar houder is van het overeenstemmende brevet en die slechts in één rijschool tewerkgesteld is, kan stagemeester zijn.
In het geval dat de kandidaat voor het brevet III zijn stage in meerdere rijscholen doorloopt, verloopt de stage onder het toezicht van een stagemeester in iedere rijschool.
Het aantal stagiairs mag niet meer dan een derde van het aantal instructeurs bedragen, behalve voor de rijscholen met minder dan drie rijschoolinstructeurs waar het maximum aantal één stagiair is.
Een stagemeester mag niet meer dan twee stagairs tegelijk onder zijn hoede hebben.
§ 4. De stagemeester moet de stagiair nauwlettend opleiden, overeenkomstig het in § 2 bepaalde stageprogramma.
Voor de stages voor brevet II, III, IV en V moet de stagemeester of een instructeur met minstens twee jaar ervaring bij de theoretische en praktische lessen, die door de stagiair gegeven worden, aanwezig zijn, tot de stagemeester kan waarborgen dat de stagiair geschikt is om een doeltreffend en nuttig onderricht te verstrekken. Hij moet eveneens kunnen waarborgen dat de stagiair bij gevaar tijdens het praktische onderricht passend kan reageren.
De helft van de stage-uren moet door een instructeur met minstens twee jaar ervaring gevolgd worden, en de helft van die uren door de stagemeester zelf.
De stagemeester neemt deel aan de voorbereiding van de lessen.
De Minister kan een instructeur, na zijn voorafgaande verhoor, verbieden om stagemeester te zijn, als hij niet voldoet aan de in § 3 gestelde voorwaarden of hem verbieden om verder stagemeester te blijven als hij de verplichtingen van het eerste, tweede, derde en vierde lid niet naleeft.
De Minister of zijn gemachtigde kan een rijschool aanduiden om stagiairs aan te nemen als een stagiair kan aantonen dat hij geen rijschool vindt waar hij zijn stage kan volbrengen.
§ 5. De stagiair houdt een formulier " stageverloop " bij, waarvan het model door de Minister bepaald wordt.
Het formulier moet in chronologische volgorde de gegevens over de praktische opleiding en de onder of zonder toezicht gegeven lessen vermelden. Het wordt door de stagiair en de stagemeester ondertekend. Het wordt aan het einde van de stage bij het stageattest gevoegd.
Wanneer de kandidaat voor het brevet III zijn stage in meerdere rijscholen doorloopt, houdt hij een formulier " stageverloop " bij voor iedere stagemeester die hem volgt. Iedere stagemeester ondertekent het formulier dat hem betreft.
§ 6. De rijschooldirecteur of de adjunct-directeur geeft de stagiair een stageattest af, waarvan het model door de Minister bepaald wordt en waarin bevestigd wordt dat de kandidaat voor het brevet de stageverplichtingen vervuld heeft. Een kopie van het door de rijschooldirecteur en de stagiair ondertekende stageattest moet ten laatste een maand na het einde van de stage naar het bestuur gezonden worden.
Wanneer de kandidaat voor het brevet III zijn stage doorloopt in meerdere rijscholen, levert de directeur of de adjunct-directeur van elk van deze rijscholen aan de stagiair een stageattest af waarvan het model voorgeschreven wordt door de Minister.
Het stageattest verliest zijn waarde na twee jaar, te rekenen vanaf het slagen voor de schriftelijke en de mondelinge proef of na drie mislukkingen voor de modelles.
Voor zover de stagetoelating nog geldig is, kan de Minister of zijn gemachtigde, op het met redenen omklede verzoek van de stagiair of de stagemeester, de stagiair toestaan om zijn stage met een andere stagemeester verder te zetten.
§ 1. Er wordt een examencommissie voor de brevetten van beroepsbekwaamheid opgericht.
De examencommissie bestaat uit drie kamers, voor de examens die respectievelijk in het Nederlands, in het Frans en in het Duits afgelegd worden.
De examencommissie mag niet meer dan 25 % van haar leden tellen die houder zijn van een brevet I.
§ 2. De Minister of zijn gemachtigde benoemt de leden van de examencommissie voor een termijn van een jaar. Na dit jaar wordt de benoeming van rechtswege voor één jaar hernieuwd, behalve bij een andersluidende beslissing. Wanneer in de examencommissie een mandaat onbezet raakt, blijft de persoon, benoemd in de loop ervan, benoemd voor de overblijvende duur.
De criteria en de procedure van selectie van de leden van de examencommissie worden vastgelegd in bijlage 4.
Zodra de leden van de examencommissie 70 jaar worden, wordt er van rechtswege een einde aan hun functies gesteld.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde wijst onder de leden van de examencommissie een voorzitter aan, alsook drie kamervoorzitters en ondervoorzitters, en een vertegenwoordiger van de Minister, titularis van een graad van niveau A.
De Minister of zijn gemachtigde benoemt de secretarissen en de helpers van de examencommissie voor een termijn van vijf jaar. Na die vijf jaar wordt de benoeming van rechtswege voor vijf jaar hernieuwd, behalve bij een andersluidende beslissing. Wanneer in de examencommissie een mandaat onbezet raakt, blijft de persoon die in de loop ervan benoemd wordt, benoemd voor de overblijvende duur.
§ 1. Er wordt een examencommissie voor de brevetten van beroepsbekwaamheid opgericht.
De examencommissie mag niet meer dan 25 % van haar leden tellen die houder zijn van een brevet I.
§ 2. De Minister of zijn gemachtigde benoemt de leden van de examencommissie voor een termijn van een jaar. Na dit jaar wordt de benoeming van rechtswege voor één jaar hernieuwd, behalve bij een andersluidende beslissing. Wanneer in de examencommissie een mandaat onbezet raakt, blijft de persoon, benoemd in de loop ervan, benoemd voor de overblijvende duur.
De criteria en de procedure van selectie van de leden van de examencommissie worden vastgelegd in bijlage 4.
Zodra de leden van de examencommissie 70 jaar worden, wordt er van rechtswege een einde aan hun functies gesteld.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde wijst onder de leden van de examencommissie een voorzitter aan, alsook een ondervoorzitter, en een vertegenwoordiger van de Minister, titularis van een graad van niveau A.
De Minister of zijn gemachtigde benoemt de secretarissen en de helpers van de examencommissie voor een termijn van vijf jaar. Na die vijf jaar wordt de benoeming van rechtswege voor vijf jaar hernieuwd, behalve bij een andersluidende beslissing. Wanneer in de examencommissie een mandaat onbezet raakt, blijft de persoon die in de loop ervan benoemd wordt, benoemd voor de overblijvende duur.
§ 1. Er wordt een examencommissie voor de brevetten van beroepsbekwaamheid opgericht.
De examencommissie bestaat uit drie kamers, voor de examens die respectievelijk in het Nederlands, in het Frans en in het Duits afgelegd worden.
