Inhoud

Artikel 1. Bromfietsen en lichte vierwielers die voor de inwerkingtreding van dit besluit niet dienden ingeschreven te worden overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 23 maart 2013, kunnen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit ingeschreven worden.

De verwijzing naar het koninklijk besluit van 23 maart 2013 is niet correct. Dit dient gelezen te worden als '23 maart 2014'.

Twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit dienen alle in het verkeer gebrachte bromfietsen en lichte vierwielers ingeschreven te zijn.

In afwijking van het voorgaande lid dienen alle in het verkeer gebrachte speed pedelecs, als bedoeld in artikel 2.17, 3) van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit ingeschreven te zijn.

Art. 2. De concessionaris, zoals bedoeld in artikel 1, 30° van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 7 maart 2011, beheert de aanvragen tot inschrijving van bromfietsen en lichte vierwielers met het oog op de elektronische overdracht van de gegevens aan de dienst "DIV" van het Directoraat-generaal Wegvervoer en Verkeersveiligheid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en voert een administratieve verificatie uit.

Hiervoor legt de aanvrager volgende documenten voor aan de concessionaris:

1° het gelijkvormigheidsattest of certificaat van overeenstemming en bij ontstentenis hiervan het attest van verlies/diefstal opgesteld en afgeleverd door de lokale Politie, dat volgende gegevens vermeld: identificatienummer (chassisnummer), merk, type, brandstoftype of vermogensbron, type-goedkeuringsnummer of in voorkomend geval een refertenummer, met name een nummer van proces-verbaal van goedkeuring, aantal wielen en maximumsnelheid;

2° een bouwjaarattest afgeleverd door de Belgische Federatie van Oude Voertuigen voor voertuigen waarvoor overeenkomstig artikel 3, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen geen procesverbaal van goedkeuring was vereist en voor de voertuigen waarvoor een kentekenplaat overeenkomstig artikel 15/2, § 3 van het ministerieel besluit van 23 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen wordt aangevraagd. Ingevolge deze administratieve verificatie reikt de concessionaris een aanvraag tot inschrijving uit.

Art. 3. De inschrijvingsprocedure verloopt verder overeenkomstig artikel 11 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen.

Art. 4. In artikel 1, 6° van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 23 maart 2014, wordt punt b vervangen als volgt:

b) elk voertuig dat beantwoordt aan de begripsomschrijvingen vermeld in artikel 2 van de Verordening Nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers.

Art. 5. In artikel 2, § 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 23 maart 2014, wordt punt 10° vervangen als volgt:

“10° gemotoriseerde rijwielen”.

Art. 6. In artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 22 december 2009 en 6 november 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° een punt 2°/1 wordt ingevoegd, luidende als volgt:

“2°/1 de vermoedelijke datum eerste ingebruikname in gevallen waar deze verschilt van de datum eerste inschrijving”;

2° een punt 39° wordt toegevoegd, luidende als volgt:

“39° bouwjaar”.

Art. 7. De Minister van Financiën, de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Mobiliteit zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.