Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° algemene verordening gegevensbescherming: de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
2° bekwaamheidsattest: het attest, vermeld in artikel 4 of 37, eerste lid;
3° besluit van 19 januari 2018: het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2018 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van vervoer met langere en zwaardere slepen in het kader van een tweede proefproject;
4° dagdeel: elk onderdeel van de opleiding die een kandidaat-bestuurder volgt om een bekwaamheidsattest om een LZV te besturen, te behalen, dat drie en een half uur duurt;
5° decreet van 3 mei 2013: het decreet van 3 mei 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van bijzonder wegtransport;
6° decreet van 24 februari 2017: het decreet van 24 februari 2017 tot gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;
7° departement: het departement, vermeld in artikel 28, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
8° examen: het examen, vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 3, om het bekwaamheidsattest te behalen;
9° LZV: de langere en zwaardere sleep, vermeld in artikel 2, 6° /1, van het decreet van 3 mei 2013;
10° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de weginfrastructuur en het wegenbeleid;
11° opleiding: de opleiding, vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 2, om het bekwaamheidsattest te behalen;
12° opleidingscentrum: de instelling die de opleiding en het examen organiseert om het bekwaamheidsattest om een LZV te besturen, te behalen;
13° werkdag: elke dag, uitgezonderd zaterdag, zondag en wettelijke feestdagen vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende feestdagen.
Art. 2. Alle communicatie met het departement in het kader van dit besluit verloopt uitsluitend elektronisch. Het departement kan nadere regels bepalen met betrekking tot deze elektronische communicatie.
Art. 3. Een bestuurder kan een LZV besturen als hij voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° hij is in het bezit van een bekwaamheidsattest of een gelijkwaardig attest dat het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest uitreikt;
2° hij heeft minimaal vijf jaar ervaring met het besturen van een vrachtwagencombinatie waarvoor een rijbewijs C+E vereist is;
3° hij is gedurende de laatste drie jaar bij wijze van hoofdstraf niet voor meer dan vijftien dagen vervallen geweest van het recht om een motorvoertuig te besturen.
In afwijking van het eerste lid, 1°, wordt ook een geldig CCV-certificaat Chauffeur Lange Zware Voertuigen aanvaard dat het Nederlands Centraal Bureau Rijbewijzen heeft uitgereikt voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
In afwijking van het eerste lid, 1°, kan een kandidaat-bestuurder een LZV besturen tijdens de opleiding en het examen zonder geldig bekwaamheidsattest.
Art. 4. De kandidaat-bestuurder kan het bekwaamheidsattest verkrijgen als hij voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° hij heeft de opleiding gevolgd;
2° hij heeft het examen succesvol afgelegd.
Als de kandidaat-bestuurder voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, reikt het opleidingscentrum een bekwaamheidsattest uit, waarvan de minister het model bepaalt.
Het bekwaamheidsattest is onbeperkt geldig.
Art. 5. Een kandidaat-bestuurder die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2° en 3°, kan aan de opleiding deelnemen.
Het opleidingscentrum controleert of de kandidaat-bestuurder die aan de opleiding wil deelnemen, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2° en 3°.
Met het oog op de controle, vermeld in het tweede lid, legt de kandidaat-bestuurder al de volgende documenten aan het opleidingscentrum voor:
1° een kopie van het geldige rijbewijs;
2° het bewijs van minimaal vijf jaar ervaring in het besturen van een vrachtwagencombinatie waarvoor een rijbewijs C+E vereist is;
3° een uittreksel uit het strafregister model 1 dat maximaal drie maanden oud is.
Art. 6. De opleiding kan alleen gevolgd worden bij een opleidingscentrum dat door het departement erkend is.
De opleiding kan alleen gegeven worden door een lesgever die door het departement erkend is.
Art. 7. De opleiding bestaat uit de volgende gedeelten:
1° een theoriegedeelte;
2° een praktijkgedeelte.
Art. 8. Het theoriegedeelte en het praktijkgedeelte beantwoorden aan het programma en het draaiboek die conform artikel 41 bij de erkenning van het opleidingscentrum zijn goedgekeurd.
Art. 9. Het theoriegedeelte kan alleen voor groepen van maximaal twintig kandidaat-bestuurders georganiseerd worden.
Tijdens het praktijkgedeelte mogen er maximaal twee kandidaat-bestuurders in een voertuig plaatsnemen.