De examencommissie mag niet meer dan 25 % van haar leden tellen die houder zijn van een brevet I.
§ 2. De Minister of zijn gemachtigde benoemt de leden van de examencommissie voor een termijn van een jaar. Na dit jaar wordt de benoeming van rechtswege voor één jaar hernieuwd, behalve bij een andersluidende beslissing. Wanneer in de examencommissie een mandaat onbezet raakt, blijft de persoon, benoemd in de loop ervan, benoemd voor de overblijvende duur.
De criteria en de procedure van selectie van de leden van de examencommissie worden vastgelegd in bijlage 4.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde wijst onder de leden van de examencommissie een voorzitter aan, alsook drie kamervoorzitters en ondervoorzitters, en een vertegenwoordiger van de Minister, titularis van een graad van niveau A.
De Minister of zijn gemachtigde benoemt de secretarissen en de helpers van de examencommissie voor een termijn van vijf jaar. Na die vijf jaar wordt de benoeming van rechtswege voor vijf jaar hernieuwd, behalve bij een andersluidende beslissing. Wanneer in de examencommissie een mandaat onbezet raakt, blijft de persoon die in de loop ervan benoemd wordt, benoemd voor de overblijvende duur.
§ 1. De voorzitters, de leden, de secretarissen en de helpers van de examencommissie krijgen ten laste van de Schatkist een vergoeding, waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld:
1° aan de voorzitter en de leden wordt een vergoeding van 17,5 euro per gepresteerd half uur toegekend;
2° aan de secretarissen wordt een vergoeding van 8 euro per gepresteerd half uur toegekend;
3° aan de helpers wordt een vergoeding van 7 euro per gepresteerd half uur toegekend.
De leden, secretarissen en helpers die rijksambtenaar zijn, hebben slechts recht op vergoedingen voor de buiten de reglementaire werkuren verrichte prestaties.
§ 2. Zij worden bovendien vergoed voor de verblijfs- en verplaatsingskosten die de uitvoering van hun opdracht meebrengt, overeenkomstig de voor het rijkspersoneel geldende bepalingen.
Voor de toepassing van deze bepalingen worden de voorzitters en de leden van de examencommissie gelijkgesteld met de titularissen van een functie van niveau A, en de secretarissen en de helpers met de titularissen van een functie van niveau B.
§ 1. De voorzitter, de leden, de secretaris en de helpers van de examencommissie krijgen een vergoeding, waarvan het bedrag als volgt wordt samengesteld:
1° aan de voorzitter en de leden wordt een vergoeding van 17,50 euro per gepresteerd halfuur toegekend;
2° aan de secretaris wordt een vergoeding van 8 euro per gepresteerd halfuur toegekend;
3° aan de helpers wordt een vergoeding van 7 euro per gepresteerd halfuur toegekend.
De leden, de secretaris en de helpers die tot het Vlaamse overheidspersoneel behoren, hebben alleen recht op vergoedingen voor de prestaties die verricht zijn buiten de reglementaire werkuren.
§ 2. Zij worden bovendien vergoed voor de verblijfs- en verplaatsingskosten die de uitvoering van hun opdracht meebrengt, overeenkomstig de voor het Vlaamse overheidspersoneel geldende bepalingen.
Voor de toepassing van deze bepalingen worden de voorzitter en de leden van de examencommissie gelijkgesteld met de titularissen van een functie van niveau A, en de secretaris en de helpers met de titularissen van een functie B.
De kamers stellen in gemeenschappelijk overleg hun huishoudelijk reglement vast, dat door de Minister moet goedgekeurd worden.
De examencommissie stelt zijn huishoudelijk reglement vast, dat door de Minister wordt goedgekeurd.
De Minister of zijn gemachtigde organiseert de examenzittingen, stelt de plaats en datum ervan vast, brengt ze ter kennis van het publiek en bepaalt de inschrijvingswijze voor de examens.
Er worden minstens drie sessies per jaar georganiseerd.
Het inschrijvingsgeld voor het examen is vastgesteld op 25 euro. De Minister bepaalt de betalingswijze van het inschrijvingsgeld.
Het inschrijvingsgeld wordt in geen geval terugbetaald.
Art. 38bis. De instructeurs die over een geldig beroepsbekwaamheidsbrevet II of III als vermeld in artikel 24 van dit besluit, beschikken, worden toegelaten tot elk van de volgende opleidingen:
1° de opleiding voor instructeurs die het vormingsmoment geven, vermeld in hoofdstuk III/1 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006;
2° de opleiding online lesgeven.
Art. 38ter. § 1. De opleidingen, vermeld in artikel 38bis, worden georganiseerd door organisaties van nationale en internationale experten en worden ter plaatse of online gegeven.
De opleidingen, vermeld in artikel 38bis, duren elk minstens zeven uur.
De organisaties van nationale en internationale experten geven minstens drie werkdagen voordat elk van de opleidingen, vermeld in artikel 38bis, wordt gegeven, de planning van elk van voormelde opleidingen door en bezorgen het bestuur op digitale wijze de volgende gegevens conform de regels die het bestuur bepaalt:
1° de naam van de organisator van de opleiding;
2° de naam en de voornaam van de lesgever van de opleiding;
3° het rijksregisternummer of het bisnummer van de lesgever van de opleiding;
4° de opleiding, vermeld in artikel 38bis, die wordt gegeven;
5° de wijze waarop de opleiding wordt gegeven;
6° de datum waarop de opleiding wordt gegeven;
7° het begin- en het einduur van de opleiding;
8° de locatie waar de opleiding wordt gegeven als de opleiding niet online wordt gegeven;
9° de link naar het digitaal platform, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, waarmee de opleiding online wordt gegeven.
§ 2. Als de opleidingen, vermeld in artikel 38bis, online worden gegeven, worden de opleidingen live gegeven via een digitaal platform en voldoen ze aan de volgende voorwaarden:
1° alle deelnemers zijn steeds visueel zichtbaar voor de lesgever van de opleiding en voor de andere deelnemers;
2° alle deelnemers kunnen communiceren met de lesgever en met elkaar;
3° er worden actieve werkvormen gebruikt.
In deze paragraaf wordt verstaan onder actieve werkvormen: de wijze waarop de onderwijsleersituatie wordt vormgegeven, waarbij van de deelnemers een actie die anders is dan zuiver lezen, luisteren of kijken, wordt gevraagd.
§ 3. De opleidingen, vermeld in artikel 38bis, kunnen slechts gegeven worden aan maximaal twintig deelnemers per opleidingssessie.
Art. 38quater. De opleiding, vermeld in artikel 38bis, 1°, mag alleen worden aangeboden als het bestuur voorafgaandelijk goedkeuring heeft verleend aan het programma en het draaiboek van de opleiding.
Het programma en het draaiboek, vermeld in het eerste lid, bevatten minstens de inhoud, opgenomen in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd.
