Artikel 1.1.1. Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs.
Art. 1.2.1. De definities bedoeld in artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs zijn van toepassing op dit besluit.
Art. 2.1.1. § 1. Elke kandidaat voor het rijbewijs geldig voor categorie van motorvoertuigen B kan een scholing doorlopen bij een rijschool.
§ 2. De theoretische scholing verstrekt door de rijscholen omvat de stof bedoeld in artikelen 3.1.3.
Art. 2.1.2. De theoretische scholing heeft een minimumduur van twaalf uren voor de voorbereiding op het theoretisch examen.
Art. 2.2.1. § 1. Elke kandidaat voor het rijbewijs geldig voor de categorie van motorvoertuigen B moet een praktische scholing doorlopen.
Zonder afbreuk te doen aan artikel 5, § 2 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, geldt een vrijstelling voor :
1° de houders van een Belgisch militair rijbewijs bedoeld in artikel 27, 1°, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;
2° de houders van een Europees of een buitenlands rijbewijs, bedoeld in artikel 23, § 2, 1° van de wet, dat werd uitgereikt ten minste voor dezelfde categorie van voertuigen of voor een categorie als die waarvoor de validering wordt gevraagd en die tegemoetkomt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 27, 2°, eerste tot zesde lid van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;
3° de in artikel 4, 4°, 5°, 6°, 7°, 9° en 15°, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde kandidaten voor de categorieën die door deze bepalingen worden bedoeld.
§ 2. De praktische scholing verstrekt door de rijscholen omvat de stof voorgeschreven in artikel 3.2.2.
Art. 2.2.2. § 1. De scholing op basis van een voorlopig rijbewijs is aan de volgende voorwaarden onderworpen :
1° De kandidaat :
a) moet beantwoorden aan de in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde voorwaarden om een rijbewijs te verkrijgen;
b) moet voldoen aan de bepalingen van artikel 41 of van artikel 42 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;
c) moet houder zijn van een nog geldig voorlopig rijbewijs en het ook steeds bij zich hebben.
2° Het voertuig :
a) moet behoren tot de categorie van voertuigen waarvoor het voorlopige rijbewijs geldig verklaard is;
b) moet op de achterzijde en op een duidelijk zichtbare plaats uitgerust zijn met het teken ″L″, waarvan het model is bepaald door de Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid;
c) moet, tenzij de bestuurder houder is van een voorlopig rijbewijs zonder begeleider zoals bedoeld in 2.2.6 en 2.2.7, voorzien zijn :
§ 2. De scholing op basis van een voorlopig rijbewijs is aan de volgende beperkingen onderworpen :
1° De kandidaat :
a) mag niet vervallen zijn van het recht om een motorvoertuig te besturen van de categorie waarvoor het voorlopige rijbewijs is aangevraagd en moet geslaagd zijn voor de onderzoeken die eventueel krachtens artikel 38 van de wet worden opgelegd.
2° Het voertuig :
a) mag in commercieel verband geen goederen vervoeren;
b) mag geen aanhangwagen trekken.
Art. 2.2.3. § 1. De kandidaat voor het rijbewijs van de categorie B die geslaagd is voor het theoretisch examen heeft de keuze uit vier scholingsmogelijkheden, zoals beschreven in de artikelen 2.2.4 tot en met 2.2.7.
§ 2. De kandidaat loopt gedurende een bepaalde periode een stage te rekenen vanaf de afgifte van het voorlopig rijbewijs.
§ 3. De kandidaat houdt tijdens zijn stageperiode een logboek bij waaruit zijn vorderingen inzake rijbekwaamheid blijkt evenals het feit dat hij een bepaald aantal kilometer heeft afgelegd tijdens deze periode, conform de artikelen 2.2.4 tot en met 2.2.6.
De Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid bepaalt de inhoud van dit logboek.
Dit logboek is aanwezig in het voertuig dat wordt bestuurd door de kandidaat.
Art. 2.2.4. De kandidaat volgt geen praktische scholing aan een rijschool en doet een beroep op een begeleider zoals bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B.
De stageperiode voor de kandidaat bedraagt minimum 9 maanden.
Het richtcijfer voor het aantal kilometer met het voertuig benadert 1.500 kilometer, aanpasbaar aan de verkeersomstandigheden en -problemen.
Art. 2.2.5. De kandidaat volgt gedurende minimum 14 uur praktische scholing aan een rijschool en doet een beroep op een begeleider zoals bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B.
De stageperiode voor de kandidaat bedraagt minimum 6 maanden.
Het richtcijfer voor het aantal kilometer met het voertuig benadert 1.500 kilometer, aanpasbaar aan de verkeersomstandigheden en -problemen.
Art. 2.2.6. De kandidaat volgt gedurende minimum 20 uur praktische scholing aan een rijschool. De kandidaat moet de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben aan de start van de scholing.
De stageperiode voor de kandidaat bedraagt minimaal 3 maanden.
Het richtcijfer voor het aantal kilometer met het voertuig voor de kandidaat benadert 1.000 kilometer, aanpasbaar aan de verkeersomstandigheden en -problemen.
Art. 2.2.7. De kandidaat volgt gedurende minimum 30 uur praktische scholing aan een rijschool. De kandidaat moet de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben aan de start van de scholing.
Er is geen stageperiode.
Art. 2.2.8. De kandidaat volgt minimum twee uren praktische scholing aan een rijschool wanneer hij houder is van een Belgisch of Europees rijbewijs categorie B met de code 78 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, en een rijbewijs wenst te behalen geldig voor dezelfde categorie en waarop die vermelding niet voorkomt.
Art. 2.2.9. Telkens de kandidaat, houder van een voorlopig rijbewijs afgegeven met het oog op de opheffing van de code 78 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, twee opeenvolgende keren niet slaagt voor het praktisch examen, volgt hij minimum twee uur praktische scholing aan een rijschool vooraleer hij kan worden toegelaten tot een volgend praktisch examen.
Telkens de kandidaat, bedoeld in het eerste lid, het praktisch examen wenst af te leggen met een voorlopig rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstreken is, volgt hij minimum twee uur praktische scholing aan een rijschool vooraleer hij kan worden toegelaten tot een volgend praktisch examen.
De kandidaten, bedoeld in het eerste en tweede lid, mogen slechts het praktisch examen afleggen na het volgen van deze praktische scholing en op vertoon van het getuigschrift van praktische scholing afgegeven door een rijschool.
