HOOFDSTUK 1. — Definities

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1° Wetboek: de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;

2° Brussel Fiscaliteit: Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit;

3° CIBG: Het Centrum voor Informatica voor het Brusselse Gewest;

4° Motorvoertuigen van categorie M1: motorvoertuigen uit categorie M1, bedoeld in artikel 1, § 1, 1., van het Koninklijk besluit van 15 maart 1968;

5° Motorvoertuigen van categorie M2 en M3 van Klasse I, Klasse II, Klasse III, Klasse A, Klasse B: de motorvoertuigen uit deze categorieën zoals bedoeld in artikel 1, §1, 1., van het Koninklijk besluit van 15 maart 1968;

6° Motorvoertuigen van categorie N1-I: motorvoertuigen uit categorie N1, bedoeld in artikel 1, § 1, 2., van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 en waarvan de referentiemassa minder is dan of gelijk is aan 1.305 kg, overeenstemmend met gewichtsklassen N1-I;

7° Motorvoertuigen van categorie N1-II: motorvoertuigen uit categorie N1, bedoeld in artikel 1, §1, 2., van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 en waarvan de referentiemassa meer bedraagt dan 1.305 kg, en niet meer dan of gelijk is aan 1.760 kg, overeenstemmend met gewichtsklassen N1-II;

8° Motorvoertuigen van categorie N1-III: motorvoertuigen uit categorie N1, bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 en waarvan de referentiemassa meer bedraagt dan 1.760 kg, overeenstemmend met gewichtsklassen N1-III;

9° Referentiemassa: de referentiemassa, opgenomen in artikel 3, 3, van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie; het betreft de massa van het voertuig in rijklare toestand, verminderd met een massa van 75 kg voor de bestuurder en vermeerderd met een massa van 100 kg;

10° Motorvoertuigen van categorie N2 en N3: motorvoertuigen uit categorie N2 en N3, bedoeld in artikel 1, § 1, 2, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968;

11° Motorvoertuigen van categorie L1, L2, L3, L4, L5, L6, L7: motorvoertuigen uit categorie L1, L2, L3, L4, L5, L6, L7, bedoeld in het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen;

12° Euronorm I, II, III, IV, V, EEV, VI, VId ou VIe: de norm die van toepassing is op de voertuigen uit de categorieën M3 die voldoen aan de emissienormen, bedoeld in de Europese richtlijnen 88/77/EEG en 2005/55/EG en in de verordening (EG) nr. 595/2009;

13° Euronorm 1, 2, 3, 4, 5, 6, 6d-TEMP of 6d: de norm die van toepassing is op de personenwagens en lichte bedrijfsvoertuigen die voldoen aan de corresponderende emissienormen, bedoeld in richtlijn 70/220/EEG en in de verordeningen (EG) nrs. 715/2007 en 136/2014;

14° Aardgas: vloeibaar of samengeperst aardgas;

15° Koninklijk besluit van 15 maart 1968: het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;

16° Ring: openbare weg ingedeeld in de categorie van de autosnelwegen en ″Ring om Brussel″ genoemd in het koninklijk besluit van 15 mei 1981 waarbij de autosnelweg ″Ring om Brussel″ aan het stelsel van de wet van 12 juli 1956 tot vaststelling van het statuut der autosnelwegen wordt onderworpen;

17° Verhoogde tegemoetkoming: de verhoogde tegemoetkoming, bedoeld bij artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;

18° LEZ-dagpas: een betalende toelating die een specifiek motorvoertuig de toegang verschaft tot de lage-emissiezone en die enkel geldig is op de kalenderdag waarvoor de LEZ-dagpas werd aangekocht tot en met 6.00 uur van de kalenderdag nadien;

19° ANPR camera: camera die automatisch nummerplaten herkent;

20° Elektrisch voertuig: voertuig dat uitsluitend aangedreven wordt door een elektromotor;

21° Voertuig dat werkt op waterstof: voertuig dat waterstof gebruikt als enige energiebron;

22° Brussel Mobiliteit: Administratie van de Gewestelijk Overheidsdienst Brussel belast met uitrustingen, infrastructuur en vervoer;

23° Brussel Preventie en Veiligheid: Brussel Preventie en Veiligheid zoals opgericht door de Ordonnantie van 28 mei 2015 tot oprichting van een instelling van openbaar nut waarin het beheer van het preventie- en veiligheidsbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is samengebracht;

24° Voertuig met plug-in hybride motorisatie: voertuig dat een dubbele motor combineert, een verbrandingsmotor enerzijds en een elektromotor anderzijds, waarvan de tractiebatterij ontworpen is om te worden opgeladen door aansluiting op een externe energiebron;

25° Geofencingtechnologie: geolokaliseringstechnologie waarmee gegarandeerd kan worden dat het plug-in hybride voertuig uitsluitend de elektromotor gebruikt binnen de Lage-emissiezone;

26°: Landbouwvoertuigen: voertuigen van categorie T en C zoals opgenomen in artikel 1, §1, 5. en 6. van het Koninklijk Besluit van 15 maart 1968.