Art. 10. Het theoriegedeelte duurt één dagdeel.
Het praktijkgedeelte duurt:
1° twee dagdelen als er één kandidaat-bestuurder in het voertuig plaatsneemt;
2° drie dagdelen als er twee kandidaat-bestuurders in het voertuig plaatsnemen.
Art. 11. Het opleidingscentrum geeft minstens veertien dagen voor de start van de opleiding de volgende informatie door aan het departement:
1° de datum en het begin- en einduur van elk van de dagdelen van de opleiding;
2° de locatie waar elk van de dagdelen van de opleiding start;
3° per dagdeel de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de lesgever die het dagdeel van de opleiding geeft.
Als een van de dagdelen niet doorgaat zoals gepland, wordt dat minstens twee werkdagen op voorhand aan het departement doorgegeven.
Art. 12. Het opleidingscentrum maakt voor elk dagdeel een aanwezigheidslijst op, waarvan het departement het model bepaalt.
Op de aanwezigheidslijst worden de volgende gegevens vermeld:
1° de datum waarop het dagdeel is gegeven;
2° het begin- en het einduur van het dagdeel;
3° de naam en het erkenningsnummer van het opleidingscentrum;
4° de vermelding of er theorie of praktijk is gegeven;
5° de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de lesgever;
6° de voor- en achternaam en het rijksregisternummer van de kandidaat-bestuurders;
7° de handtekening van de aanwezige kandidaat-bestuurders, zowel aan het begin als op het einde van het dagdeel;
8° de handtekening van de lesgever op het einde van het dagdeel.
De aanwezigheidslijst wordt binnen veertien dagen vanaf de datum van het dagdeel aan het departement bezorgd.
Art. 13. Tijdens elk dagdeel wordt een pauze van minstens tien minuten gegeven. De pauzes worden niet meegerekend in de duurtijd van een dagdeel.
Als twee dagdelen op dezelfde dag worden georganiseerd, wordt er tussen de dagdelen een pauze van minstens 45 minuten gegeven.
Art. 14. De lokalen waarin het theoriegedeelte wordt gegeven, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze omvatten een leslokaal en een sanitaire inrichting;
2° ze bevinden zich niet in een drankgelegenheid, noch in een woonruimte;
3° ze bieden zitplaatsen aan minstens het aantal personen voor wie het theoriegedeelte van de opleiding wordt gegeven;
4° ze beschikken voor elke kandidaat-bestuurder over een ruimte van minstens één vierkante meter;
5° ze zijn uitgerust voor visuele voorstellingen;
6° ze zijn verzekerd voor alle lichamelijke en stoffelijke schade aan personen.
Art. 15. Het praktijkgedeelte wordt gegeven aan boord van een voertuigcombinatie die het opleidingscentrum zelf, de kandidaat-bestuurder of zijn werkgever aanlevert.
Art. 16. De lesgever neemt gedurende de volledige duurtijd van het praktijkgedeelte plaats in de voertuigcombinatie waarmee het praktijkgedeelte wordt gegeven.
Art. 17. De voertuigcombinatie waarmee het praktijkgedeelte wordt gegeven, voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° ze voldoet aan de voorwaarden voor de voertuigcombinaties, vermeld in artikel 4 van het decreet van 3 mei 2013, artikel 3 en 4 van het besluit van 19 januari 2018, en hoofdstuk 3 van het ministerieel besluit van 22 juni 2018 betreffende het basisnetwerk, de voertuigen, de aantakkingstrajecten en de vergunningen voor LZV in het kader van het tweede proefproject;
2° ze weegt ten minste 35 ton of de ruimtes van de voertuigcombinatie zijn voor de helft van het maximale laadvermogen beladen;
3° ze is geldig ingeschreven, geldig verzekerd en ze beschikt over een geldig groen keuringsbewijs als vermeld in artikel 23decies, § 5, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;
4° ze biedt zitplaatsen aan het aantal personen dat tijdens het praktijkgedeelte in de voertuigcombinatie plaatsneemt;
5° ze is uitgerust met veiligheidsgordels voor elke zitplaats.
Art. 18. Tijdens het praktijkgedeelte wordt de voertuigcombinatie niet gebruikt om in commercieel verband goederen te vervoeren.