Art. 2.2.10. Telkens de kandidaat, houder van een voorlopig rijbewijs of getuigschrift van een praktische scholing van 30 uur, twee opeenvolgende keren niet slaagt voor het praktisch examen, volgt hij minimum zes uren praktische scholing aan een rijschool vooraleer hij kan worden toegelaten tot een volgend praktisch examen.
Telkens de kandidaat, bedoeld in het eerste lid, het praktisch examen wenst af te leggen met een voorlopig rijbewijs waarvan de geldigheidsduur verstreken is, volgt hij minimum zes uur praktische scholing aan een rijschool vooraleer hij kan worden toegelaten tot een volgend praktisch examen.
De kandidaten, bedoeld in het eerste en tweede lid, mogen slechts het praktisch examen afleggen na het volgen van deze praktische scholing en op vertoon van het getuigschrift van praktische scholing afgegeven door een rijschool.
Art. 2.2.11. De kandidaat volgt minimum twee uur praktische scholing aan een rijschool wanneer hij na het minimum aantal uren praktische scholing bepaald in artikel 2.2.5 tot en met 2.2.7 en 2.2.8 tot en met 2.2.10, gevolgd te hebben, zich voor het afleggen van het examen tot een andere zetel van deze rijschool of tot een andere rijschool wendt.
De uren van de praktische scholing die plaatsvonden voor de gebeurtenis bedoeld in het eerste lid worden niet in aanmerking genomen.
Art. 2.2.12. De verplichting tot het volgen van het aantal uren voorgeschreven in artikel 2.2.5 tot en met 2.2.7 en 2.2.8 tot en met 2.2.11 is niet van toepassing op de houders van een Belgisch, een Europees of een buitenlands rijbewijs bedoeld in artikel 23, § 2, 1°, van de wet of van een voorlopig rijbewijs, die lessen volgen om hun rijvaardigheid tot het sturen van voertuigen van de categorie waarvoor het document geldig is, te vervolmaken.
Art. 2.2.13. Voor het in artikel 2.2.5 tot en met 2.2.7 en 2.2.8 tot en met 2.2.10 bepaalde aantal uren mogen de in verschillende zetels van één rijschool of de in verschillende rijscholen gevolgde uren samengeteld worden.
De gevolgde lesuren in een rijschool worden in aanmerking genomen gedurende een termijn van drie jaar.
Art. 2.2.14. De kandidaat volgt voorafgaand aan het praktisch examen een EHBO-opleiding. Deze opleiding heeft betrekking op de regels inzake het optreden bij eerste hulp waaronder de eerste vitale en niet-vitale hulp in het wegverkeer.
Deze opleiding omvat een theoretisch luik dat op afstand kan worden gevolgd en een praktisch luik van minimum 3 uur.
De nadere invulling en de vrijstellingen van deze opleiding worden bepaald door de Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid.
Na het volgen van deze opleiding wordt een attest afgeleverd. De Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid stelt het model van dit attest vast. Het attest blijft twee jaar geldig.
Art. 2.2.15. § 1. De begeleider bedoeld in artikel 2.2.4 kan een cursuspakket ter beschikking krijgen voor zijn vorming als begeleider van de kandidaat. De inhoud wordt bepaald door de Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid.
§ 2. De begeleider bedoeld in artikel 2.2.5 kan een vorming voor begeleiders volgen bij een rijschool. De vorming duurt telkens twee uur en vindt plaats tijdens het derde, vierde, elfde en twaalfde uur van de praktische scholing aan een rijschool. De vorming vindt plaats tijdens de praktische scholing die wordt gegeven aan de kandidaat-bestuurder.
Art. 2.2.16. Voor de kandidaat die gebruik maakt van de mogelijkheid bedoeld in artikel 5/1, § 2, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B wordt de scholing die gevolgd wordt in het kader van het vorig voorlopig rijbewijs B in aanmerking genomen voor het berekenen van de termijn van de stageperiode voorgeschreven in artikel 2.2.4 tot en met 2.2.6.
Art. 3.1.1. § 1. Het theoretisch examen bedoeld in artikel 23, § 1, 4°, van de wet, wordt afgelegd in de examencentra georganiseerd door de instellingen voor de automobielinspectie erkend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in verkeer gebrachte voertuigen.
§ 2. De kandidaten leggen het theoretisch examen af ten overstaan van de examinatoren, bedoeld in het artikel 26 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 3.1.2. De kandidaten die een theoretische opleiding voor het besturen van de voertuigen van de categorie B hebben gevolgd in een school van het secundair onderwijs kunnen het theoretisch examen voor de categorie B ook in deze school afleggen.
Art. 3.1.3. Het theoretisch examen bepaald in artikel 23, § 1, 4°, van de wet heeft betrekking op de volgende stof :
1° Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, en de wijzigingen van kracht op de dag van het examen;
2° Koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg en de wijzigingen van kracht op de dag van het examen;
3° Koninklijk besluit van 30 september 2005 tot aanwijzing van de overtredingen per graad van de algemene reglementen genomen in uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en de wijzigingen van kracht op de dag van het examen;
4° Belang van de oplettendheid en van de houding ten opzichte van andere weggebruikers;
5° Waarneming, beoordeling en reactie, met name reactietijd, en gedragsveranderingen bij de bestuurder ten gevolge van alcohol, drugs en geneesmiddelen, gemoedsgesteldheid en vermoeidheid;
6° De belangrijkste principes voor het bewaren van afstand, remafstand en wegligging van het voertuig in uiteenlopende weers- en wegomstandigheden;
7° Verkeersrisico’s in verband met verschillende wegomstandigheden, in het bijzonder veranderingen ten gevolge van de weerstoestand en het tijdstip van de dag of de nacht;
8° Kenmerken van de verschillende soorten wegen en daarop betrekking hebbende wettelijke voorschriften;
9° Specifieke risico’s in verband met de onervarenheid van andere weggebruikers en in verband met de kwetsbaarste categorieën van weggebruikers, zoals kinderen, voetgangers, fietsers en personen met beperkte mobiliteit;
10° Risico’s in verband met deelneming aan het verkeer en het besturen van diverse voertuigtypes en in verband met het verschillende gezichtsveld van de bestuurders van deze voertuigen;
11° Reglementering met betrekking tot administratieve bescheiden in verband met het gebruik van het voertuig;
12° Algemene regels voor de door de bestuurder te volgen gedragslijn bij ongevallen en maatregelen die hij in voorkomend geval kan nemen om hulp te verlenen aan verkeersslachtoffers 13° Veiligheidseisen met betrekking tot het voertuig, de lading en de passagiers;
14° Voorzorgsmaatregelen bij het verlaten van het voertuig;
15° De mechanische onderdelen die voor de rijveiligheid van belang zijn : in staat zijn de meest voorkomende defecten te ontdekken, in het bijzonder aan de stuurinrichting, wielophanging, remmen, banden, verlichting en richtingaanwijzers, reflectoren, achteruitkijkspiegels, voorruit en ruitenwissers, uitlaatsysteem, veiligheidsgordels en geluidstoestel;
16° Veiligheidsinrichtingen van de voertuigen, met name gebruik van de veiligheidsgordels, hoofdsteunen en veiligheidsvoorzieningen voor kinderen;
17° Regels voor het milieuvriendelijke gebruik van het voertuig : alleen toeteren indien nodig, matig brandstofgebruik, beperking van uitlaatgassen;
18° Veiligheid in tunnels.