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit worden met voertuigen die werken op een benzinemotor gelijkgesteld:

1° De voertuigen die werken op LPG;

2° De voertuigen die werken op bio-ethanol.

Art. 3. Voor de toepassing van dit besluit worden hybride voertuigen op dezelfde wijze behandeld als de andere motorvoertuigen.

HOOFDSTUK 2. — Bepaling van en toegang tot de lage-emissiezones

Art. 4. § 1. In uitvoering van artikel 3.2.16 van het Wetboek wordt op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een lage-emissiezone in de zin van onderhavig besluit gecreëerd die het grondgebied van het administratief arrondissement ″Brussel-Hoofdstad″ omvat, afgezien van de weggedeelten die aangeduid zijn als ″de Ring″ in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

§ 2. De toegangswegen tot bepaalde overstapparkings, alsook deze die de bereikbaarheid verzekeren tot de Ring voor het vekeer dat van buiten de zone komt, zoals opgenomen in bijlage 2, zijn uitgesloten van de lage-emissiezone.

Het woord “vekeer” dient gelezen te worden als “verkeer”.

§ 3. Zonder afbreuk te doen aan artikel 5, is deze lage-emissiezone overeenkomstig artikel 3.2.16, §1 van het Wetboek, permanent en van toepassing op elk voertuig, ingeschreven in België of in het buitenland, dat de openbare weg in de voornoemde zone gebruikt.

Art. 5. § 1. Zonder afbreuk te doen aan paragraaf 2, gezien de emissies van luchtverontreinigende stoffen van de gemotoriseerde voertuigen, is de toegang tot de lage-emissiezone enkel toegelaten voor:

1° de gemotoriseerde voertuigen waarvan de motor geen luchtverontreinigende stoffen uitstoot, zoals elektrische voertuigen en de voertuigen die werken op waterstof;

2° de motorvoertuigen van categorie M1, M2 en M3 van klasse I, klasse II, klasse III, klasse A, klasse B en N1-1, N1-II, en N1-III die voldoen aan de volgende voorwaarden:

a) vanaf 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018,:

1) waarvan de dieselmotor ten minste voldoet aan de euronorm II of 2;

2) de voertuigen met een benzine- of aardgasmotor;

b) vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019:

1) waarvan de dieselmotor ten minste voldoet aan de euronorm III of 3;

2) waarvan de benzine- of aardgasmotor ten minste voldoet aan de euronorm II of 2;

c) vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021:

1) de voertuigen waarvan de dieselmotor ten minste voldoet aan de euronorm IV of 4;

2) de voertuigen waarvan de benzine- of aardgasmotor ten minste voldoet aan de euronorm II of 2;

d) vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 december 2024:

1) waarvan de dieselmotor ten minste voldoet aan de euronorm V of 5, 5a of 5b;

2) waarvan de benzine- of aardgasmotor ten minste voldoet aan de euronorm II of 2;

3° Vanaf 1 januari 2025, in functie van hun categorie, brandstof en euronorm, de voertuigen zoals vermeld in de volgende tabel, volgens het tijdschema dat in diezelfde tabel is vastgesteld:

Categorieën van voertuigen Brandstof 2025 2028 2030 2035 2036
M1 Diesel Minimum
Euro 6
Minimum
Euro 6d
Verbod Verbod Verbod
  Benzine, LPG, CNG Minimum
Euro 3
Minimum
Euro 4
Minimum
Euro 6d
Verbod Verbod
N1-I Diesel Minimum
Euro 6
Minimum
Euro 6d
Verbod Verbod Verbod
  Benzine, LPG, CNG Minimum
Euro 3
Minimum
Euro 4
Minimum
Euro 6d
Verbod Verbod
N1-II; N1-III; M2 Diesel Minimum
Euro 6
Minimum
Euro 6d-TEMP
Minimum
Euro 6d
Verbod Verbod
  Benzine, LPG, CNG Minimum
Euro 3
Minimum
Euro 4
Minimum
Euro 6d
Verbod Verbod
M3 van klasse I, II en A Diesel Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VId
Verbod
  Benzine, LPG, CNG Minimum
Euro III
Minimum
Euro IV
Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VId
Verbod
M3 van klasse III en B Diesel Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VId
Minimum
Euro VIe
  Benzine, LPG, CNG Minimum
Euro III
Minimum
Euro IV
Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VId
Minimum
Euro VIe
N2; N3 Diesel Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VI
Minimum
Euro VId
Minimum
Euro VIe*
Minimum
Euro VIe*
  Benzine, LPG, CNG Minimum
Euro III
Minimum
Euro IV
Minimum
Euro VId
Minimum
Euro VIe*
Minimum
Euro VIe*
L1, L2 Diesel Verbod Verbod Verbod Verbod Verbod
  Benzine, LPG, CNG Minimum
Euro 5
Verbod Verbod Verbod Verbod
L3, L4, L5, L6, L7 Diesel Verbod Verbod Verbod Verbod Verbod
  Benzine, LPG, CNG Minimum
Euro 3**
Minimum
Euro 4
Minimum
Euro 5
Verbod Verbod