Art. 19. Alle materiële en lichamelijke schade die de voertuigcombinatie berokkent aan bestuurders, passagiers en derden, is door een verzekeringspolis gedekt.
Art. 20. Het opleidingscentrum houdt een register bij met de gegevens van de voertuigcombinaties aan boord waarvan het praktijkgedeelte wordt gegeven. Het departement bepaalt het model van het register.
Art. 21. De manoeuvres die deel uitmaken van het praktijkgedeelte worden uitgevoerd op een geschikt privéterrein met een vrije ruimte van minstens 75 meter lang en 50 meter breed.
Art. 22. Het terrein heeft een stevige en stabiele bedekking.
De staat van het terrein laat de uitvoering van de manoeuvres die deel uitmaken van het praktijkgedeelte in alle veiligheid toe.
Het terrein is vrij van constructies of materialen die ongevallen kunnen veroorzaken of die de veiligheid en de correcte uitvoering van de manoeuvres die deel uitmaken van het praktijkgedeelte kunnen belemmeren.
Art. 23. Het terrein beschikt over de volgende uitrustingen:
1° een brandblusser van minstens vijf kilogram;
2° een absorberend product voor olievlekken;
3° een EHBO-uitrusting met elementaire middelen om eerste hulp te kunnen verstrekken aan lesgevers en kandidaat-bestuurders.
Art. 24. Het examen kan alleen afgelegd worden bij een opleidingscentrum dat door het departement erkend is.
Het examen kan alleen afgenomen worden door een lesgever die door het departement erkend is.
Art. 25. Een kandidaat-bestuurder die de opleiding gevolgd heeft en die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3, eerste lid, 2° en 3°, kan aan het examen deelnemen.
De opleiding en het examen worden afgewerkt binnen dertig dagen nadat het eerste dagdeel van de opleiding is gegeven.
Art. 26. De kandidaat-bestuurder legt het examen af in het opleidingscentrum waar hij de opleiding heeft gevolgd.
Art. 27. Het examen bestaat uit de volgende onderdelen:
1° een theorie-examen;
2° een praktijkexamen.
Het theorie-examen en het praktijkexamen duren elk maximaal anderhalf uur.
Art. 28. Een andere lesgever dan de lesgever die de opleiding heeft gegeven, neemt het examen af.
Art. 29. Het opleidingscentrum bezorgt minstens veertien dagen voor het examen de volgende informatie aan het departement:
1° de datum en het begin- en einduur van elk onderdeel van het examen;
2° de locatie waar elk onderdeel van het examen start;
3° per onderdeel van het examen de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de lesgever die het examen afneemt.
Als het examen niet doorgaat zoals gepland, wordt dat minstens twee werkdagen op voorhand aan het departement doorgegeven.
Art. 30. De lokalen waarin het theorie-examen wordt afgenomen, voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14.
De voertuigcombinatie aan boord waarvan het praktijkexamen wordt afgenomen, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 15 tot en met 20.
Het terrein waarop de manoeuvres die deel uitmaken van het praktijkexamen worden uitgevoerd, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 21 tot en met 23.
Art. 31. Het opleidingscentrum gaat met het examen na of de kandidaat-bestuurder de kennis die tijdens de opleiding is bijgebracht, voldoende verworven heeft.
Art. 32. De kandidaat-bestuurder is alleen geslaagd voor het examen als hij aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° hij behaalt voor het theorie-examen ten minste 50% van de punten;
2° hij behaalt voor het praktijkexamen ten minste 50% van de punten;
3° hij behaalt voor het theorie-examen en het praktijkexamen samen ten minste 60% van de punten.
Art. 33. Als de kandidaat-bestuurder niet slaagt voor het examen en hij het bekwaamheidsattest alsnog wenst te behalen, kan hij het examen nog één keer opnieuw afleggen, uiterlijk zes maanden nadat hij de opleiding heeft voltooid.
Als de kandidaat-bestuurder niet slaagt voor de herkansing, vermeld in het eerste lid, en hij het bekwaamheidsattest alsnog wenst te behalen, volgt hij de opleiding volledig opnieuw en legt hij het examen opnieuw af.