Art. 3.1.4. Een kandidaat die het Nederlands of het Frans niet machtig is, mag het theoretisch examen afleggen, bijgestaan door een tolk voor de talen Duits of Engels die onder de beëdigde tolken wordt gekozen door het examencentrum. De tolk wordt in alle gevallen door de kandidaat vergoed en mag geen betrekking uitoefenen in een erkende rijschool of op welke wijze ook professionele scholing geven.
Kandidaten met een gehoorhandicap, namelijk dove of slechthorende kandidaten, kunnen zich laten bijstaan door een door het examencentrum aangewezen beëdigd doventolk. De tolk wordt in alle gevallen door de kandidaat vergoed. De tolk mag geen betrekking uitoefenen in een erkende rijschool of op welke wijze ook professionele scholing geven.
Deze examens mogen derwijze georganiseerd worden dat meerdere kandidaten die eenzelfde taal spreken en verstaan, kunnen samengebracht worden; het examen mag niet meer dan twee maanden na de inschrijving plaatshebben.
Art. 3.1.5. De kandidaat schikt zich naar de aanwijzingen die hem tijdens het examen worden gegeven.
De kandidaat die door zijn gedrag de orde verstoort is niet geslaagd.
De kandidaat wordt gedurende een periode van zes maanden uitgesloten van elke deelname aan het examen.
De kandidaat die betrapt wordt op bedrog of op poging tot bedrog is niet geslaagd. De kandidaat en de personen die hebben meegewerkt aan het bedrog of de poging tot bedrog worden gedurende een periode van één jaar uitgesloten van elke deelname aan het examen.
Art. 3.1.6. De kandidaten waarvan het mentale of intellectuele vermogen of de graad van alfabetisme ontoereikend is, kunnen, op hun verzoek, het examen afleggen in een speciale zitting waarvan de nadere regels worden opgesteld door de examencentra, bedoeld in artikel 3.1.1.
Deze regels worden onderworpen aan de goedkeuring van de Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid.
De betrokkene levert het bewijs dat hij zich in een van deze gevallen bevindt door het voorleggen van, inzonderheid, een getuigschrift of attest van een centrum voor leerlingenbegeleiding, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een instituut voor buitengewoon onderwijs, een centrum voor observatie of begeleiding of een centrum voor beroepsoriëntering.
Art. 3.1.7. De kandidaat mag deelnemen aan het theoretisch examen vanaf de leeftijd van 17 jaar.
Art. 3.1.8. Om aan het examen deel te nemen, legt de kandidaat een van de documenten voor die opgesomd zijn in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 3.1.9. Het theoretisch examen wordt afgelegd in de vorm van een computergestuurd examen.
Art. 3.1.10. De inschrijving voor en de beoordeling van het theoretisch examen gebeuren volgens de nadere regels opgesteld door de examencentra, bedoeld in artikel 3.1.1, en onderworpen aan de goedkeuring van de Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid.
Art. 3.1.11. De examinator of de aangestelde van de instelling bevestigt het geslaagd zijn voor het theoretisch examen op de aanvraag om een rijbewijs of op de aanvraag om een voorlopig rijbewijs.
Art. 3.1.12. Het theoretisch examen wordt beoordeeld op 50 punten.
Om te slagen moet de kandidaat minstens 41 punten behalen.
De kandidaat is niet geslaagd als hij ten minste twee verkeerde antwoorden geeft op vragen die betrekking hebben op de overtredingen van de derde of vierde graad, vermeld in de artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit van 30 september 2005 tot aanwijzing van de overtredingen per graad van de algemene reglementen genomen ter uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, of die betrekking hebben op het overschrijden van de toegelaten maximumsnelheid, bepaald in de reglementen die zijn uitgevaardigd op grond van de wet.
Art. 3.1.13. Telkens de kandidaat twee opeenvolgende keren niet slaagt voor het theoretisch examen, volgt hij de door een rijschool verstrekte theoretische scholing, bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 2.1.2, vooraleer hij kan worden toegelaten tot een volgend theoretisch examen. De kandidaat mag slechts een nieuw theoretisch examen afleggen na het volgen van deze theoretische scholing en op vertoon van het getuigschrift van theoretische scholing afgegeven door een rijschool.
De in het eerste lid voorgeschreven verplichting is niet van toepassing op :
1° de kandidaten die een attest van een keel-, neus- en oorarts voorleggen waarin bevestigd wordt dat ze een zodanige gehoorhandicap hebben dat ze de scholing bedoeld in het eerste lid niet in normale omstandigheden kunnen volgen;
2° de kandidaten bedoeld in artikel 3.1.6.
Art. 3.2.1. § 1. Het praktisch examen bedoeld in artikel 23, § 1, 2°, van de wet, wordt afgelegd in de examencentra georganiseerd door de instellingen voor de automobielinspectie erkend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in verkeer gebrachte voertuigen.