* alleen voor N2 waarvan de referentiemassa meer dan 2.610 kg bedraagt en voor N3
** alleen voor L3, L4, L5

§ 2. Gelet op de aard, het type of het gebruik van het betreffende motorvoertuig, evenals socio-economische criteria, kan de toegang tot de lage-emissiezone toegelaten worden na een afwijking voor de volgende motorvoertuigen:

1° de voertuigen voor speciale doeleinden in de betekenis van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 die voldoen aan de definitie van kampeerwagen;

2° de voertuigen die specifiek aangepast zijn voor het vervoeren van personen met een handicap of voor het besturen door een persoon met een handicap, waarvoor door de bevoegde openbare instantie een goedkeuring van aanpassing van een voertuig is afgeleverd of een gelijkaardig bewijs van aanpassing van het voertuig ingeval van afwezigheid van deze goedkeuring en waarvan de nummerplaathouder of een persoon die op het adres van de nummerplaathouder gedomicilieerd is, houder is van de speciale kaart bedoeld in artikel 27.4.3. van de Wegcode of van een gelijkgesteld document zoals bedoeld in artikel 27.4.1 van de Wegcode;

3° de voertuigen waarvan de titularis van de nummerplaat of een persoon die op het adres van de nummerplaathouder gedomicilieerd is, recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming en houder is van de speciale kaart, vermeld in artikel 27.4.3 van de Wegcode. De afwijking kan per speciale kaart slechts voor één enkel voertuig worden gevraagd;

4° de voertuigen die uitgerust zijn met een geïntegreerd systeem dat in of aan het voertuig gemonteerd is en dat bestemd is om te worden gebruikt om de rolstoel samen met de gebruiker in het voertuig te plaatsen en die niet zijn vermeld in punt 2°. Deze afwijking wordt niet toegekend aan de voertuigen van categorie M2 en M3, klasse A, koetswerkcode CV, klasse I, koetswerkcode CE, CF, CG en CH en klasse II, koetswerkcode CM, CN, CO en CP, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 ;

5° de voertuigen die niet in België ingeschreven zijn die sedert meer dan dertig jaar in gebruik zijn genomen;

6° de voertuigen ingeschreven in België onder één van de kentekenplaten bedoeld in artikel 4, §3 van het ministerieel besluit van 23 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, indien ze meer dan dertig jaar in gebruik zijn genomen;

7° de voertuigen die sedert meer dan dertig jaar in gebruik zijn genomen en die gebruikt worden voor toeristische vrijetijdsdoeleinden of andere commerciële doeleinden waarvoor het ″oldtimer voertuig″ deel uitmaakt van het ″businessconcept″;

8° de voertuigen die in noodsituaties of bij reddingswerken worden gebruikt op verzoek van de brandweer, de politie, het leger, de civiele bescherming of de wegenautoriteiten;

9° de voertuigen die speciaal uitgerust zijn voor het onderhoud en de controle van infrastructuren en installaties van algemeen nut;

10° de voertuigen die speciaal aangepast zijn voor markten, kermissen, optochten en ambulante handel, evenals voor de productie van audiovisuele films;

11° uitzonderlijk vervoer met een geldige vergunning voor uitzonderlijk vervoer afgeleverd door de bevoegde autoriteit;

12° mobiele kranen, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 9 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968;

13° de voertuigen van klasse M2 en M3 van klasse I, II en A met een plug-in hybride motorisatie die uitgerust zijn met geofencingtechnologie.

14° de voertuigen van categorie M1 met 8 zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, van categorie M2, van categorie M3 en van categorie N1-I, N1-II en N1-III die exclusief worden ingezet voor het schoolvervoer en voor het collectief vervoer van personen met een handicap, in voorvallend geval, samen met hun materiaal of goederen, en die voor het eerst ingeschreven zijn voor 31 december 2025, en dit tot het voertuig in kwestie de levensduur van 11 jaar bereikt vanaf de eerste inschrijving;

15° de prioritaire voertuigen, bedoeld in artikel 37 van de Wegcode;

16° de voertuigen van de krijgsmacht;

17° de landbouwvoertuigen;

18° tot en met 31 december 2024, de motorvoertuigen die niet beantwoorden aan de categorieën M1, M2, M3 klasse I, klasse II, klasse III, klasse A, klasse B, en N1-I, N1-II en N1-III, en de motorvoertuigen van categorie N1 met carrosseriecode BC zoals opgenomen in artikel 1.2. van het Koninklijk Besluit van 15 maart 1968.