Art. 34. Het opleidingscentrum maakt van het examen van elke kandidaat-bestuurder een verslag op, waarin al de volgende informatie wordt opgenomen:
1° de voor- en achternaam en het rijksregisternummer van de kandidaat-bestuurder;
2° de datum van het examen;
3° de voor- en achternaam en het erkenningsnummer van de lesgever die het examen afgenomen heeft en van de lesgever die de opleiding gegeven heeft;
4° voor het theorie-examen:
a) een overzicht van de vragen die zijn gesteld;
b) per vraag een korte beschrijving van het antwoord dat de kandidaat-bestuurder gegeven heeft;
c) per vraag de vermelding van de punten die behaald konden worden;
d) per vraag de punten die de kandidaat-bestuurder effectief behaald heeft;
5° voor het praktijkexamen:
a) een beschrijving van de route die de kandidaat-bestuurder heeft afgelegd;
b) de vermelding van wat goed en niet goed ging tijdens de rit of de uitvoering van de manoeuvres;
c) per onderdeel van het praktijkgedeelte de vermelding van de punten die behaald konden worden;
d) per onderdeel van het praktijkgedeelte de punten die de kandidaat-bestuurder effectief behaald heeft;
6° een eindconclusie.
Het verslag, vermeld in het eerste lid, wordt binnen veertien dagen vanaf de datum waarop de kandidaat-bestuurder het examen afgelegd heeft, aan het departement bezorgd.
Als de kandidaat-bestuurder geslaagd is voor het examen, bezorgt het opleidingscentrum binnen veertien dagen vanaf de datum waarop de kandidaat-bestuurder het examen afgelegd heeft, een kopie van het bekwaamheidsattest dat conform artikel 4, tweede lid, is uitgereikt, aan het departement.
Art. 35. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de kandidaat-bestuurders die een aanvrager zijn als vermeld in artikel 3, § 1, 16°, van het decreet van 24 februari 2017.
Art. 36. Als het departement met toepassing van artikel 24 van het decreet van 24 februari 2017 uitspraak doet over een aanvraag tot erkenning van zijn beroepskwalificaties, vraagt het de volgende documenten aan de kandidaat-bestuurder:
1° een bewijs van de nationaliteit van de kandidaat-bestuurder;
2° een kopie van het beroepsbekwaamheidsattest dat of de opleidingstitel die toegang verleent tot het beroep van bestuurder van een LZV, en in het geval, vermeld in artikel 24, § 2, van het voormelde decreet, het bewijs van beroepservaring van de kandidaat-bestuurder.
Art. 37. Als het departement op grond van artikel 24 van het decreet van 24 februari 2017 de beroepskwalificaties van de aanvrager erkent, reikt het departement het bekwaamheidsattest, vermeld in artikel 4 van dit besluit, uit.
Het departement kan conform artikel 25 van het decreet van 24 februari 2017 van de aanvrager eisen dat hij een aanpassingsstage doorloopt of een bekwaamheidsproef aflegt.
Art. 38. Een aanvrager wordt als opleidingscentrum erkend als hij voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° de aanvrager is een onderneming als vermeld in artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van Economisch Recht;
2° het programma en het draaiboek van de opleiding voldoen aan de vereisten over de inhoud, vermeld in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd;
3° de onderneming laat de inspecteurs die de minister of zijn gemachtigde aanwijst, toe om:
a) in elke omstandigheid de lokalen en de terreinen die deel uitmaken van of die gebruikt worden door het opleidingscentrum te betreden;
b) alle voertuigen te bezichtigen;
c) alle onderricht dat gegeven wordt, bij te wonen;
d) vaststellingen te doen;
e) documenten ter plaatse te raadplegen, een kopie te nemen van die documenten of een kopie op te vragen van documenten.
Art. 39. De onderneming die een erkenning wil verkrijgen, dient bij het departement een aanvraag tot erkenning als opleidingscentrum in, waarvan het departement het model bepaalt.
De aanvraag bevat de volgende informatie:
1° als de aanvrager een natuurlijke persoon is: de voor- en achternaam, het adres en het ondernemingsnummer;
2° als de aanvrager een rechtspersoon is: de maatschappelijke naam, het juridische statuut, het adres van de maatschappelijke zetel en het ondernemingsnummer;
3° de contactgegevens en de eventuele website van de onderneming;
4° de voor- en achternaam en het rijksregisternummer van de verantwoordelijke;
5° de contactgegevens van de verantwoordelijke.