§ 2. De kandidaten leggen het praktisch examen af ten overstaan van examinatoren, bedoeld in het artikel 26 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 3.2.2. Het praktisch examen bepaald in artikel 23, § 1, 2°, van de wet bestaat uit een proef op de openbare weg en gaat over de volgende punten :
1° Wegrijden na een stop in het verkeer, verlaten van een oprit;
2° Rijden op rechte wegen, tegenliggers kruisen, ook bij wegversmallingen;
3° Rijden door bochten;
4° Oprijden en verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen, zo mogelijk;
5° Inhalen en voorbijrijden : inhalen van andere voertuigen, obstakels voorbijrijden, ingehaald worden;
6° Speciale verkeersinrichtingen, waaronder : rotondes, overwegen, tram- of bushaltes, voetgangersoversteekplaatsen, stijgende of dalende weg over een lange afstand, tunnels;
7° Beheersing van het voertuig : correct gebruik van de achteruitkijkspiegels en de lichten, correct gebruik van de koppeling, versnellingsbak, gaspedaal, reminrichting, hoofdsteun, zitplaats, stuurinrichting;
8° Zuinig en energie-efficiënt rijden : letten op het motorregime en het schakelen, remmen en versnellen;
9° Goed kijken : rondom kijken, correct gebruik van de achteruitkijkspiegels; dichtbij, verder weg, ver kijken;
10° Voorrang verlenen op kruispunten en overwegen, bij het veranderen van richting of rijstrook en bij manoeuvres; naderen en oversteken van kruispunten;
11° Juiste positie op de weg, de rijstroken, de rotondes en door bochten, volgens het type en de eigenschappen van het voertuig; voorsorteren;
12° Veilige afstand : voldoende afstand bewaren voor en naast het voertuig, voldoende afstand bewaren ten opzichte van de andere weggebruikers;
13° Snelheidsbeperkingen;
14° Verkeerstekens en instructies van verkeersagenten;
15° Het geven van signalen : signalen geven op de juiste momenten; correct reageren op signalen van andere weggebruikers;
16° Remmen en stoppen : tijdig gas minderen, afremmen of stoppen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden; anticipatievermogen;
17° Zelfstandig rijden;
18° De volgende manoeuvres worden op de openbare weg uitgevoerd :
a) Voorafgaande controles.
1° Verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding;
2° Afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun;
3° Nakijken of de portieren goed gesloten zijn;
4° Banden, remmen, stuurinrichting, vloeistoffen, lichten, verluchting, richtingaanwijzers en geluidstoestel worden steekproefsgewijze gecontroleerd;
5° De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig;
b) Keren in een smalle straat;
c) Parkeren achter een voertuig.
Art. 3.2.3. Een kandidaat die het Nederlands of Frans niet machtig is, mag het praktisch examen afleggen, bijgestaan door een tolk voor de talen Duits of Engels die door hem onder de beëdigde tolken wordt gekozen. De tolk wordt in alle gevallen door de kandidaat vergoed en mag geen betrekking uitoefenen in een erkende rijschool of op welke wijze ook professionele scholing geven.
Kandidaten met een gehoorhandicap, namelijk dove of slechthorende kandidaten, kunnen zich laten bijstaan door een door hen gekozen beëdigd doventolk. De tolk wordt in alle gevallen door de kandidaat vergoed en mag geen betrekking uitoefenen in een erkende rijschool of op welke wijze ook professionele scholing geven.
Art. 3.2.4. § 1. De kandidaat voor het rijbewijs B mag deelnemen aan het praktisch examen vanaf de leeftijd van 18 jaar.
§ 2. De kandidaat moet sinds minder dan drie jaar geslaagd zijn voor het theoretisch examen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bedoeld in titel 3, hoofdstuk 1 van dit besluit, of ervan vrijgesteld zijn krachtens artikel 28 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
§ 3. De kandidaat moet voldoen aan de verplichtingen inzake de stageperiode bedoeld in artikel 2.2.4 tot en met 2.2.7 en de EHBO-opleiding bedoeld in artikel 2.2.14.
§ 4. Het examen wordt afgelegd met een voertuig van de categorie waarvoor het rijbewijs wordt aangevraagd. Het voertuig voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 2.2.2.
§ 5. Wanneer de kandidaat zich aanbiedt met een instructeur van een rijschool dan legt hij het examen af met een scholingsvoertuig van de rijschool dat voldoet aan de voorwaarden bepaald in het koninklijk besluit van 11 mei 2004 betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen.
De kandidaat die geen houder is van een geldig voorlopig rijbewijs B legt het praktisch examen af onder de voorwaarden bedoeld in het eerste lid.
§ 6. De kandidaat die betrapt wordt op bedrog of op poging tot bedrog is niet geslaagd. De kandidaat en de personen die hebben meegewerkt aan het bedrog of de poging tot bedrog worden gedurende een periode van één jaar uitgesloten van elke deelname aan het examen.
Art. 3.2.5. Telkens de kandidaat twee opeenvolgende keren niet slaagt voor het praktisch examen, volgt hij minimum zes uren praktische scholing aan een rijschool vooraleer hij kan worden toegelaten tot een volgend praktisch examen.
De kandidaat mag slechts een nieuw praktisch examen afleggen na het volgen van deze praktische scholing en op vertoon van het getuigschrift van praktische scholing afgegeven door een rijschool.
De mislukkingen voor het praktisch examen die vóór de afgifte van het voorlopig rijbewijs bedoeld in artikel 5/1, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B werden afgelegd, worden niet meegerekend.
Art. 3.2.6. Om toegelaten te worden tot het praktisch examen voor het behalen van een rijbewijs, legt de kandidaat voor :
1° één der documenten bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;
2° een getuigschrift van praktische scholing afgegeven door een rijschool met vermelding van het aantal gevolgde uren in geval de kandidaat het scholingstraject bedoeld in artikel 2.2.7 volgt. Het getuigschrift van praktische scholing is, in voorkomend geval, vergezeld van een getuigschrift van scholing bedoeld in de artikelen 2.2.10 en 2.2.11.