§ 3. De afwijkingen voorzien in paragraaf 2 worden toegekend door Brussel Fiscaliteit volgens de procedure voorzien in artikel 8.

§ 4. Zonder afbreuk te doen aan de afwijking bedoeld in paragraaf 5 wordt de euronorm van een voertuig wanneer deze niet gekend is overeenkomstig het volgende lid, bepaald op basis van de datum van eerste inschrijving van het voertuig, in overeenstemming met bijlage 1.

De emissienorm van een nationaal voertuig is niet gekend wanneer dit gegeven niet in de databank van de openbare dienst belast met de inschrijving van de voertuigen is opgenomen. De emissienorm van een buitenlands voertuig is niet gekend wanneer dit gegeven niet op het inschrijvingsbewijs staat.

§ 5. Indien op basis van het Europese gelijkvormigheidsattest of een ander document aanvaard door een overheidsinstantie, een andere emissienorm, een andere categorie of een ander brandstoftype van het voertuig dan vermeld in de DIV en/of LEZ-databank kan worden aangetoond, kan de houder van het voertuig de emissienorm, de categorie of het brandstoftype in de LEZ-databank laten aanpassen met behulp van deze documenten door een aanvraag tot afwijking in te dienen bij Brussel Fiscaliteit, zoals bepaald in artikel 8, leden 1 tot en
met 9.

§ 6. Indien, in geval een verkeersgeleiding of wegomleiding door politie of wegbeheerder wordt opgelegd, het doorgaand verkeer van buiten de lage-emissiezone verplicht wordt omgeleid via de lage-emissiezone en dat deze situatie ervoor zorgt dat een voertuig, dat niet beantwoordt aan de toelatingscriteria, de lage-emissiezone binnen rijdt, zal er voor dit voertuig geen administratieve boete worden opgelegd.

Art. 6. § 1. Alle motorvoertuigen komen in aanmerking voor een LEZ-dagpas.

§ 2. De LEZ-dagpas kan maximaal 8 keer per kalenderjaar aangekocht en gebruikt worden door de betrokken nummerplaat en maximaal 24 keer per kalenderjaar vanaf 15 juli 2022. Een kalenderjaar loopt steeds van 1 januari en eindigt op 31 december.

Bij de aanvraag van een LEZ-dagpas moeten minstens de onderstaande gegevens worden vermeld:

1° de nummerplaat van het voertuig waarvoor de LEZ-dagpas wordt aangeschaft;

2° het type van het voertuig waarvoor de LEZ-dagpas wordt aangeschaft;

3° de euronorm van het voertuig waarvoor de LEZ-dagpas wordt aangeschaft;

4° het merk van het voertuig waarvoor de LEZ-dagpas wordt aangeschaft;

5° land van inschrijving van het voertuig waarvoor de LEZ-dagpas wordt aangeschaft;

6° datum van eerste inschrijving van het voertuig waarvoor de LEZ-dagpas wordt aangeschaft;

7° de brandstof van het voertuig waarvoor de LEZ-dagpas wordt aangeschaft;

8° identiteit van de aanvrager.

§ 3. De LEZ-dagpas is geldig na betaling van het retributietarief bedoeld in § 4 van dit artikel en geeft aan het motorvoertuig waarvoor de LEZ-dagpas werd aangeschaft het recht op toegang tot de lage-emissiezone op de kalenderdag waarvoor de LEZ-dagpas werd aangekocht tot en met 6.00 uur van de kalenderdag nadien.

Elke LEZ-dagpas dient uiterlijk te worden aangeschaft op de kalenderdag die volgt op de kalenderdag waarop het betrokken voertuig in de lage-emissiezone reed.

De LEZ-dagpas wordt geacht betaald te zijn nadat de gebruikte betalingsinstantie bevestigt dat het retributietarief zoals bepaald in § 4 van dit artikel zal uitgevoerd worden.

§ 4. Het retributietarief wordt vastgesteld op 20 EUR voor motorvoertuigen die vallen onder de categorie L1, L2, L3, L4, L5, L6 en L7, op 50 EUR voor de voertuigen die vallen onder categorie N2 en N3 en op 35 EUR voor alle andere betrokken voertuigen. De LEZ-dagpas kan uitsluitend online worden aangekocht. De betaling van het retributietarief moet via elektronische betaalwijze.

§ 5. De aankoop van een LEZ-dagpas is onvoorwaardelijk en niet-restitueerbaar. In geen enkel geval kan er na de aankoop van een LEZ-dagpas terugbetaling worden gevraagd. De datum van de geldigheid van de LEZ-dagpas kan niet meer worden gewijzigd.

