Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
Art. 2. Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder :
1° Regering : de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;
2° Aanvullende reglementen : reglementen die ertoe strekken om de verkeersreglementering aan te passen aan de plaatselijke of bijzondere omstandigheden die een periodiek of permanent karakter hebben.
Art. 3. Onder voorbehoud van artikel 5 van deze ordonnantie en van de artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, stellen de gemeenteraden de aanvullende reglementen betreffende de politie over het wegverkeer vast voor alle openbare wegen gelegen op hun grondgebied.
Die reglementen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister van Vervoer, na advies van de raadgevende commissie, ingesteld met toepassing van artikel 7.
Heeft de Minister geen uitspraak gedaan binnen vijfenveertig dagen nadat het aanvullend reglement werd ontvangen, dan kan het in werking gesteld worden.
Art. 4. Om de exploitatiekosten van de maatschappijen voor openbaar vervoer te beheersen en om de doorstroming van het openbaar vervoer te garanderen, kan de Minister bevoegd voor het Vervoer de gemeenteraden verzoeken te beraadslagen over de maatregelen die hij voorstelt om het verkeer van het openbaar vervoer op het grondgebied van de gemeente te vergemakkelijken.
De aanvullende reglementen die door de gemeenteraden worden vastgesteld op verzoek van de Minister behoeven de goedkeuring van deze laatste, die het advies van de in artikel 7 opgerichte raadgevende commissie inwint. Heeft de raadgevende commissie geen advies gegeven binnen vijfenveertig dagen na de ontvangst van het aanvullend reglement, dan kan de Minister dat reglement goedkeuren.
Indien de gemeenteraden aan het verzoek van de Minister geen gevolg hebben gegeven binnen de door hem gestelde termijn of indien de Minister niet kan instemmen met het door de gemeenteraden vastgestelde aanvullend reglement, kan hij het aanvullend reglement vaststellen na het advies van de betrokken raadgevende commissie te hebben ingewonnen.
Indien de raadgevende commissie geen advies heeft gegeven binnen vijfenveertig dagen na de ontvangst van het aanvullend reglement, kan het reglement in werking worden gesteld.
Art. 5. De Minister van Vervoer stelt de aanvullende reglementen vast die betrekking hebben op :
1° de gewestwegen en op de kruispunten waarvan een van die openbare wegen deel uitmaakt;
2° de aanwijzing van de bebouwde kommen bedoeld in het algemeen reglement op de politie over het wegverkeer;
3° de verkeersmaatregelen die zich over meer dan een gemeente uitstrekken.
Die reglementen worden vastgesteld na advies van de raadgevende commissie bedoeld in artikel 7.
Is dat advies binnen vijfenveertig dagen na de aanvraag niet toegekomen, dan kan de Minister bevoegd voor het Vervoer het reglement ambtshalve vaststellen.
De gemeenteraden stellen de in het 1° bedoelde aanvullende reglementen vast indien de bevoegde Minister dat niet heeft gedaan. Die reglementen worden hem ter goedkeuring voorgelegd na advies van de raadgevende commissie bedoeld in artikel 7.
Heeft de raadgevende commissie geen advies uitgebracht binnen vijfenveertig dagen nadat het aanvullend reglement is toegekomen, dan kunnen de gemeenteraden het rechtstreeks aan de Minister voorleggen. Heeft de Minister geen uitspraak gedaan binnen vijfenveertig dagen nadat het aanvullend reglement of, in voorkomend geval, het advies van de raadgevende commissies is toegekomen, dan kan het in werking gesteld worden.
Art. 6. De gemeenteraad kan de bevoegdheid om aanvullende reglementen te nemen toevertrouwen aan het college van burgemeester en schepenen.
Art. 7. Er wordt een raadgevende commissie ingesteld, die advies geeft over de te nemen maatregelen betreffende het wegverkeer en het parkeren van voertuigen.
De raadgevende commissie stelt een vast secretariaat in, waarvan de werkingskosten door de Minister bevoegd voor het Vervoer worden bepaald.