3° het nog geldige voorlopige rijbewijs en het getuigschrift van praktische scholing afgegeven door een rijschool met vermelding van het aantal gevolgde uren. Het voorlopige rijbewijs is, in voorkomend geval, vergezeld van een getuigschrift van scholing bedoeld in de artikelen 2.2.10 en 2.2.11;
4° het verzekeringsbewijs inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor het voertuig waarmee hij zich aanbiedt;
5° het inschrijvingsbewijs van het voertuig en het groene keuringsbewijs van het voertuig als dat onderworpen is aan de technische controle;
6° in voorkomend geval, het logboek bedoeld in artikelen 2.2.4 tot en met 2.2.6;
7° het attest van de EHBO-opleiding bedoeld in artikel 2.2.14;
style="padding-left: 30px;">8° het attest van het slagen in het theoretisch examen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bedoeld in titel 3, hoofdstuk 1 van dit besluit tenzij een vrijstelling geldt krachtens artikel 28 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
9° in voorkomend geval, het Belgische of Europese rijbewijs van de begeleider, geldig voor het besturen van het voertuig waarmee het praktisch examen plaats heeft alsook het document bedoeld in artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs waarvan de begeleider houder is.
Art. 3.2.7. Om toegelaten te worden tot het praktisch examen met het oog op de opheffing van de code 78 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs die voorkomt op zijn rijbewijs, legt de kandidaat voor :
1° een der documenten bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;
2° een van de hierna opgesomde documenten :
a) de aanvraag om een rijbewijs waarop het attest van vrijstelling van het theoretisch examen is aangebracht.
In dit geval legt de kandidaat een getuigschrift van praktische scholing voor, afgegeven door een rijschool.
De aanvraag voor het verkrijgen van een rijbewijs geldig voor de categorie B omvat de verklaring voorgeschreven in artikel 41, § 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs of moet, naargelang het geval, vergezeld zijn van een of de attesten voorgeschreven in de artikelen 41, §§ 2 en 3, en 45, tweede lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;
b) het nog geldige voorlopige rijbewijs.
Het voorlopige rijbewijs is, in voorkomend geval, vergezeld van een getuigschrift van scholing dat bewijst dat de lesuren, voorgeschreven in artikel 2.2.9, naar aanleiding van het tweemaal niet slagen, gevolgd zijn;
c) een attest waarin bevestigd wordt dat de kandidaat de in artikel 4, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, 9° of 15°, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs bedoelde opleiding gevolgd heeft;
3° het verzekeringsbewijs inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor het voertuig waarmee hij zich aanbiedt;
4° het inschrijvingsbewijs van het voertuig;
5° het groene schouwingsbewijs van het voertuig indien dit is onderworpen aan de technische controle;
6° het Belgische of Europese rijbewijs waarvan hij houder is, met de code 78 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs waarvan hij de opheffing wil;
7° in voorkomend geval, het Belgische of Europese rijbewijs van de begeleider, geldig voor het besturen van het voertuig waarmee het praktisch examen plaats heeft alsook het document bedoeld in artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs van de begeleider.
Art. 3.2.8. De kandidaat voor het rijbewijs geldig voor de categorie B legt het praktisch examen af met een vierwielig voertuig van deze categorie met ten minste drie plaatsen, voorzien van een cabine, dat op een horizontale weg een snelheid van ten minste 100 km/u bereikt.
Het voertuig is met veiligheidsgordels uitgerust.
Art. 3.2.9. De kandidaat bedoeld in artikel 3.2.7 die de opheffing van code 78 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs wenst, legt het praktisch examen af met een voertuig dat uitgerust is met een handschakeling.
De kandidaat die, wegens lichamelijke gebreken, slechts bepaalde types voertuigen of aangepaste voertuigen mag besturen, legt het praktisch examen af met een dergelijk voertuig. Hij mag, in voorkomend geval, het examen afleggen met een voertuig dat niet beantwoordt aan de in dit artikel gestelde normen. De kenmerken waaraan het voertuig moet voldoen, komen op het attest bedoeld in artikel 44, § 5, of in artikel 45, tweede lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Het praktisch examen moet afgelegd worden met een voertuig dat de uitvoering van de in artikel 3.2.2 bedoelde voorafgaande controles en manoeuvres toelaat.
Art. 3.2.10. De kandidaat die zich aanbiedt met een rijschool legt het praktisch examen af met de bijstand van een instructeur of een stagiair en met een scholingsvoertuig van de rijschool waar hij de praktische scholing volgde en dat beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in het koninklijk besluit van 11 mei 2004 betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen.
De houder van een geldig voorlopige rijbewijs legt het praktisch examen af :
1° hetzij met een voertuig dat beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in artikel 2.2.2. De begeleider moet aanwezig zijn;
2° hetzij onder de voorwaarden bedoeld in eerste lid.
Na tweemaal niet geslaagd te zijn voor het praktisch examen kan de houder van een voorlopig rijbewijs het praktisch examen evenwel enkel afleggen onder de voorwaarden bedoeld in het eerste lid.
Art. 3.2.11. Als een van de hierna opgesomde bedieningselementen van het in 3.2.10, tweede lid, 1°, bedoelde voertuig dubbel geïnstalleerd is, moeten de organen voor de bediening van de koppeling, van de bedrijfsreminrichting en van het gaspedaal alsook van de dimlichten, van de richtingaanwijzers en van het geluidstoestel ook dubbel geïnstalleerd worden. De begeleider moet bovendien de grootlichten kunnen uitschakelen en in de plaats daarvan de dimlichten aansteken.
De dubbele bediening is niet verplicht voor de in serie ingebouwde inrichtingen die automatisch zijn of die door de begeleider gemakkelijk te bereiken zijn zonder gevaar dat de kandidaat wordt gehinderd.
Een verklikkerinrichting dient op akoestische wijze aan te geven dat de begeleider het bedieningsorgaan van de bedrijfsreminrichting of van de koppeling bedient of de bediening ervan verhindert. Wanneer deze verklikkerinrichting ingeschakeld wordt, wordt de goede werking ervan aangegeven door een verklikkerlichtje dat evenwel dooft wanneer het akoestische alarmsignaal in werking treedt.
Art. 3.2.12. § 1. Het praktisch examen bevat twee onderdelen :
a) een proef op de openbare weg in het verkeer die niet korter mag zijn dan veertig minuten;
b) een risicoperceptietest.
De kandidaat legt eerst de risicoperceptietest af. Indien hij voor deze test slaagt, kan de kandidaat deelnemen aan de proef op de openbare weg. Het slagen voor de risicoperceptietest blijft één jaar geldig.
De kandidaat moet geslaagd zijn op beide onderdelen om geslaagd te zijn op het praktisch examen.
§ 2. Tijdens de proef op de openbare weg neemt, naast de examinator, de instructeur of stagiair van de rijschool of de begeleider bij de scholing, bedoeld in artikel 3, § 4, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B, in het voertuig plaats.