De goedkeuring, vermeld in het eerste lid, is geldig voor twee jaar.
Met het oog op de goedkeuring, vermeld in het eerste lid, bezorgen de organisatoren van de opleiding, vermeld in artikel 38bis, 1°, conform de regels die het bestuur bepaalt, elke twee jaar een uitgewerkt programma en draaiboek van de opleiding. Ze doen dat minimaal dertig dagen voor de start van de voormelde opleiding of, als een programma en draaiboek al eerder zijn goedgekeurd, minimaal dertig dagen voor de goedkeuring afloopt.
Art. 38quinquies. Na afloop van elk van de opleidingen, vermeld in artikel 38bis, reikt de organisator van die opleiding aan de instructeur die de opleiding volledig heeft gevolgd, een getuigschrift uit, waarvan de minister het model bepaalt.
Het getuigschrift, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende gegevens:
1° de naam van de organisator van de opleiding;
2° de naam en de voornaam van de instructeur;
3° het rijksregisternummer of het bisnummer van de instructeur;
4° de opleiding, vermeld in artikel 38bis, die werd gevolgd en de duur van de opleiding;
5° de datum van de gevolgde opleiding;
6° de bevestiging dat de instructeur de opleiding volledig heeft gevolgd;
7° de naam en de voornaam van de lesgever van de opleiding;
8° de handgeschreven of gekwalificeerde elektronische handtekening van de lesgever van de opleiding.
De schorsing of de intrekking van de instructietoelating heeft van rechtswege de schorsing respectievelijk de intrekking van de getuigschriften die conform het eerste lid na afloop van elk van de opleidingen, vermeld in artikel 38bis, werden uitgereikt, tot gevolg.
Art. 38sexies. Binnen de vijf werkdagen na afloop van elk van de opleidingen, vermeld in artikel 38bis, bezorgt de organisator van de voormelde opleidingen op digitale wijze de gegevens, vermeld in artikel 38quinquies, tweede lid, 1°
tot en met 5°, aan het bestuur conform de regels die het bestuur bepaalt.
Art. 38septies. De rijschool waar de instructeur zijn functies vervult, houdt een afschrift bij van de getuigschriften die conform artikel 38quinquies, eerste lid, na afloop van elk van de opleidingen werden uitgereikt.
Art. 38octies. In het jaar waarin de instructeurs een getuigschrift, vermeld in artikel 38quinquies, behalen, wordt de minimumduur van de opleiding, vermeld in artikel 14, § 1, tweede lid, voor elk van de opleidingen, vermeld in artikel38bis, verminderd met zeven uur.
§ 1. De rijscholen volgen de instructies die hun door de Minister of zijn gemachtigde worden gegeven om een einde te maken aan de schending van de regelgeving.
Elke aanvraag tot erkenning van rijschool, of elke aanvraag tot exploitatievergunning van een vestigingseenheid of goedkeuring van een oefenterrein, houdt de toestemming in voor de door de Minister speciaal aangewezen ambtenaren of beambten, om de voor het onderricht en de administratie van de school bestemde lokalen evenals op het oefenterrein te betreden, en om de theoretische en praktische lessen bij te wonen. Zij mogen de boeken en de documentatie van de school, de inschrijvingskaarten van de leerlingen, de dagelijkse fiches, de aanwezigheidslijsten, de inschrijvingsregisters en, in het algemeen, alle bescheiden betreffende de schoolactiviteiten raadplegen. Zij mogen zich, zo nodig, met het oog op onderzoek een kopie laten overhandigen.
De Minister of zijn gemachtigde controleert de goede werking van de erkende rijscholen.
§ 2. De rijschoolinstructeur of de stagiair leggen op hun verzoek de instructietoelating of de stagetoelating voor aan de in artikel 3, 1° en 2° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 betreffende het algemeen reglement over de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg bepaalde bevoegde personen, aan de in artikel 26 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde examinatoren, en aan de in § 1, tweede lid, bedoelde ambtenaren en beambten.
De in het eerste lid bepaalde personen zijn aan het beroepsgeheim gehouden.
De personen die de erkenning van rijschool verkregen, geven op verzoek van de Minister of zijn gemachtigde alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit.
§ 1. De rijscholen volgen de instructies die hun door de Minister of zijn gemachtigde worden gegeven om een einde te maken aan de schending van de regelgeving.
Elke aanvraag tot erkenning van rijschool, of elke aanvraag tot exploitatievergunning van een vestigingseenheid of goedkeuring van een oefenterrein, houdt de toestemming in voor de door de Minister speciaal aangewezen inspecteurs, om de voor het onderricht en de administratie van de school bestemde lokalen evenals op het oefenterrein te betreden, en om de theoretische en praktische lessen bij te wonen. Zij mogen de boeken en de documentatie van de school, de inschrijvingskaarten van de leerlingen, de dagelijkse fiches, de aanwezigheidslijsten, de inschrijvingsregisters en, in het algemeen, alle bescheiden betreffende de schoolactiviteiten raadplegen. Zij mogen zich, zo nodig, met het oog op onderzoek een kopie laten overhandigen.
De Minister of zijn gemachtigde controleert de goede werking van de erkende rijscholen.
§ 2. De rijschoolinstructeur of de stagiair leggen op hun verzoek de instructietoelating of de stagetoelating voor aan de in artikel 3, 1° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 betreffende het algemeen reglement over de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg bepaalde bevoegde personen, aan de in artikel 26 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde examinatoren, en aan de in § 1, tweede lid, bedoelde inspecteurs.
De in het eerste lid bepaalde personen zijn aan het beroepsgeheim gehouden.
De personen die de erkenning van rijschool verkregen, geven op verzoek van de Minister of zijn gemachtigde alle inlichtingen betreffende de toepassing van dit besluit.
De Minister of zijn gemachtigde kan elke instructeur die houder is van een brevet II, IV of V en een instructietoelating verplichten om het in artikel 42 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde geneeskundige onderzoek te ondergaan, wanneer hij kennis heeft – door gelijk welk middel – van de staat van deze laatste.
De instructietoelating wordt geschorst, zodra de geneesheer de ongeschiktheid van de betrokkene vaststelt.
Wanneer de betrokkene opnieuw een in het vorig lid bepaald geneeskundig onderzoek met goed gevolg heeft ondergaan, wordt de schorsing opgeheven.
De Minister kan, wanneer de in de hoofdstukken IV en V van titel I en de in artikel 10 bepaalde voorwaarden niet worden nageleefd en na de rijschooldirecteur en in voorkomend geval de adjunct-rijschooldirecteur of de instructeur gehoord te hebben, de erkenning van rijschool, de exploitatievergunning van een vestigingseenheid of de goedkeuring van een oefenterrein voor een termijn van minstens acht dagen en hoogstens zes maanden schorsen.