Bij de aanvraag worden de volgende documenten gevoegd:
1° een uittreksel uit het Belgisch Staatsblad of elk ander document waaruit blijkt dat de aanvrager een onderneming is;
2° het programma en het draaiboek van de opleiding;
3° de toestemming van het opleidingscentrum om de inspecteurs die de minister of zijn gemachtigde aanwijst, toe te laten om:
a) in elke omstandigheid de lokalen en de terreinen die deel uitmaken van of die gebruikt worden door het opleidingscentrum te betreden;
b) alle voertuigen te bezichtigen;
c) alle onderricht dat gegeven wordt, bij te wonen;
d) vaststellingen te doen;
e) documenten ter plaatse te raadplegen, een kopie te nemen van die documenten of een kopie op te vragen van documenten.
Art. 40. Het hoofd van het departement beslist om de onderneming al dan niet te erkennen als opleidingscentrum binnen dertig dagen na de dag waarop het departement de aanvraag, vermeld in artikel 39, ontvangen heeft en de retributie, vermeld in artikel 47, eerste lid, betaald is.
Als het hoofd van het departement geen beslissing neemt binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, kan de onderneming hem verzoeken alsnog een beslissing te nemen.
Het hoofd van het departement beschikt over veertien dagen nadat hij het verzoek, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen om alsnog te beslissen om het opleidingscentrum al dan niet te erkennen.
Als het hoofd van het departement geen beslissing neemt binnen de termijn, vermeld in het derde lid, wordt de onderneming geacht te zijn erkend.
Art. 41. De erkenning van het opleidingscentrum houdt de goedkeuring in van het programma en het draaiboek van de opleiding die bij de aanvraag zijn gevoegd.
Art. 42. Het departement reikt aan elk opleidingscentrum dat wordt erkend, een bewijs van de erkenning uit en verleent het opleidingscentrum een erkenningsnummer.
In het geval van een stilzwijgende erkenning kan het opleidingscentrum op elk ogenblik nog een bewijs van de erkenning en een erkenningsnummer aanvragen.
Op het LZV-Portaal wordt een lijst met erkende opleidingscentra bekendgemaakt. Bij een schorsing van de erkenning van het opleidingscentrum wordt het opleidingscentrum voor de duurtijd van de schorsing verwijderd van die lijst.
In het derde lid wordt verstaan onder LZV-Portaal: het LZV-Portaal, vermeld in artikel 2, 4°, van het besluit van 19 januari 2018.
Art. 43. Als de informatie die bij de aanvraag is opgegeven conform artikel 39 wijzigt of als het programma of draaiboek van de opleiding wijzigt, brengt het opleidingscentrum het departement daar onmiddellijk van op de hoogte.
Art. 44. Bij de uitoefening van zijn activiteiten beschikt het opleidingscentrum altijd over een erkenning en voldoet het altijd aan de erkenningsvoorwaarden vermeld in artikel 38, eerste lid, 1° en 2°.
Art. 45. Het opleidingscentrum houdt van elke lesgever die de opleiding geeft, of het examen afneemt, een kopie bij van het bewijs van de erkenning dat conform artikel 50 is uitgereikt.
Art. 46. Als het opleidingscentrum niet langer activiteiten als opleidingscentrum wil uitoefenen, brengt het opleidingscentrum het departement daarvan op de hoogte.
De erkenning vervalt vanaf de datum van de verzending van de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, aan het departement.
Art. 47. Om een erkenningsaanvraag als vermeld in artikel 39, te behandelen, betaalt de aanvrager een retributie van 80 euro aan het departement. De betaling gebeurt uiterlijk op de datum dat de aanvraag ingediend wordt.
Het opleidingscentrum dat op 1 januari van dat jaar over een erkenning beschikt, betaalt een jaarlijkse retributie van 80 euro aan het departement. De betaling gebeurt binnen 30 dagen na ontvangst van het betalingsverzoek.
De schorsing, de intrekking of het verval van de erkenning geeft geen aanleiding tot een teruggave van de retributie.
De retributie dekt de kosten voor de administratie, de controle en het toezicht die nodig zijn conform dit besluit.
Het departement int de retributies op de wijze die in het betalingsverzoek bepaald zijn.
De bedragen van de retributies zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de gezondheidsindex dat op 30 november 2020 is bereikt. De bedragen worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan het indexcijfer van de gezondheidsindex dat op 30 november van het voorgaande jaar bereikt is, en worden tot op de dichtstbijzijnde euro naar beneden afgerond.