HOOFDSTUK 3. — Afwijkingen en registraties

Afdeling 1. — Aanduiding van de personeelsleden

Art. 7. De in artikel 3.2.16 § 2, 3e lid van het Wetboek bedoelde contractuele of statutaire ambtenaar zijn de ambtenaren die deel uitmaken van de directie inkohiering van Brussel Fiscaliteit.

Deze personen moeten de in artikel 3.2.19 van het Wetboek bedoelde eed hebben afgelegd in de handen van de Directeur-generaal van Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit.

Afdeling 2. — Afwijkingen

Art. 8. Elke aanvraag tot afwijking met betrekking tot een voertuig opgenomen in artikel 5, §2, 1° (indien het voertuig niet ingeschreven is in België), 2°, 3°, 4° en 7° tot en met 14° dient vooraf aan de hand van een elektronisch formulier te worden aangevraagd bij Brussel Fiscaliteit. In geval van een technisch probleem of bij iedere verhindering inzake de elektronische communicatie, zal de aanvraag in kwestie gebeuren op papier.

De bewijsstukken van de afwijkingsaanvraag worden bij het formulier gevoegd.

Brussel Fiscaliteit spreekt zich uit over de afwijkingsaanvraag binnen een termijn van 62 dagen, te rekenen vanaf de zevende dag volgend op de ontvangst van het verzoek door de voormelde ambtenaar.

Het uitblijven van een beslissing betekend binnen deze termijn wordt gelijkgesteld met een weigering van de afwijking.

Zolang geen definitieve beslissing werd genomen door Brussel Fiscaliteit omtrent de aanvraag tot afwijking, kan een boete zoals bedoeld in artikel 3.4.1/1 van het Wetboek worden opgelopen.

In geval van weigering, eventueel stilzwijgend, kan de aanvrager schriftelijk beroep instellen bij de Directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit zoals bepaald in artikel 3.2.23, § 1, 2de alinea van het Wetboek. Dit beroep moet ingesteld worden binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de zevende dag volgend op de beslissing van weigering tot afwijking bedoeld in artikel 3.2.16, § 2.

De afwijking is geldig voor zover de aanvrager blijft voldoen aan de voorwaarden, en dit gedurende vijf jaar volgend op de datum van toekenning.

De aanvraag om de afwijking te verlengen, moet minstens drie maanden vóór het verstrijken van de afwijking ingediend worden volgens dezelfde procedure.

De aanvrager brengt Brussel Fiscaliteit onverwijld op de hoogte indien hij niet langer voldoet aan de voorwaarden van de afwijking.

Brussel Fiscaliteit kent afwijkingen toe met betrekking tot de voertuigen opgenomen in artikel 5, §2, 1° (indien de voertuigen ingeschreven zijn in België), 5°, 6°, en 15° tot en met 18° op basis van de informatie opgenomen in artikel 17, 1° en 5°. Brussel Fiscaliteit publiceert de afwijkingen op zijn website.

In geval van fraude met betrekking tot de afwijking legt een ambtenaar aangesteld krachtens artikel 3.2.19, § 1 van het Wetboek een boete op volgens de bepalingen van artikel 3.2.21 van het Wetboek.

Afdeling 3. — Registratie

Art. 9. In uitvoering van artikel 3.2.16 van het Wetboek is de registratie bij Brussel Fiscaliteit verplicht voor voertuigen met een buitenlandse nummerplaat met uitzondering van de voertuigen bedoeld in artikel 5, § 2, 1°.

Deze registratie gebeurt op basis van de volgende documenten:

1° Het inschrijvingsbewijs;

2° (opgeheven)

3° Elk ander document dat informatie bevat om de juistheid van de meegedeelde gegevens te controleren.

Elke registratie dient, uiterlijk op de kalenderdag die volgt op de kalenderdag waarop het betrokken voertuig in de lage-emissiezone reed, aan de hand van een elektronisch formulier te worden aangevraagd bij Brussel Fiscaliteit. In geval van een technisch probleem of bij iedere verhindering inzake de elektronische communicatie, zal de aanvraag in kwestie gebeuren op papier.

De hiervoor vermelde documenten moeten bij het registratieformulier worden gevoegd.

De registratie is geldig voor zover de nummerplaat van het voertuig niet wijzigt en dit gedurende vijf jaar.

De registratie van de in het buitenland ingeschreven voertuigen is niet verplicht voor de nummerplaten ingeschreven in landen waarvan Brussel Fiscaliteit beschikt over de informatie die noodzakelijk is om de toegangscriteria te controleren, met name in het kader van internationale akkoorden. Deze landen worden aangeduid in het informaticaportaal van de aanvragen tot registratie.