Indien de Minister ondanks een voorafgaandelijke schorsingsmaatregel van minstens twee maanden vaststelt dat in de hoofdstukken IV en V van titel I bepaalde voorwaarden nog altijd niet worden nageleefd, trekt hij de erkenning van rijschool, de exploitatievergunning van een vestigingseenheid of de goedkeuring van een oefenterrein in, na de rijschooldirecteur en in voorkomend geval de adjunct-rijschooldirecteur of de instructeur gehoord te hebben.
Gedurende de schorsingsperiode of na de intrekkingsbeslissing mag geen enkele theoretische of praktische lessenreeks beginnen.
Het schorsings- of intrekkingsbesluit wordt bij de ingang van de les- en administratielokalen uitgehangen.
De Minister kan, na de belanghebbende of in voorkomend geval de rijschooldirecteur en de adjunct-rijschooldirecteur voorafgaandelijk te hebben gehoord, de instructie- of directietoelating van elk les- of leidinggevend personeelslid schorsen, wanneer de in de hoofdstukken IV en V van titel I bepaalde bepalingen niet worden nageleefd.
De schorsing wordt uitgesproken voor een periode van minstens acht dagen en hoogstens twee jaar.
Indien de Minister ondanks een voorafgaandelijke schorsingsmaatregel van minstens acht maanden vaststelt dat de in de hoofdstukken IV en V van titel I bepaalde voorwaarden nog altijd niet worden nageleefd, kan hij de instructie- of directietoelating intrekken na de belanghebbende en in voorkomend geval de rijschooldirecteur en de adjunct-rijschooldirecteur voorafgaandelijk te hebben gehoord.
Gedurende de schorsingsperiode van de directietoelating, mag geen enkele theoretische of praktische lessenreeks beginnen. De Minister heft dit verbod op, zodra een rijschooldirecteur aangesteld is.
Het schorsings- of intrekkingsbesluit wordt bij de ingang van de les- en administratielokalen uitgehangen.
De Minister of zijn gemachtigde kan met onmiddellijke ingang de directie- of instructietoelating schorsen van een personeelslid van een rijschool, dat het voorwerp van een gerechtelijk onderzoek vormt of van een strafvordering wegens inbreuk op artikel 12, § 1, 1°, a) en b), en wiens aanwezigheid in de rijschool onverenigbaar met het onderricht is.
Binnen de strikt nodige tijd en maximum binnen de tien werkdagen die op de maatregel van onmiddellijke schorsing volgen, wordt de in artikel 42 bepaalde intrekkings- of schorsingsprocedure aangevat. Bij gebrek daaraan houdt de schorsing van rechtswege op.
Onderricht dat door een instructeur die niet beschikt over een instructietoelating of wiens instructietoelating geschorst is, verstrekt werd, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het door de artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde aantal lesuren. De rijschool moet de leerlingen terug betalen voor de lesuren en de voor de inschrijving voor de examens of voor het verkrijgen van de documenten verschuldigde bijdragen.
Onderricht dat door een instructeur die niet beschikt over een instructietoelating of wiens instructietoelating geschorst is, verstrekt werd, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het door de artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bepaalde aantal lesuren. De rijschool moet de leerlingen terug betalen voor de lesuren en de voor de inschrijving voor de examens of voor het verkrijgen van de documenten verschuldigde bijdragen.
Het vormingsmoment dat verstrekt is door een instructeur tijdens de periode waarin de getuigschriften conform artikel 38quinquies, derde lid, geschorst zijn of nadat de getuigschriften conform artikel 38quinquies, derde lid, ingetrokken zijn, wordt niet in aanmerking genomen. De rijschool betaalt de begeleider de betaalde vergoeding terug.
Art. 44bis. § 1. De organisaties van nationale en internationale experten verwerken de volgende gegevens:
1° de gegevens, vermeld in artikel 38ter, § 1, derde lid, van dit besluit;
2° de gegevens van het getuigschrift, vermeld in artikel 38quinquies, tweede lid, van dit besluit;
3° een overzicht van de instructeurs aan wie een getuigschrift is uitgereikt als vermeld in artikel 20, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2023 tot wijziging van diverse besluiten over de rijopleiding en het rijexamen voor voertuigen van categorie B.
§ 2. De organisaties van nationale en internationale experten zijn de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° het administratief beheer;
2° de controle, vermeld in titel III, hoofdstuk I;
3° de sanctionering, vermeld in titel III, hoofdstuk II;
4° de opmaak van algemene en naamloze statistieken.
De gegevens die verzameld en verwerkt worden voor het doeleinde, vermeld in het eerste lid, 4°, worden geanonimiseerd.
§ 4. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°, worden drie jaar na afloop van elk van de opleidingen, vermeld in artikel 38bis, bijgehouden.
De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 3°, worden bijgehouden tot op het moment dat voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 20, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2023 tot wijziging van diverse besluiten over de rijopleiding en het rijexamen voor voertuigen van categorie B.
Art. 44ter. § 1. De rijschool verwerkt de volgende gegevens:
1° de gegevens van het begeleidersattest, vermeld in artikel 23, § 9, tweede lid, van dit besluit;
2° de afschriften van de getuigschriften die conform artikel 38quinquies, eerste lid, van dit besluit na afloop van elk van de opleidingen werden uitgereikt;
3° de gegevens, vermeld in artikel 9/5, § 2, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006;
4° de gegevens, vermeld in artikel 9/6 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006.
§ 2. De rijschool is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° het administratief beheer;
2° de controle, vermeld in titel III, hoofdstuk I;
3° de sanctionering, vermeld in titel III, hoofdstuk II;
4° de opmaak van algemene en naamloze statistieken.
De gegevens die verzameld en verwerkt worden voor het doeleinde, vermeld in het eerste lid, 4°, worden geanonimiseerd.
§ 4. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 1°, 3° en 4°, worden tien jaar bijgehouden.
De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 2°, worden bijgehouden zolang de instructeur voor de rijschool werkt.
Art. 44quater. § 1. Het bestuur verwerkt de volgende gegevens:
1° de gegevens, vermeld in artikel 38ter, § 1, derde lid, van dit besluit;
2° de aanvraag tot goedkeuring van de opleiding voor instructeurs die het vormingsmoment geven, vermeld in artikel 38quater van dit besluit;
3° het uitgewerkte programma en draaiboek van de opleiding voor instructeurs die het vormingsmoment geven, vermeld in artikel 38quater van dit besluit;
4° de goedkeuring van de opleiding voor instructeurs die het vormingsmoment geven, vermeld in artikel 38quater van dit besluit;
5° de gegevens, vermeld in artikel 38sexies van dit besluit;
6° een overzicht van de instructeurs aan wie een getuigschrift is uitgereikt als vermeld in artikel 20, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2023 tot wijziging van diverse besluiten over de rijopleiding en het rijexamen voor voertuigen van categorie B.