Behalve de personen bedoeld in het eerste lid en de tolk bedoeld in artikel 3.2.3, mogen enkel de door de Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid aangeduide personen in het voertuig plaatsnemen.
§ 3. De examinator weigert het examen af te nemen indien hij vaststelt dat het voertuig onvoldoende veiligheid biedt of niet beantwoordt aan de voorschriften van dit besluit.
Hij beëindigt het examen wanneer de kandidaat onbekwaam is om te sturen, zijn onderrichtingen niet opvolgt, op een gevaarlijke manier stuurt of in geval van tussenkomst van de instructeur of de begeleider.
De kandidaat die door zijn gedrag het verloop van het examen verstoort is niet geslaagd. Deze kandidaat wordt gedurende een periode van zes maanden uitgesloten van elke deelname aan het examen.
§ 4. De examinator vermeldt op de beoordelingsstaat, voor elk van de genoemde proeven, de door hem toegekende beoordeling alsook de daaruit volgende beslissing dat de kandidaat geslaagd of uitgesteld is overeenkomstig de criteria vermeld in artikel 3.2.14.
De examinator vermeldt het geslaagd of niet-geslaagd zijn voor de risicoperceptietest op de beoordelingsstaat bedoeld in het eerste lid.
§ 5. De examinator bevestigt op de aanvraag om een rijbewijs, het slagen van de kandidaat voor het praktisch examen met vermelding van de categorie van het voertuig waarmee hij het examen heeft afgelegd en van de datum ervan. In voorkomend geval vermeldt hij dat het examen werd afgelegd met een voertuig bedoeld in artikel 3.2.9. In het geval bedoeld in artikel 4.1.3, § 1, wordt het slagen voor het praktisch examen vermeld op de aanvraag om een rijbewijs door een ambtenaar van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Mobiliteit, bedoeld in artikel 4.1.2.
Art. 3.2.13. De examencentra bedoeld in artikel 3.2.1 organiseren de risicoperceptietest in de vorm van een computergestuurd examen. Om te slagen moet de kandidaat minstens 60% behalen.
Art. 3.2.14. § 1. De proef op de openbare weg wordt volgens de volgende rubrieken beoordeeld :
1° bediening van het voertuig;
2° plaats op de openbare weg;
3° bochten;
4° kruisen en inhalen;
5° richtingsverandering;
6° voorrang;
7° verkeerslichten en bevelen;
8° snelheid en verkeersinzicht;
9° gedrag ten overstaan van andere weggebruikers;
10° defensief rijden;
11° zelfstandig rijden;
12° manoeuvres.
De rubrieken worden beoordeeld met ″goed″, ″voorbehoud″, ″onvoldoende″ of ″slecht″.
§ 2. De kandidaat legt de proef opnieuw af indien :
1° een rubriek beoordeeld wordt met ″slecht″;
2° twee rubrieken beoordeeld worden met ″onvoldoende″;
3° een rubriek beoordeeld wordt met ″onvoldoende″ en twee met ″voorbehoud″;
4° vier rubrieken beoordeeld worden met ″voorbehoud″;
5° rijfouten of gevaarlijk rijgedrag de veiligheid van het examenvoertuig, de passagiers of de andere weggebruikers direct in gevaar brengen.
Art. 3.2.15. De inschrijving voor en de beoordeling van het praktisch examen gebeuren volgens de nadere regels opgesteld door de examencentra, bedoeld in artikel 3.2.1, en zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid.
Art. 4.1.1. § 1. Na twee mislukkingen in het onderdeel “proef op de openbare weg” van het praktisch examen kan beroep worden ingediend bij de beroepscommissie bedoeld in artikel 4.2.1.
§ 2. Het beroep wordt op straffe van niet-ontvankelijkheid ingediend bij de voorzitter van de bevoegde kamer van de beroepscommissie per aangetekende brief ingediend binnen de 15 dagen te rekenen vanaf de datum van het niet geslaagd zijn voor het examen.
De dag van het examen die het uitgangspunt is van de termijn wordt er niet inbegrepen. De laatste dag van de termijn wordt in de termijn gerekend. Is die dag een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of een nationale sluitingsdag van de postdiensten, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag, zijnde niet een zaterdag, zonof feestdag.
§ 3. Bij het beroepschrift worden, op straffe van niet-ontvankelijkheid de volgende documenten of gegevens vermeld :
1° het bewijs van betaling van de in artikel 5.3.2 bedoelde retributie;
2° de naam, voornaam en geboortedatum van de kandidaat die het examen heeft afgelegd;
3° het examencentrum waar het examen werd afgenomen en de datum daarvan;
4° de feiten die alleen betrekking hebben op de personen en de omstandigheden van plaats, tijd en procedure waaronder het examen werd afgelegd;
5° vermelding van beroepsgrieven.
Het beroepschrift wordt ondertekend door de kandidaat die het examen heeft afgelegd of zijn advocaat.
§ 4. De indiener van het beroep bezorgt gelijktijdig en per aangetekende zending een kopie van het beroepschrift aan het examencentrum waar het examen werd afgenomen. Aan de voorzitter van de beroepscommissie wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep, een bewijs bezorgd van deze aangetekende zending aan het examencentrum.
§ 5. Het examencentrum maakt het dossier met betrekking tot het examen van de beroepsindiener of een kopie daarvan over aan de beroepscommissie, en zulks onverwijld na de ontvangst van het afschrift van het beroepschrift.
Art. 4.1.2. Een ambtenaar van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Mobiliteit maakt voor elke beslissing in beroep een verslag op.
Hij kan bij zijn onderzoek alle bijkomende inlichtingen inwinnen bij de indiener van het beroep en het examencentrum.
Hij bezorgt het verslag per aangetekende zending aan de partijen. Zij kunnen binnen de acht dagen na de kennisgeving van het verslag een antwoordnota bezorgen aan de beroepscommissie. Zij bezorgen in dat geval per aangetekende zending ook een kopie aan de andere partij.
Art. 4.1.3. § 1. De beroepscommissie neemt haar beslissing omtrent het ingestelde beroep op grond van het verslag van de ambtenaar van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Mobiliteit.
Zij beslist dat de kandidaat geslaagd is voor het examen, bevestigt het niet geslaagd zijn of stuurt het dossier terug naar de ambtenaar van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Mobiliteit voor bijkomend onderzoek.