Indien de in het kader van de registratie verstrekte informatie onjuist/onvolledig is legt een ambtenaar aangesteld krachtens artikel 3.2.19, § 1 van het Wetboek een boete op volgens de bepalingen van artikel 3.2.21 van het Wetboek.

HOOFDSTUK 4. — Controle

Afdeling 1. — Aangeduiding van de personeelsleden

Het woord “Aangeduiding” dient gelezen te worden als “Aanduiding”.

Art. 10. De in artikel 3.2.20 van het Wetboek bedoelde contractuele of statutaire personeelsleden zijn de personeelsleden die deel uitmaken van de directie inkohiering van Brussel Fiscaliteit die de eed hebben afgelegd zoals bedoeld in artikel 3.2.19 van het Wetboek.

Voor de mobiele controle zijn de contractuele of statutaire personeelsleden bedoeld in artikel 3.2.20 van het Wetboek de personeelsleden van Brussel Mobiliteit die de eed hebben afgelegd zoals bedoeld in artikel 3.2.19 van het Wetboek.

Afdeling 2. — Eedaflegging

Art. 11. De personeelsleden zoals aangeduid in afdeling 1 moeten de in artikel 3.2.19 van het Wetboek bedoelde eed hebben afgelegd in de handen van de Directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit.

In geval de betrekking van Directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit niet wordt bekleed, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit.

In geval van afwezigheid van de Directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit.

In geval de betrekking van Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit niet wordt bekleed, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit die de grootste dienstanciënniteit heeft binnen Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit van de Directeurs Diensthoofden die aanwezig zijn.

In geval van afwezigheid van de Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit die de grootste dienstanciënniteit heeft binnen Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit van de Directeurs Diensthoofden die aanwezig zijn.

In geval er geen Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in de twee voorgaande leden uitgeoefend door de Directeur van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit van de Directeurs die aanwezig zijn.

In geval er geen Directeur van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in het voorgaande lid uitgeoefend door de eerste attaché van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit van de eerste attachés die aanwezig zijn.

In geval er geen eerste attaché van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in het voorgaande lid uitgeoefend door de attaché van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit van de attachés die aanwezig zijn.

Afdeling 3. — Legitimatie

Art. 12. De Directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit geeft aan de in artikel 10 bedoelde personen van hun respectieve bestuur een legitimatiekaart af die voldoet aan de vereisten van dit artikel.

De legitimatiekaart bevat op de voorzijde de volgende vermeldingen:

1° de kop bovenaan: het logo van Brussel Fiscaliteit of van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel;

2° in het middengedeelte van de kaart een rechthoek met:

- geheel links een pasfoto van de houder van de legitimatiekaart;

- in het midden bovenaan de naam en de voornaam van de houder van de legitimatiekaart;

- in het midden het volgnummer, gevolgd door de vermelding ″Ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 3.2.19, § 2 van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing”;

- in het midden onderaan het nummer van de identiteitskaart van de houder van de legitimatiekaart;

3° in het midden onderaan: ″De Directeur-generaal″ en diens handtekening;

4° onderaan links: de geldigheidsduur van de kaart;

5° op de achterzijde van de kaart, de vermelding: ″De houder van deze legitimatiekaart is gemachtigd om op te treden als agent van gerechtelijke politie op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het kader van de uitoefening van zijn opdrachten, kan hij bevelen geven aan bestuurders en het verkeer regelen, inlichtingen inwinnen en controle uitoefenen, en de bijstand vorderen van de federale of de lokale politiediensten.″.

De vermeldingen bedoeld in dit artikel, eerste lid, 1°, 3°, 4° en 5° worden gesteld in het Nederlands en het Frans, met voorrang voor de taalrol van de houder van de legitimatiekaart.

In geval de betrekking van Directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit niet wordt bekleed, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit.

In geval van afwezigheid van de Directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit.

In geval de betrekking van Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit niet wordt bekleed, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit die de grootste dienstanciënniteit heeft binnen Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit van de Directeurs Diensthoofden die aanwezig zijn.

In geval van afwezigheid van de Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit die de grootste dienstanciënniteit heeft binnen Brussel Fiscaliteit of Brussel Mobiliteit van de Directeurs Diensthoofden die aanwezig zijn.

In geval er geen Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in de twee voorgaande leden uitgeoefend door de Directeur van Brussel Fiscaliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit van de Directeurs die aanwezig zijn.

In geval er geen Directeur van Brussel Fiscaliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in het voorgaande lid uitgeoefend door de eerste attaché van Brussel Fiscaliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit van de eerste attachés die aanwezig zijn.

In geval er geen eerste attaché van Brussel Fiscaliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in het voorgaande lid uitgeoefend door de attaché van Brussel Fiscaliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit van de attachés die aanwezig zijn.