Art. 48. Als het opleidingscentrum de jaarlijkse retributie, vermeld in artikel 47, lid 2, niet tijdig betaalt, wordt de erkenning van het opleidingscentrum van rechtswege geschorst tot de datum waarop dit betaald wordt.
Art. 49. Een lesgever voldoet bij de uitoefening van zijn activiteiten altijd aan de volgende voorwaarden:
1° hij is erkend als lesgever LVZ;
2° hij voldoet aan de voorwaarden om een LZV te besturen, vermeld in artikel 3 van dit besluit;
3° hij is houder van een geldig brevet V als vermeld in artikel 24, zesde lid, van het koninklijk besluit van 11 mei 2004 betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen, of van een gelijkwaardig attest;
4° hij is bij wijze van hoofdstraf niet vervallen of gedurende de laatste drie jaar niet vervallen van het recht om een motorvoertuig te besturen.
Art. 50. Een kandidaat-lesgever wordt erkend als lesgever als hij voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° hij voldoet aan de voorwaarden om een LZV te besturen, vermeld in artikel 3 van dit besluit;
2° hij beschikt over een geldig rijbewijs C+E;
3° hij is houder van een geldig brevet V als vermeld in artikel 24, zesde lid, van het koninklijk besluit van 11 mei 2004 betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen, of van een gelijkwaardig attest;
4° hij heeft minimaal vijf jaar ervaring in het lesgeven met een vrachtwagencombinatie waarvoor een rijbewijs C+E vereist is;
5° hij is bij wijze van hoofdstraf niet vervallen of gedurende de laatste drie jaar niet vervallen van het recht om een motorvoertuig te besturen;
6° hij laat de inspecteurs die de minister of zijn gemachtigde aanwijst, toe om in elke omstandigheid:
a) de opleiding die hij geeft of het examen dat hij afneemt, bij te wonen;
b) vaststellingen te doen;
c) alle documenten ter plaatse te raadplegen, een kopie te nemen van die documenten of een kopie op te vragen van documenten.
Art. 51. De kandidaat-lesgever die een erkenning wil verkrijgen, dient bij het departement een aanvraag tot erkenning als lesgever in, waarvan het departement het model bepaalt.
De aanvraag bevat de volgende informatie over de kandidaat-lesgever:
1° zijn voor- en achternaam;
2° zijn geboortedatum;
3° zijn rijksregisternummer;
4° zijn adres;
5° zijn telefoonnummer en e-mailadres.
Bij de aanvraag voegt de kandidaat-lesgever de volgende documenten:
1° het bewijs dat hij voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, of tweede lid, van dit besluit;
2° een kopie van het geldige rijbewijs C+E;
3° het bewijs van minimaal vijf jaar ervaring in het besturen van een vrachtwagencombinatie waarvoor een rijbewijs C+E vereist is;
4° het bewijs van minimaal vijf jaar ervaring in het lesgeven met een vrachtwagencombinatie waarvoor een rijbewijs C+E vereist is;
5° een uittreksel uit het strafregister model 1 dat maximaal drie maanden oud is;
6° een kopie van een geldig brevet V als vermeld in artikel 24, zesde lid, van het koninklijk besluit van 11 mei 2004 betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen, of een gelijkwaardig attest;
7° de toestemming van de lesgever om de inspecteurs die de minister of zijn gemachtigde aanwijst, toe te laten om in elke omstandigheid;
a) de opleiding die hij geeft of het examen dat hij afneemt, bij te wonen;
b) vaststellingen te doen;
c) alle documenten ter plaatse te raadplegen, een kopie te nemen van die documenten of een kopie op te vragen van documenten.
Art. 52. Het hoofd van het departement neemt binnen dertig dagen na de dag waarop het departement de aanvraag, vermeld in artikel 51, ontvangen heeft en de retributie vermeld in artikel 55, eerste lid, betaald is, een beslissing om de kandidaat-lesgever al dan niet te erkennen als lesgever en in voorkomend geval een bewijs van de erkenning uit te reiken en een erkenningsnummer te verlenen.
Als er geen beslissing wordt genomen binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, kan de kandidaat-lesgever het hoofd van het departement verzoeken alsnog een beslissing te nemen.