§ 2. Het bestuur is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 3. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, worden verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° het administratief beheer;
2° de controle, vermeld in titel III, hoofdstuk I, van dit besluit;
3° de sanctionering, vermeld in titel III, hoofdstuk II, van dit besluit;
4° de controle, vermeld in artikel 9/13, § 1, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006;
5° de sanctionering, vermeld in artikel 9/13, § 3 tot en met § 6, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006;
6° de opmaak van algemene en naamloze statistieken.
De gegevens die verzameld en verwerkt worden voor het doeleinde, vermeld in het eerste lid, 6°, worden geanonimiseerd.
§ 4. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 1°, worden drie jaar na afloop van elk van de opleidingen, vermeld in artikel 38bis, bijgehouden.
De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 2° tot en met 4°, worden bijgehouden zolang de opleiding is goedgekeurd conform artikel 38quater.
De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 5° en 6°, worden vijf jaar bijgehouden na het verstrijken van de geldigheid van de instructietoelating.
Het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende de voorwaarden voor de erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen en het ministerieel besluit van 24 april 1968 betreffende de vergoedingen toegekend aan de leden, de secretarissen en helpers van de examencommissies, ingesteld bij het koninklijk besluit van 17 april 1968 tot vaststelling van de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen, worden opgeheven.
In afwijking van artikel 5, § 1, beschikt de Minister, gedurende een periode die eindigt twee jaar na de invoegetreding van dit besluit, over een termijn van 6 maand voor het afgeven van erkenningen aan rijscholen, de exploitatievergunning van een vestigingseenheid en de goedkeuringen van oefenterrein.
In afwijking van artikel 12, § 2, beschikt de Minister of zijn gemachtigde, gedurende de bovenvermelde periode, over een termijn van 3 maand voor het afgeven van een directie- of instructietoelating aan een leidinggevend of onderwijzend personeelslid.
§ 1. De houder van een voor de inwerkingtreding van dit besluit gegeven erkenning van rijschool moet de hernieuwing van zijn erkenning volgens de bepalingen van dit besluit aanvragen.
Die hernieuwing wordt ten laatste drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Minister of zijn gemachtigde gevraagd volgens de in artikel 5 bedoelde procedure.
Voor die hernieuwing zijn de in artikel 10, § 1, bepaalde bijdragen niet van toepassing.
De bepalingen van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende de voorwaarden voor de erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen blijven van toepassing, zolang niet over de hernieuwingsaanvraag werd beslist. Artikel 22bis en 23, § 6 van het koninklijk besluit van 11 mei 2004 betreffende de voorwaarden voor de erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen zijn evenwel onmiddellijk van toepassing.
§ 2. De bestaande erkenningen van rijschool, waarvan de hernieuwing niet binnen de in § 1, tweede lid, bepaalde termijn gevraagd werd, worden van rechtswege nietig.
Elke aanvraag tot wijziging van de gegevens van een op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit bestaande erkenning van rijschool moet het voorwerp uitmaken van een nieuwe erkenning van rijschool, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Alle aanvragen voor de erkenning van rijschool of van een exploitatievergunning van vestigingseenheid waarover geen beslissing werd genomen voor de inwerkingtreding van dit besluit, moeten worden hernieuwd.
§ 1. De in artikel 11 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende de voorwaarden voor de erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen bedoelde instructeurs, die bij de inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijn, moeten het examen voor het brevet ten laatste negen maanden na hun indienstneming afleggen. Na deze termijn of bij mislukking mogen zij geen onderricht meer geven.
Gedurende een termijn van één jaar te rekenen vanaf de kennisgeving van het slagen, zijn zij vrijgesteld van de schriftelijke proef over de theoretische kennis van de verkeersveiligheid.
De lesuren die de door in het eerste lid bepaalde instructeurs in een erkende rijschool gegeven werden, komen in aanmerking voor de duur van de stage en het aantal lesuren die in artikel 33, § 1, bepaald worden.
De instructietoelating wordt toegekend zodra de voorwaarden van artikel 12, § 1, behalve 5° en 6°, vervuld zijn. De aanvrager moet houder zijn van een door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte afgeleverd rijbewijs, dat minstens geldig is voor het besturen van een voertuig van de categorie B of van een evenwaardige categorie, en de personen die praktisch onderricht geven, moeten houder zijn van een door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte afgeleverd rijbewijs, geldig voor de categorie van voertuigen waarvoor zij onderricht verstrekken.
§ 2. De houders van een brevet II, III of IV dat vóór 1 januari 2006 niet gehomologeerd is, verkrijgen op schriftelijk verzoek gericht aan de Minister of zijn gemachtigde de instructietoelating, indien zij binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de aflevering van hun brevet aan de Minister of zijn gemachtigde een stageattest voorleggen.
De instructietoelating wordt gegeven, zodra de vervulde stage minstens:
De houders van een brevet I dat vóór 1 januari 2006 niet gehomologeerd is, verkrijgen op schriftelijk verzoek gericht aan de Minister of zijn gemachtigde binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de aflevering van hun brevet de directietoelating zonder een stage te moeten vervullen
De toelating wordt toegekend, zodra de voorwaarden van artikel 12, § 1, behalve 5° en 6°, vervuld zijn. De aanvrager moet houder zijn van een door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte afgeleverd rijbewijs, dat minstens geldig is voor het besturen van een voertuig van categorie B of van een evenwaardige categorie, en de personen die praktisch onderricht geven, moeten houder zijn van een door een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte afgeleverd rijbewijs, geldig voor de categorie van voertuigen, waarvoor zij het onderricht verstrekken.
§ 3. De houders van het brevet II dat vóór de inwerkingtreding van dit besluit gehomologeerd werd, krijgen op schriftelijk verzoek gericht aan de Minister of zijn gemachtigde, het brevet V binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit. Bij deze aanvraag moet een verklaring op erewoord gevoegd worden dat zij reeds voor één of meerdere door het brevet V beoogde categorieën les gegeven hebben.
De instructietoelating wordt toegekend zodra de voorwaarden van artikel 12, § 1, behalve 5° en 6°, vervuld zijn. De aanvrager moet houder zijn van een door een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte afgeleverd rijbewijs, geldig voor de categorie of subcategorie van voertuigen, waarvoor hij het onderricht verstrekt.
§ 4. De houders van een brevet dat op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit gehomologeerd werd, moeten hun instructie- of directietoelating overeenkomstig artikel 12, § 2, binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit op hun rijbewijs laten vermelden.
Daartoe dienen ze bij de Minister of zijn gemachtigde een schriftelijke aanvraag in.
De toelating wordt toegekend zodra de voorwaarden van artikel 12, § 1, behalve 5° en 6°, vervuld zijn. De aanvrager moet houder zijn van een door een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte afgeleverd rijbewijs, dat minstens geldig is voor het besturen van een voertuig van categorie B of van een evenwaardige categorie, en de personen die praktisch onderricht geven, moeten houder zijn van een door een lid-Staat van de Europese Economische Ruimte afgeleverd rijbewijs, geldig voor de categorie of subcategorie van voertuigen, waarvoor zij het onderricht verstrekken.