Art. 8. De aanvullende reglementen en de locaties van de verkeersborden worden opgenomen in een gegevensbank die beheerd wordt door Mobiel Brussel.
De Minister bevoegd voor het Vervoer bepaalt de nadere regels met betrekking tot het beheer, de werking en de toegang tot de gegevensbank.
Art. 9. De maatregelen tot regeling van het verkeer, genomen krachtens deze ordonnantie of krachtens de artikelen 2 en 3 van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen, moeten, om bindend te zijn, ter kennis van de belanghebbenden worden gebracht door personen die de kentekens van hun ambt dragen en ter plaatse opgesteld zijn of door passende verkeerstekens.
Art. 10. Tekens die een gebod of een verbod inhouden worden geplaatst door de overheid die de maatregel heeft genomen. Het plaatsen van alle andere tekens op de openbare weg berust bij de overheid die het beheer over die weg heeft.
Art. 11. In afwijking van artikel 10, moeten de verkeersbelemmeringen aangeduid worden door degene die ze heeft doen ontstaan. Ingeval hij hierin tekortschiet, neemt de overheid die het beheer over de openbare weg heeft die verplichting op zich.
Werken in uitvoering op de openbare weg worden aangeduid door degene die de werken uitvoert.
Art. 12. Overeenkomstig artikel 15 van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, worden de verkeerstekens met betrekking tot overwegen en kruisingen met spoorwegen ter hoogte van deze overwegen en kruisingen geplaatst door de exploitant van de spoorweg. Op een afstand van deze overwegen en kruisingen, worden deze verkeerstekens geplaatst door de overheid die het beheer over de weg heeft.
Art. 13. De kosten, verbonden aan het plaatsen, onderhouden en vernieuwen van de verkeerstekens worden gedragen door degenen die ze heeft geplaatst.
Evenwel :
1° de kosten, verbonden aan het plaatsen van de inrichtingen voor het op afstand bedienen van de verkeerslichten door de voertuigen van het openbaar vervoer worden gedragen door de Minister van Openbare Werken; de kosten verbonden aan het onderhouden en vernieuwen van die inrichtingen worden gedragen door de maatschappij voor openbaar vervoer aangeduid door de Minister bevoegd voor het Vervoer;
2° de kosten verbonden aan de werking, het onderhouden en vernieuwen van de verkeerstekens geplaatst krachtens een door de Minister met toepassing van artikel 4 vastgesteld aanvullend reglement worden gedragen door de gemeente op wier grondgebied de verkeerstekens geplaatst zijn;
3° de kosten van de aanduiding van verkeersbelemmeringen door de overheid die het beheer over de openbare weg heeft gedaan ingeval degene die de hindernis heeft doen ontstaan dit nalaat worden door deze laatste gedragen.
Art. 14. § 1. Indien de bij deze ordonnantie bedoelde verkeerstekens niet aangebracht of onderhouden worden door de overheid op wie die verplichting rust, kan de Minister van Vervoer, nadat de overheid door de Minister twee achtereenvolgende malen schriftelijk verzocht werd haar verplichting na te komen, bevelen dat de nodige werken ambtshalve worden uitgevoerd.
Dit geldt mede wanneer de aangebrachte verkeerstekens niet aan de bij de algemene reglementen bepaalde voorwaarden voldoen.
§ 2. De Minister van Vervoer kan de uitgave, waartoe de uitvoering van ambtswege van de signalisatiewerken aanleiding heeft gegeven, voorschieten. In dat geval, kan het bedrag ervan op de in gebreke gebleven overheid worden verhaald door bemiddeling van de Minister van Begroting.
Art. 15 - 17. (Opgeheven en vervangen door de Ordonnantie van 6 juli 2022 houdende organisatie van het parkeerbeleid en herdefiniëring van de opdrachten en beheerswijze van het Parkeeragentschap van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
Art. 18. De wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren wordt opgeheven voor wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 19. In de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, worden, voor wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de volgende artikelen opgeheven :