HOOFDSTUK 5. — Invorderingen

Afdeling 1. — Invorderingen en dwangbevelen

Art. 13. De rekenplichtige van de ontvangsten belast met fiscale zaken is belast met de invordering van de boeten zoals bedoeld in artikel 3.2.22, § 2, van het Wetboek. Hij is dus bevoegd voor het uitvaardigen, viseren en uitvoerbaar verklaren van een dwangschrift, overgaan tot de betekening van dwangbevel alsook eventueel overgaan tot het leggen van een uitvoerend roerend beslag op het voertuig of iedere andere uitvoeringsmaatregel zoals bedoeld in artikel 3.2.22, § 2 van het Wetboek, met inbegrip van het roerend bewarend beslag. Deze rekenplichtige is de statutaire of contractuele ambtenaar door de regering belast met de invordering van de administratieve boete, in de zin van artikel 3.4.1/1, § 1 van het Wetboek.

In geval van afwezigheid van de rekenplichtige van de ontvangsten belast met fiscale zaken, worden de bevoegdheden bedoeld in het vorige lid uitgeoefend door de plaatsvervangend rekenplichtige van ontvangsten belast met fiscale zaken.

Afdeling 2. — Bezwaar

Art. 14. De in artikel 3.2.23, § 1, van het Wetboek bedoelde contractuele of statutaire ambtenaar is de Directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit. In geval de betrekking van Directeur-Generaal niet wordt bekleed, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Adjunctdirecteur-generaal van Brussel Fiscaliteit.

In geval van afwezigheid van de Directeur-Generaal wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Adjunctdirecteur-generaal van Brussel Fiscaliteit.

In geval de betrekking van Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit niet wordt bekleed, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit die de grootste dienstanciënniteit heeft binnen Brussel Fiscaliteit van de Directeurs Diensthoofden die aanwezig zijn.

In geval van afwezigheid van de Adjunct-directeur-generaal van Brussel Fiscaliteit, worden de bevoegdheden van deze ambtenaar uitgeoefend door de Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit die de grootste dienstanciënniteit heeft binnen Brussel Fiscaliteit van de Directeurs Diensthoofden die aanwezig zijn.

In geval er geen Directeur Diensthoofd van Brussel Fiscaliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in de twee voorgaande leden uitgeoefend door de Directeur van Brussel Fiscaliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit van de Directeurs die aanwezig zijn.

In geval er geen Directeur van Brussel Fiscaliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in het voorgaande lid uitgeoefend door de eerste attaché van Brussel Fiscaliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit van de eerste attachés die aanwezig zijn.

In geval er geen eerste attaché van Brussel Fiscaliteit aanwezig is, dan wordt de bevoegdheid toegekend in het voorgaande lid uitgeoefend door de attaché van Brussel Fiscaliteit met de grootste dienstanciënniteit binnen Brussel Fiscaliteit van de attachés die aanwezig zijn.

Art. 14/1. Elk statutair of contractueel personeelslid van Brussel Fiscaliteit kan de verschijning in persoon verzekeren in naam van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het kader van:

1) betwistingen met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van het Wetboek en dit besluit;

2) betwistingen met betrekking tot de dwangbevelen uitgevaardigd door het bevoegd personeelslid;

3) betwistingen met betrekking tot de uitvoering van door het bevoegd personeelslid uitgevaardigde dwangbevelen.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest neemt de volledige aansprakelijkheid op zich van de in dit kader door deze personeelsleden uitgevoerde handelingen.

HOOFDSTUK 6. — Privéleven en persoonsgegevens

Afdeling 1. — Betrokken partijen

Art. 15. De persoonsgegevens die worden verzameld in het kader van artikel 3.2.17 van het Wetboek worden beheerd door Brussel Fiscaliteit.

Art. 16. Het CIBG is aangesteld als gewestelijke dienstenintegrator voor de tenuitvoerlegging van de LEZ.

De databank waarin de persoonsgegevens worden verzameld is gehost op de servers van het CIBG.

Afdeling 2. — Gebruikte gegevens

Art. 17. Onderstaande databanken en gegevens zullen worden gebruikt in het kader van de tenuitvoerlegging van de LEZ :

1° het repertorium van de voertuigen zoals vermeld in artikel 6 t.e.m. 9 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen; of een vergelijkbare databank in het buitenland;

2° het rijksregister zoals ingesteld door de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een rijksregister van de natuurlijke personen; of een vergelijkbare databank in het buitenland;

3° kruispuntbank van de sociale zekerheid zoals opgericht door de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid; of een vergelijkbare databank in het buitenland;

4° de kruispuntbank van ondernemingen zoals opgericht door de bepalingen in boek III, titel 2 van het Wetboek van Economisch Recht van 28 februari 2013; of een vergelijkbare databank in het buitenland;

5° de gegevens die worden bekomen ten gevolge van de registratie zoals bedoeld in artikel 3.2.16 §2 en §3 van het Wetboek;

6° de gegevens die worden bekomen ten gevolge van de behandeling van het verzoek tot afwijking zoals bedoeld in artikel 3.2.16 van het Wetboek;

7° de gegevens die worden bekomen door het gebruik van de ANPR camera’s of door andere controletechnieken;

8° de gegevens die worden bekomen door het aanvragen van een dagpass zoals bepaald in artikel 6.