Het hoofd van het departement beschikt over veertien dagen nadat hij het verzoek, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen om alsnog te beslissen om de kandidaat-lesgever al dan niet te erkennen en in voorkomend geval een bewijs van de erkenning uit te reiken en een erkenningsnummer te verlenen.
Als er geen beslissing wordt genomen binnen de termijn, vermeld in het derde lid, wordt de kandidaat-lesgever geacht te zijn erkend. De lesgever kan in dat geval op elk ogenblik nog een bewijs van de erkenning en een erkenningsnummer aanvragen.
Art. 53. Als de lesgever niet langer voldoet aan een van de voorwaarden vermeld in artikel 50, of de gegevens, vermeld in artikel 51, tweede lid, gewijzigd zijn, deelt de lesgever dat onmiddellijk mee aan het departement.
Als een lesgever bij wijze van hoofdstraf vervallen wordt verklaard van het recht tot sturen, brengt hij het departement, onmiddellijk nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is getreden, op de hoogte van de duurtijd van het verval.
Art. 54. Als de lesgever niet langer zijn activiteiten wil uitoefenen, brengt hij het departement daarvan op de hoogte.
De erkenning vervalt vanaf de datum van de verzending van de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, aan het departement.
Art. 55. Om een erkenningsaanvraag als vermeld in artikel 51, te behandelen, betaalt de aanvrager een retributie van 80 euro aan het departement. De betaling gebeurt uiterlijk op de datum dat de aanvraag ingediend wordt.
De lesgever die op 1 januari van dat jaar over een erkenning beschikt, betaalt een jaarlijkse retributie van 80 euro aan het departement. De betaling gebeurt binnen 30 dagen na ontvangst van het betalingsverzoek.
De schorsing, de intrekking of het verval van de erkenning geeft geen aanleiding tot een teruggave van de retributies.
De retributie dekt de kosten voor de administratie, de controle en het toezicht die nodig zijn conform dit besluit.
Het departement int de retributies op de wijze die in het betalingsverzoek bepaald zijn.
De bedragen van de retributies zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de gezondheidsindex dat op 30 november 2020 is bereikt. De bedragen worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan het indexcijfer van de gezondheidsindex dat op 30 november van het voorgaande jaar bereikt is, en worden tot op de dichtstbijzijnde euro naar beneden afgerond.
Art. 56. Als de lesgever de jaarlijkse retributie, vermeld in artikel 55, lid 2, niet tijdig betaalt, wordt de erkenning van de lesgever van rechtswege geschorst tot de datum waarop hij betaald heeft.
Art. 57. De inspecteurs die minister of zijn gemachtigde aanwijst, controleren de naleving van dit besluit.
Art. 58. Het opleidingscentrum en de lesgevers geven op verzoek van de inspecteurs die de minister of zijn gemachtigde aanwijst alle inlichtingen over de toepassing van dit besluit.
Art. 59. Als het opleidingscentrum de voorwaarden, vermeld in dit besluit, niet naleeft, kan dat aanleiding geven tot de volgende maatregelen:
1° een waarschuwing door het hoofd van het departement;
2° een schorsing van de erkenning door het hoofd van het departement;
3° een intrekking van de erkenning door het hoofd van het departement.
Voor het hoofd van het departement beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, te nemen, wordt de verantwoordelijke van het opleidingscentrum op de hoogte gebracht van de overweging om een van de voormelde maatregelen te nemen.
De verantwoordelijke van het opleidingscentrum wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om een schriftelijk verweer te richten aan het hoofd van het departement binnen dertig dagen nadat hij de kennisgeving, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen.
Het hoofd van het departement beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, al dan niet te nemen binnen dertig dagen na de dag waarop hij het schriftelijk verweer heeft ontvangen of, als hij niet tijdig een schriftelijk verweer heeft ontvangen, binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in het derde lid.
Als het hoofd van het departement geen beslissing neemt binnen de termijn, vermeld in het vierde lid, wordt hij geacht af te zien van de maatregel, vermeld in het eerste lid.
Art. 60. Als de lesgever de voorwaarden, vermeld in dit besluit, niet naleeft, kan dat aanleiding geven tot de volgende maatregelen:
1° een waarschuwing door het hoofd van het departement;
2° een schorsing van de erkenning door het hoofd van het departement;
3° een intrekking van de erkenning door het hoofd van het departement.