§ 5. De bepalingen van hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende de voorwaarden voor de erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen zijn, met uitzondering van de artikelen 27, 29 en 32, van toepassing op de brevetten van beroepsbekwaamheid van het leidinggevend en onderwijzend personeel van de rijschool tot 31 december 2005.
Niettemin, moet de kandidaat, om deel te nemen aan het examen met het oog op het bekomen van een brevet I, houder zijn van de brevetten II en III die reeds minstens drie jaar gehomologeerd zijn.
§ 6. De leden van examencommissie die voor de inwerkingtreding van dit besluit benoemd zijn, blijven in functie gedurende een periode die eindigt twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, tenzij ze voor die datum al 70 jaar werden.
§ 7. De in dit besluit vermelde bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door het indexcijfer van de maand november die voorafgaat aan de maand januari in de loop waarvan de aanpassing zal plaatsvinden, te delen door het indexcijfer van de maand november 2011.
Het resultaat van deze aanpassing wordt afgerond naar boven indien het berekende bedrag hoger is of gelijk is aan 0,50 decimalen of naar beneden indien het berekende bedrag lager is dan 0,50 decimalen.
De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Zij worden van kracht vanaf 1 januari van het jaar volgend op hun aanpassing.
§ 8. De aanvragen voor wijziging van de erkenning van een rijschool die ingediend zijn vóór 1 december 2004 worden behandeld volgens de procedure voorzien in het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen.
§ 9. De rijscholen die erkend zijn vóór 1 december 2004 mogen de opleiding voor het besturen van voertuigen van de categorie G organiseren volgens de voorwaarden voorzien in dit besluit.
Ze moeten alleen beschikken over een oefenterrein goedgekeurd voor de categorie G indien het praktische examen in de rijschool wordt georganiseerd.
Dit besluit treedt in werking 6 maand na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.
Onze Minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.
Het oefenterrein moet een stevige en stabiele bedekking hebben, die aangepast is aan de voertuigen waarvoor het erkend is. Het moet vrij zijn van steenslag, bladeren en elk ander materiaal dat ongevallen zou kunnen veroorzaken. Het moet uitgerust zijn met een brandblusser van minstens vijf kilogram, met een olie opslorpende stof en met een EHBO-tas. Worden aanvaard als oefenterreinen: openbare of privé-terreinen met inbegrip van parkings (station, supermarkten,...), hetzij gratis of tegen betaling, of de school er nu eigenaar van is of niet.
De voorwaarden voor de goedkeuring van het oefenterrein staan in artikel 8 van het bovenvermeld koninklijk besluit.
Volgens de onderrichtcategorie waarvoor het erkend is, moet het de volgende uitrustingen hebben:
Onderrichtcategorie A:
Onderrichtcategorie C – D:
Onderrichtcategorie E:
Onderricht categorie G
Indien de lessen na zonsondergang worden verstrekt dient het terrein te zijn uitgerust met een goed werkende vaste lichtinstallatie die toelaat de manoeuvres in alle veiligheid uit te voeren.
1. Inhoud van de schriftelijke en de mondelinge proef voor het brevet I
1.1. Dit besluit en de ministeriële omzendbrieven in verband daarmee;
1.2. Het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs en de ministeriële omzendbrieven in verband daarmee;
1.3. Algemene kennis van het bedrijfsbeheer in verband met het beleid en het beheer van rijscholen.
2. Inhoud van de schriftelijke en de mondelinge proef voor het brevet II
2.1. Theoretische kennis van de verkeersveiligheid:
2.1.1. Wettelijke en reglementaire bepalingen voor het wegverkeer:
2.1.2. De bestuurder:
2.1.3. De weg:
2.1.4. De medeweggebruikers:
2.1.5. Algemene voorschriften en diversen:
2.1.6. Voorzorgsmaatregelen bij het verlaten van het voertuig.
2.1.7. Veiligheidsinrichtingen van de voertuigen, met name het gebruik van veiligheidsgordels, hoofdsteunen en veiligheidsvoorzieningen voor kinderen.
2.1.8. Regels voor het milieuvriendelijke gebruik van het voertuig (alleen claxonneren indien nodig, matig brandstofgebruik, beperking van uitlaatgassen, enz.).
2.2. Automechaniek, -techniek en -elektriciteit: de kandidaten moeten in staat zijn de meest voorkomende defecten te ontdekken, in het bijzonder aan de stuurinrichting, de wielophanging, de remmen, de banden, de verlichting en richtingaanwijzers, de reflectoren, de achteruitkijkspiegels, de voorruit en ruitenwissers, het uitlaatsysteem, de veiligheidsgordels en de claxon.
3. Inhoud van de schriftelijke en mondelinge proef voor het brevet III
De in punten 2.1, 4.2 en 5.2 bepaalde leerstof;
4. Inhoud van de schriftelijke en mondelinge proef voor het brevet IV
4.1. De in punt 2.1. bepaalde leerstof;
4.2.1. het gebruik van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm;
4.2.2. zichtbaarheid van motorrijders voor medeweggebruikers;
4.2.3. specifieke risico's in verband met uiteenlopende wegomstandigheden, met bijzondere aandacht voor gladde delen als putdeksels, wegmarkeringen zoals strepen en pijlen, tramrails;
4.3. mechanica, techniek en elektriciteit met betrekking tot de veiligheid van het motorrijden, met bijzondere aandacht voor de noodstopschakelaar, het oliepeil, de ketting, de cardanas en de drijfriemen.
5. Inhoud van de schriftelijke en mondelinge proef voor het brevet V
5.1. De in punt 2.1. bepaalde leerstof;
5.2.1. de voorschriften inzake rij- en rusttijden zoals beschreven in Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad; het gebruik van controleapparatuur zoals beschreven in verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad;
5.2.2. de voorschriften inzake het type vervoer: goederen of personen;
5.2.3. de voertuig- en vervoersdocumenten die zijn vereist voor nationaal en internationaal vervoer van goederen en personen;
5.2.4. de maatregelen bij ongevallen; kennis van de maatregelen die moeten worden genomen na een ongeval of een vergelijkbare gebeurtenis, met inbegrip van noodmaatregelen zoals de evacuatie van passagiers en de grondbeginselen van eerste hulp;
5.2.5. de voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen bij de afname en het verwisselen van wielen;
5.2.6. de voorschriften inzake gewichten en afmetingen; voorschriften inzake snelheidsbegrenzers;
5.2.7. de beperking van het gezichtsveld voor de bestuurder en de overige weggebruikers die door de kenmerken van het voertuig wordt veroorzaakt;
5.2.8. het lezen van een wegenkaart, de routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (optioneel);
5.2.9. de veiligheidseisen bij het laden van het voertuig: het beheersen van de lading (laden en vastzetten), problemen met verschillende soorten lading (bijvoorbeeld vloeistoffen, hangende lading, enz.), het laden en lossen van goederen en het gebruik van laadapparatuur (alleen categorieën C, C+E, C1, C1+E);
5.2.10. de verantwoordelijkheid van de bestuurder met betrekking tot het vervoer van passagiers; comfort en de veiligheid van passagiers; vervoer van kinderen; nodige controles vóór het wegrijden; in het theoretische examen moeten de verschillende soorten bussen aan bod komen;
5.2.11. de verantwoordelijkheid van de bestuurder voor de ontvangst, het vervoer en de aflevering van goederen volgens afspraak (alleen categorieën C, C+E).