Indien de beroepscommissie het beroep gegrond verklaart, wordt de in artikel 5.3.2 bedoelde retributie terugbetaald.
§ 2. De beroepscommissie neemt haar beslissing binnen een ordetermijn van zestig dagen, die ingaat de dag na deze van de indiening van het beroep.
§ 3. Een kopie van de beslissing wordt binnen een ordetermijn van tien dagen gelijktijdig en per aangetekende zending bezorgd aan de indiener van het beroep en aan het examencentrum.
Art. 4.2.1. De beroepscommissie bestaat uit een kamer voor de examens die in de Franse taal en een kamer voor de examens die in de Nederlandse taal zijn afgelegd.
Elke kamer is samengesteld uit drie leden. Ze worden door de Regering voor een termijn van vier jaar aangesteld. Dit mandaat kan hernieuwd worden.
De Regering bekrachtigt voor elke kamer een voorzitter en een vicevoorzitter onder de leden.
Art. 4.2.2. De leden worden aangewezen onder magistraten, advocaten of eenieder die over een voor de opdracht relevante beroepservaring beschikt van ten minste vijf jaar.
De voorzitter van elke kamer is een magistraat.
Art. 4.2.3. De functie van lid van de beroepscommissie is onverenigbaar met elke betrekking of met elke functie in een rijschool of in een instelling belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen.
Art. 4.3.1. § 1. De ambtenaar van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Mobiliteit stelt voor elke kamer de agenda, de datum en het uur van de zitting vast. Hij bezorgt het verslag, bedoeld in artikel 4.1.2, samen met het volledige beroepsdossier aan de leden van de bevoegde kamer van de beroepscommissie.
De zittingen van de beroepscommissie zijn niet openbaar.
§ 2. De op de vergadering aanwezige leden van de kamer tekenen het aanwezigheidsregister voorafgaand aan de aanvang van de zitting.
Elke kamer zetelt op geldige wijze wanneer twee van haar leden aanwezig zijn.
Een lid kan niet aanwezig zijn tijdens de zitting wanneer hij een persoonlijk en rechtstreeks belang heeft, wanneer de zaak betrekking heeft op zijn bloed- of aanverwanten tot in de vierde graad of de personen met wie hij een feitelijk gezin vormt en persoonlijk en rechtstreeks belang heeft.
§ 3. De voorzitter van de kamer zit de zitting voor. Hij opent, schorst zo nodig en sluit de zitting. Hij is belast met de handhaving van de orde. Tenzij hij anders beslist, worden de zaken behandeld in de volgorde van de agenda.
§ 4. Elke kamer beslist bij gewone meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter of, bij zijn afwezigheid, deze van de vicevoorzitter beslissend.
De beslissing wordt ondertekend door de voorzitter en de ambtenaar van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Mobiliteit.
Art. 4.4.1. De leden van de beroepscommissie bekomen een vergoeding ten laste van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid . Dit bedrag is gekoppeld aan het indexcijfer van de gezondheidsindex van 30 september 2018.
De vergoeding, vermeld in het eerste lid, wordt op 1 januari van elk jaar aangepast aan het op 30 september van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de gezondheidsindex en wordt tot op de dichtstbijzijnde euro naar boven afgerond.
De leden van de beroepscommissie hebben eveneens recht op een vergoeding als terugbetaling van de reiskosten onder de voorwaarden en volgens de bedragen van toepassing op de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zij worden daartoe gelijkgesteld met ambtenaren van niveau A.
Art. 5.1.1. Voorafgaand aan het theoretisch examen betaalt de kandidaat een retributie van 15 euro.
Art. 5.2.1. Voorafgaand aan het praktisch examen betaalt de kandidaat een retributie van 36 euro.
De kandidaat betaalt in de volgende gevallen een retributiebijslag van 36 euro :
1° De kandidaat die zich niet aanmeldt voor een praktische proef waarvoor hij zich heeft laten inschrijven, zonder het examencentrum ten minste 48 uur, zaterdag en zondag niet meegerekend, voor de dag van de proef te verwittigen.
Die bijslag is verschuldigd voor elke praktische proef waarvoor de kandidaat nalaat zich aan te melden.
2° de kandidaat die zich voor het praktisch examen heeft gemeld maar die het niet mocht afleggen om één van de volgende redenen :
a) het voertuig voldeed niet aan de voorschriften van dit besluit of bood geen voldoende veiligheid;
b) er werd niet voldaan aan de vereisten voorgeschreven voor het voorlopige rijbewijs;
c) de kandidaat was niet in staat te rijden;
d) de kandidaat kon één van de documenten genoemd in de artikelen 3.2.6 en 3.2.7 niet voorleggen of was niet vergezeld door de begeleider of de instructeur bedoeld in artikel 3.2.10;
style="padding-left: 30px;">3° de kandidaat wiens examen onderbroken werd omdat hij niet voldoende vertrouwd was met de plaats en het gebruik van de bedieningselementen van het voertuig.
Art. 5.3.1. De retributie voor de afgifte van een duplicaat van elk document door de examencentra voorgeschreven door dit besluit bedraagt 7,50 euro.
Art. 5.3.2. De retributie voor het verzoekschrift aan de beroepscommissie in de zin van artikel 4.1.1, § 3, 1°, bedraagt 12,50 euro.
Art. 5.4.1. De Minister bevoegd voor Verkeersveiligheid bepaalt de betalingswijze van deze retributies. In deze bedragen is de belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen.
De bedragen van de retributies zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de gezondheidsindex van 30 september 2018.
De retributie, vermeld in het eerste lid, wordt op 1 januari van elk jaar automatisch aangepast aan het op 30 september van het voorgaande jaar bereikte indexcijfer van de gezondheidsindex en wordt tot op de dichtstbijzijnde euro naar boven afgerond.
Art. 6.1. Voor de kandidaat-bestuurders die beschikken over een voorlopig rijbewijs voor de categorie van motorvoertuigen B met een eerste afgiftedatum vóór 1 november 2018 blijven de bepalingen gelden die van toepassing waren vóór 1 november 2018.
In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 3.2.1, 3.2.2, 3.2.7, 3.2.8, 3.2.9, 3.2.12, 3.2.13, 3.2.14, 3.2.15 en titel 4 en 5 van toepassing op de kandidaat-bestuurders, bedoeld in het eerste lid, vanaf 1 november 2018.