Afdeling 3. — Gebruik van de gegevens

Art. 18. De gegevens zoals bedoeld in de nummers 1°, 2°, 4°, 5°, 7° en 8° van artikel 17 van dit besluit worden gedurende het gehele proces van de controle van de LEZ gebruikt ter identificatie van de voertuigen die zich in deze zone bevinden en hun bestuurders en/of eigenaars.

De gegevens worden gebruikt in het kader van de invordering van eventueel verschuldigde boetes ten gevolge van de overtreding van de LEZ-reglementering woorden, evenals voor het versturen van de waarschuwingen tijdens de overgangsperiode zoals voorzien in artikel 20.

De gegevens worden gebruikt om te beoordelen of een voertuig toegang heeft tot de LEZ;

De gegevens zoals bedoeld in de nummers 3° en 6° worden gebruikt in het kader van de toepassing van artikel 3.2.16 en 3.2.23 van het Wetboek om:

  • Een verzoek tot afwijking te beoordelen en te motiveren;
  • Controle uit te oefenen over een toegekende afwijking.

De gegevens worden gebruikt om te beoordelen of voldaan is aan de voorwaarden voor de toepassing van de hoofdelijkheid zoals voorzien in artikel 3.2.18 van het Wetboek.

De andere instellingen die deze gegevens kunnen ontvangen met oog op de latere verwerking voor historische, statistische en wetenschappelijke doeleinden zijn Brussel Mobiliteit, het CIBG en Brussel Preventie en Veiligheid.

Het hierboven omschreven gebruik van de gegevens wordt geïllustreerd in het schema in bijlage 3 bij dit besluit. Het in deze bijlage vervatte schema is niet exhaustief en moet derhalve dus beschouwd worden als loutere illustratie van de reële werking van de controlesystemen.

Het jaarlijkse evaluatierapport van de LEZ wordt toegezonden aan het Comité van klimaatexperts dat is opgericht bij artikel 1.5.1, §2 van het Wetboek. Op verzoek van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering doet het Comité van klimaatexperts op deze basis aanbevelingen over de ontwikkeling en de geschiktheid van de toegangsbeperking tot de LEZ.

HOOFDSTUK 6. — Inwerkingtreding

Afdeling 1. — Gedoogperiode

Art. 19. Er worden gedoogperiodes ingevoerd, zoals bedoeld in artikel 3.4.1/1 § 2, van het Wetboek.

Deze gedoogperiodes worden bepaald als de ononderbroken periode vanaf de overtreding waarvoor een boete of een verwitting in het geval van een overgangsperiode in uitvoering van artikel 20 van dit besluit werd opgelegd.

Het woord “verwitting” dient gelezen te worden als “verwittiging”.

Deze periode bedraagt drie maanden.

Afdeling 2. — Overgangsperiode

Art. 20. Voor de voertuigen die zijn uitgesloten, in uitvoering van artikel 5 van dit besluit, vanaf het jaar 2018 in de lage-emissiezone, wordt de overgangsperiode, zoals voorzien in artikel 3.4.1/1 § 3 van het Wetboek, bepaald op 9 maanden te tellen vanaf 1 januari 2018.

Voor de voertuigen die door de verstrenging van de toegangscriteria van de lage-emissiezone niet meer toegelaten zijn vanaf 2019, 2020 en 2022, is in uitvoering van artikel 3.4.1/1 § 3 van het Wetboek een overgangsperiode van 3 maanden voorzien.

Voor voertuigen die niet meer toegelaten zijn sinds de verstrenging van de toegangscriteria in 2025 of latere jaren, eindigt de overgangsperiode, zoals voorzien in artikel 3.4.1/1, §3 van het Wetboek, per betrokken voertuig, de eerste dag dat een overtreding wordt vastgesteld voor het voertuig.

Tijdens deze ononderbroken overgangsperiodes wordt er geen admistratieve boete opgelegd aan de desbetreffende voertuigen.

Het woord “admistratieve” dient gelezen te worden als “administratieve”.

Afdeling 3. — Dagpas

Art. 21. De minister die belast is met financiën bepaalt de datum van inwerkingtreding van artikel 6 van dit besluit.

Afdeling 4. — Inwerkingtreding

Art. 22. Het besluit treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad.

HOOFDSTUK 7. — Slotbepalingen

Art. 23. De minister bevoegd voor Leefmilieu, de minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd voor Mobiliteit worden, elk voor wat zijn specifieke bevoegdheden betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlage 1

Bijlage 2