5.3. Mechanica, techniek en elektriciteit voor de categorieën B+E, C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D en D+E:
5.3.1. de principes van de constructie en de werking van de volgende onderdelen: verbrandingsmotoren, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), het brandstofsysteem, het elektrische systeem, de ontsteking, het transmissiesysteem (koppeling, versnellingsbak, enz.);
5.3.2. smering en antivriesbescherming;
5.3.3. de principes van de constructie, montage, correct gebruik en onderhoud van banden;
5.3.4. de principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van reminrichtingen en snelheidsbegrenzers;
5.3.5. de principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van het koppelmechanisme (alleen categorieën C+E, D+E);
5.3.6. methoden voor het opsporen van oorzaken van defecten;
5.3.7. preventief onderhoud van voertuigen en noodzakelijke lopende reparaties.
1. Inhoud van de modelles voor het brevet II:
De kandidaten moeten het bewijs leveren dat ze de volgende leerstof aan de kandidaat-bestuurders kunnen onderwijzen:
1.1. Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid:
1.1.1. zo nodig de zitplaats van de bestuurder bijstellen voor een juiste zithouding;
1.1.2. zo nodig de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordels en hoofdsteunen bijstellen;
1.1.3. controleren of de portieren goed gesloten zijn;
1.1.4. steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon;
1.2. Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid moeten worden getest:
1.2.1. in rechte lijn achteruitrijden of achteruitrijdend rechts of links een bocht omgaan en daarbij op de juiste rijstrook blijven;
1.2.2. keren met voor- en achteruitschakeling;
1.2.3. parkeren op en verlaten van een (evenwijdige, schuine of loodrechte) parkeerruimte, vooruit en achteruit, zowel op een vlakke weg als op een stijgende of dalende weg;
1.2.4. remmen tot stilstand; een noodstop is optioneel.
1.3. Rijgedrag:
1.3.1. wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;
1.3.2. rijden op rechte wegen; tegenliggers kruisen, ook bij wegversmallingen;
1.3.3. rijden door bochten;
1.3.4. kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;
1.3.5. veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;
1.3.6. oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;
1.3.7. inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels zoals geparkeerde auto's voorbijrijden; ingehaald worden (in voorkomend geval);
1.3.8. speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; gelijkvloerse spoorwegovergangen, tram-/ bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand;
1.3.9. de nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het uitstappen uit het voertuig.
1.4. De oefening op het privé-terrein en op de openbare weg zal geschieden met een lesvoertuig, reglementair in orde en behorende tot de categorie B. De duur van de proef, de evaluatie inbegrepen, bedraagt maximaal 45 minuten.
2. Inhoud van de modelles voor het brevet III
De kandidaten moeten het bewijs leveren dat ze de leerstof onder punt I, 3, aan de kandidaat-bestuurders kunnen onderwijzen.
3. Inhoud van de modelles voor het brevet IV
De kandidaten moeten het bewijs leveren dat ze de volgende leerstof aan de kandidaat-bestuurders kunnen onderwijzen:
3.1 Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid.
De kandidaten moeten aantonen dat zij goed voorbereid het voertuig veilig rijklaar kunnen maken door aan de volgende eisen te voldoen:
3.1.1. correct dragen van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm;
3.1.2. steekproefsgewijze controle van banden, remmen, stuurinrichting, noodstopschakelaar (indien aanwezig), ketting, oliepeil, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon.
3.2. Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid
3.2.1. motorfiets op de standaard plaatsen, er vanaf halen en zonder hulp van de motor het rijwiel verplaatsen door ernaast te lopen;
3.2.2. motorfiets op de standaard plaatsen;
3.2.3. de examenjury bepaalt de uit te voeren verrichtingen uit de volgende oefeningen:
3.2.3.1. oefening bij een lage snelheid, waaronder een slalom ter beoordeling van de bediening van de koppeling in combinatie met de rem, balans, kijkrichting en de houding op het motorrijwiel, en de positie van de voeten op de voetsteunen;
3.2.3.2. oefening bij een hogere snelheid, waaronder één verrichting in tweede of derde versnelling, minimaal 30 km per uur, en één verrichting voor het ontwijken van obstakels bij een snelheid van minimaal 50 km per uur, ter beoordeling van de houding op de motorfiets, kijkrichting, balans, stuurtechniek en schakeltechniek;
3.2.3.3. remoefening, een noodstop bij een snelheid van minimaal 50 km per uur, ter beoordeling van de bediening van de voor- en achterrem, kijkrichting en de houding op de motorfiets.
3.3. Rijgedrag
De kandidaten moeten het bewijs leveren dat ze in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen kunnen uitvoeren:
3.3.1. wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na het verlaten van een oprit;
3.3.2. rijden op rechte wegen; voertuigen kruisen, ook bij wegversmallingen;
3.3.3. rijden door bochten;
3.3.4. kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;
3.3.5. veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;
3.3.6. oprijden /verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;
3.3.7. inhalen /kruisen: inhalen van ander voertuigen (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);
3.3.8. speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; gelijkvloerse spoorwegovergangen, tram-/ bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand;
3.3.9. de nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het afstappen van het voertuig.
3.4. De oefening op de openbare weg moet geschieden met een leerling op de motorfiets gevolgd door de kandidaat-lesgever in een personenwagen in aanwezigheid van de jury. Via een radioverbinding geeft de lesgever passende rij-instructies aan de leerling op de motorfiets. De duur van de proef, evaluatie inbegrepen, bedraagt maximaal 45 minuten.