In afwijking van het tweede lid, blijft artikel 39, § 5, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, van toepassing op de kandidaat-bestuurders, bedoeld in het eerste lid, vanaf 1 november 2018.
In afwijking van het tweede lid, blijven de gebeurtenissen die aanleiding geven tot een retributiebijslag, bedoeld in artikel 63, § 2, 2°, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, zijn van toepassing op de kandidaat-bestuurders, bedoeld in het eerste lid, vanaf 1 november 2018. De retributiebijslag, bepaald in artikel 5.2.1, is van toepassing op deze gebeurtenissen.
Art. 6.2. De regels inzake de beroepsprocedure bedoeld in artikelen 39, § 7, 47 en 48 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs zijn van toepassing op beroepen die werden ingesteld voor de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 7.1. In artikel 63, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000, 10 juli 2006, 1 september 2006, 4 mei 2007, 31 oktober 2008, 28 april 2011 en 8 januari 2013, wordt de rubriek “Retributiebijslag voor het praktische examen (art. 63, § 2)” aangevuld met “categorie B : 36,00 euro”.
Art. 7.2. Artikel 39, § 5, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 januari 2013, wordt aangevuld met twee leden, luidende :
“De kandidaat die door zijn gedrag het verloop van het examen verstoort is niet geslaagd. Deze kandidaat wordt gedurende een periode van zes maanden uitgesloten van elke deelname aan het examen.
De kandidaat die betrapt wordt op bedrog of op poging tot bedrog is niet geslaagd. De kandidaat en de personen die hebben meegewerkt aan het bedrog of de poging tot bedrog worden gedurende een periode van één jaar uitgesloten van elke deelname aan het examen.”.
Art. 8.1. De artikelen 15, tweede lid, 3°, c), 32, § 3, § 4, § 5, § 6 en 39, § 8 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs worden opgeheven.
Art. 8.2. De artikelen 5, § 1, tweede lid, 15, tweede lid, 6°, 38, § 3, 39, § 1, eerste lid, 2°, tweede lid, 5°, 47, 48 en 61, eerste lid, 8° van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 8.3. De artikelen 16, 25, § 1 en 31, tweede tot vierde lid, van hetzelfde besluit worden opgeheven voor zover ze van toepassing zijn op het examen of de scholing bedoeld in artikel 23, § 1, 4°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, en op motorvoertuigen van categorie B.
Art. 8.4. De artikelen 16, eerste lid, 25, § 1, en 33, tweede tot vierde lid, van hetzelfde besluit worden opgeheven voor zover ze van toepassing zijn op het examen of de scholing bedoeld in artikel 23, § 1, 2°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, en op motorvoertuigen van categorie B met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op het plaatsen van de code 96 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 8.5. In artikel 35, eerste lid van hetzelfde besluit wordt de letter ″B″ opgeheven tussen de woorden ″AM, A1″ en ″B+E of G″.
Art. 8.6. De artikelen 14, tweede lid, 15, tweede lid, 1°, e), 2°, a), 32, § 1, § 2, § 7 en bijlage 4, onderdelen B “Wijze van beoordeling” en C “Wijze van verbetering”, van hetzelfde besluit worden opgeheven voor zover zij van toepassing zijn op motorvoertuigen van categorie B met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op het plaatsen van de code 96 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 8.7. De artikelen 15, tweede lid, 1°, b), d), f), 4°, b), 34, 37, 38, § 13, § 14, § 15, 39, § 3, § 5, § 6, § 7, en bijlage 5, onderdeel VI “Wijze van beoordeling van het examen”, van hetzelfde besluit worden opgeheven voor zover zij van toepassing zijn op motorvoertuigen van categorie B met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op het plaatsen van de code 96 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 8.8. Artikel 16, tweede en derde lid van hetzelfde besluit wordt opgeheven voor zover het van toepassing is op het examen en de scholing bedoeld in artikel 23, § 1, 2°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, en in artikel 15, tweede lid, 1°, e), 2°, a), van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, en op motorvoertuigen van categorie B met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op het plaatsen van de code 96 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 8.9. Artikel 16, tweede en derde lid van hetzelfde besluit wordt opgeheven voor zover het van toepassing is op het examen en de scholing bedoeld in artikel 23, § 1, 2°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, en in artikel 15, tweede lid, 1°, b), d), f), 4°, b), van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, en op motorvoertuigen van categorieB met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op het plaatsen van de code 96 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 8.10. Artikel 63 van hetzelfde besluit wordt opgeheven voor zover het van toepassing is op het examen bedoeld in artikel 23, § 1, 4°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, en op motorvoertuigen van categorie B.
Art. 8.11. Artikel 63 van hetzelfde besluit wordt opgeheven voor zover het van toepassing is op het examen bedoeld in artikel 23, § 1, 2°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, en op motorvoertuigen van categorie B met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op het plaatsen van de code 96 bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
Art. 8.12. De artikelen 2 en 9, van het koninklijk besluit van 10 juli 2006 betreffende het rijbewijs voor voertuigen van categorie B worden opgeheven.
Art. 8.13. De artikelen 5/1, § 1, eerste lid en 8, van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art. 8.14. In artikel 5/1, § 2 van hetzelfde besluit worden de woorden ″De scholing die gevolgd wordt onder dekking van het vorig voorlopig rijbewijs B wordt in aanmerking genomen voor het berekenen van de termijn voorgeschreven in artikel 8, eerste lid″ opgeheven.
Art. 9.1. Dit besluit treedt in werking op 1 november 2018.
Art. 9.2. De artikelen 1.2.1, 2.1.1, 2.1.2, 3.1.1 tot en met 3.1.13, 3.2.3, 3.2.5, 5.1.1, 5.3.1, 5.4.1, 7.1, 7.2, 8.1, 8.3, 8.6, 8.8, 8.10 en 8.12 treden in werking op 30 april 2018.
Art. 9.3. De artikelen 2.2.9 tot en met 2.2.13 treden in werking op 30 april 2018 voor zover zij van toepassing zijn op de kandidaten die tweemaal niet geslaagd zijn voor het praktisch examen.
Art. 10.1. De Staatssecretaris bevoegd voor Verkeersveiligheid is belast met de uitvoering van dit besluit.