4. Inhoud van de modelles voor het verkrijgen van het brevet V
De kandidaten moeten het bewijs leveren dat ze de volgende leerstof aan de kandidaat-bestuurders kunnen onderwijzen:
4.1. Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid
De kandidaten moeten het bewijs leveren dat zij zich op veilig rijden kunnen voorbereiden door aan de onderstaande eisen te voldoen:
4.1.1. de zitplaats van de bestuurder zo nodig bijstellen voor een juiste zithouding;
4.1.2. zo nodig bijstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun;
4.1.3. steekproefsgewijze controle van banden, remmen, stuurinrichting, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon;
4.1.4. controle van de rem- en stuurbekrachtiging; controle van de wielen, wielmoeren, spatborden, voorruit, ruiten en ruitenwissers, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof en ruitensproeiervloeistof); controle en gebruik van alle onderdelen op het instrumentenbord, inclusief de in Verordening (EEG) nr. 3821/85 bepaalde controleapparatuur;
4.1.5. controle van de luchtdruk, luchttanks en de wielophanging;
4.1.6. controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: koetswerk, plaatwerk, laaddeuren, laadmechanisme (indien aanwezig), cabineslot (indien aanwezig), manier van laden, vastzetten lading (alleen categorieën C, C+E, C1, C1+E);
4.1.7. controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorieën C+E, C1+E, D+E, D1+E);
4.1.8. in staat zijn bijzondere maatregelen te treffen voor de veiligheid van het voertuig; controle van carrosserie, bedrijfsdeuren, nooduitgangen, EHBO-benodigdheden, brandblussers en andere veiligheidsvoorzieningen (alleen categorieën D, D+E, D1, D1+E);
4.1.9. lezen van een wegenkaart (optioneel).
4.2. Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid:
4.2.1. koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen of oplegger aan /van een trekkend motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen of oplegger naast elkaar staan (dus niet in elkaars verlengde) (alleen categorieën C+E, C1+E, D+E, D1+E);
4.2.2. achteruitrijdend een bocht maken;
4.2.3. veilig parkeren voor laden/lossen bij een laadvloer /laadhelling of soortgelijke inrichting (alleen categorieën C, C+E, C1, C1+E);
4.2.4. parkeren om passagiers veilig in of uit de autobus te laten stappen (alleen categorieën D, D+E, D1, D1+E).
4.3. De proef vindt plaats op een privé-terrein.
De duur van het examen bedraagt 45 minuten, evaluatie inbegrepen.
1.1 Teneinde de kennis en kunde van de juryleden te verbeteren, een objectievere beoordeling van de kandidaten mogelijk te maken en om tot een grotere harmonisering van de examens te komen, worden er minimumnormen betreffende de toegang tot de functie van jurylid vastgesteld.
1.2 Vereiste vaardigheden voor een lid van de examencommissie.
1.2.1 Een persoon die bevoegd is tot het afnemen van een examen van een kandidaat dient te beschikken over de kennis, vaardigheden en inzichten die verband houden met de aspecten vermeld hieronder.
1.2.2 De vaardigheden van een jurylid dienen te zijn afgestemd op het examineren van een kandidaat voor een brevet van beroepsbekwaamheid van het leidinggevende en onderwijzende personeel van de rijscholen.
1.2.3 Hij moet kennis en begrip hebben van het besturen en moet kunnen evalueren.
Hij moet een algemene kennis hebben van het van toepassing zijnde verkeersreglement en de interpretatieregels ervan kennen. Hij moet kennis hebben van de theorie van het afnemen van examens en de evaluatietechnieken.
1.2.4 Hij moet, in het kader van de evaluatievaardigheden, accuraat kunnen observeren en de algemene prestaties van de kandidaat kunnen beoordelen, met name zijn mogelijkheden om :
1.2.5 Het lid van de examencommissie moet :
De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer hanteert een systeem van kwaliteitswaarborg om ervoor te zorgen dat de normen voor de juryleden op peil blijven.
Het bestuur hanteert een systeem van kwaliteitswaarborg om ervoor te zorgen dat de normen voor de juryleden op peil blijven.
3.1 De algemene criteria waaraan de leden van de examencommissie moeten voldoen zijn de volgende :
3.1.1 De vertegenwoordiger van de Minister, is titularis van een graad van niveau A.
3.1.2 De voorzitter is titularis van een graad van niveau A.
3.1.3 De juryleden van de modellessen moeten houder zijn van een pedagogisch diploma.
Worden aanvaard als pedagogisch diploma, het diploma licentiaat of master psychologie, licentiaat of master psychologische wetenschappen, licentiaat of master bedrijfs- en experimentele psychologie, licentiaat of master toegepaste psychologie, licentiaat of master beroepsoriëntering en selectie, licentiaat of master opvoedingswetenschappen of opvoedkundige wetenschappen, licentiaat of master pedagogische wetenschappen, licentiaat of master psychologische en pedagogische wetenschappen, licentiaat psycho-pedagogische wetenschappen, GLSO, GVSO-groep 1 of geaggregeerde voor het HSO en NUHO, HOKT, HOLT, LSBO, LSTO, GPB, of het diploma van onderwijzer.
3.1.4 De juryleden van het vak automechaniek, -techniek en elektriciteit moeten minstens houder zijn van één van de volgende diploma's : HOKT (of bachelor) of HSTO auto-expert, HOKT (of bachelor) of HSTO of HSBL automechanica, HOKT (of bachelor) of HSTO autotechnieken, HOKT (of bachelor) mechanica, optie automechanica, HOKT (of bachelor) of HSTO motorvoertuigentechniek, HSTO auto-expert, HSTO garage, HSTO mechanica van dieselmotoren, HSTO toegepaste autotechnieken, technisch of industrieel ingenieur, gehomologeerd getuigschrift (HSO) (BSO), GLSO mechanica en GVSO-groep 1 of geaggregeerde voor het HSO en NUHO.
3.1.5 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest) De juryleden van het vak theoretische kennis van de verkeersveiligheid en de rijbewijs-, rijschool- en verkeersreglementering moeten voldoen aan één van de volgende voorwaarden :
3.1.5 (Vlaams Gewest) De juryleden van het vak theoretische kennis van de verkeersveiligheid en de rijbewijs-, rijschool- en verkeersreglementering moeten voldoen aan één van de volgende voorwaarden :
3.1.6 De leden van de jury moeten minstens 23 jaar zijn en in het bezit zijn van een rijbewijs B gedurende minstens drie jaar.
4.1 Het aanwervingbericht wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en wordt tevens bekendgemaakt aan het publiek via de media.
Het bericht vermeldt de uiterste inschrijvingsdatum en de gestelde voorwaarden.
4.2 De kandidaten stellen zich kandidaat, binnen de dertig dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad via een eenvoudige brief, gericht aan de minister of zijn gemachtigde.
Ze voegen het bewijs bij dat zij voldoen aan de vermelde voorwaarden.
4.3 (Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest) De Adviseur-generaal van de Directie Certificatie en Inspectie van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer nodigt de kandidaten uit voor een evaluatiegesprek.
De kandidaturen en het resultaat van de evaluatie van elke kandidaat worden overgemaakt aan de Minister die beslist.
4.3 (Vlaams Gewest) Het bestuur nodigt de kandidaten uit voor een evaluatiegesprek.
De kandidaturen en het resultaat van de evaluatie van elke kandidaat worden overgemaakt aan de Minister die beslist.
4.4 Er kan, indien nodig, een wervingsreserve worden aangelegd.