Voor het hoofd van het departement beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, te nemen, wordt de lesgever op de hoogte gebracht van de overweging om een van de voormelde maatregelen te nemen.
De lesgever wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om een schriftelijk verweer te richten aan het hoofd van het departement binnen dertig dagen nadat hij de kennisgeving, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen.
Het hoofd van het departement beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, al dan niet te nemen binnen dertig dagen na de dag waarop hij het schriftelijk verweer heeft ontvangen of, als hij niet tijdig een schriftelijk verweer heeft ontvangen, binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in het derde lid.
Als het hoofd van het departement geen beslissing neemt binnen de termijn, vermeld in het vierde lid, wordt het hoofd van het departement geacht af te zien van de maatregel, vermeld in het eerste lid.
Art. 61. Het hoofd van het departement kan de lesgever die ernstig tekortschiet in zijn omgang met de kandidaat-bestuurders, in zijn kennis van de materie of in zijn didactische vaardigheden, verplichten een specifieke bijscholing te volgen.
Voor het hoofd van het departement beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, te nemen, wordt de lesgever op de hoogte gebracht van de overweging om de voormelde maatregel te nemen.
De lesgever wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om een schriftelijk verweer te richten aan het hoofd van het departement binnen dertig dagen nadat hij de kennisgeving, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen.
Het hoofd van het departement beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, al dan niet te nemen binnen dertig dagen na de dag waarop hij het schriftelijk verweer heeft ontvangen of, als hij niet tijdig een schriftelijk verweer heeft ontvangen, binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in het derde lid.
Als het hoofd van het departement geen beslissing neemt binnen de termijn, vermeld in het vierde lid, wordt het hoofd van het departement geacht af te zien van de maatregel, vermeld in het eerste lid.
Art. 62. § 1. Het opleidingscentrum houdt al de volgende gegevens bij:
1° een kopie van het bekwaamheidsattest, vermeld in artikel 4, tweede lid;
2° de documenten, vermeld in artikel 5, derde lid;
3° een kopie van de aanwezigheidslijst, vermeld in artikel 12;
4° het register, vermeld in artikel 20;
5° een kopie van het verslag van het examen van elke kandidaat-bestuurder, vermeld in artikel 34.
6° het bewijs van de erkenning en het erkenningsnummer, vermeld in artikel 42, eerste lid;
7° een kopie van het bewijs van de erkenning, vermeld in artikel 45;
§ 2. Het opleidingscentrum is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 3. De gegevens worden verzameld en verwerkt voor:
1° de controle, vermeld in hoofdstuk 6;
2° de sanctionering, vermeld in hoofdstuk 7;
3° de opmaak van algemene en naamloze statistieken door het departement met het oog op onderzoek en evaluatie van de beleidsmaatregel.
§ 4. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 2°, 3°, 4°, 5°, worden drie jaar bijgehouden.
De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 1°, 6° en 7°, worden bijgehouden zolang de erkenning van het opleidingscentrum behouden blijft.
Art. 63. § 1. De gegevensbank van het departement bevat al de volgende gegevens:
1° een kopie van het bekwaamheidsattest, vermeld in artikel 4, tweede lid;
2° de informatie, vermeld in artikel 11;
3° de aanwezigheidslijst, vermeld in artikel 12;
4° de informatie, vermeld in artikel 29;
5° het verslag van het examen van elke kandidaat-bestuurder, vermeld in artikel 34;
6° de aanvraag om erkenning van de beroepskwalificatie, vermeld in artikel 36;
7° een kopie van het bekwaamheidsattest, vermeld in artikel 37, eerste lid;
8° de aanvraag tot erkenning, vermeld in artikel 39;
9° een kopie van het bewijs van de erkenning en het erkenningsnummer, vermeld in artikel 42;
10° de melding, vermeld in artikel 43;
11° de melding, vermeld in artikel 46;
12° de aanvraag tot erkenning, vermeld in artikel 51;
13° een kopie van het bewijs van de erkenning en het erkenningsnummer, vermeld in artikel 52;
14° de melding, vermeld in artikel 53;
15° de melding, vermeld in artikel 54;
16° het schriftelijke verweer, vermeld in artikel 59, derde lid, artikel 60, derde lid, en artikel 61, derde lid;
17° de beslissing, vermeld in artikel 59, vierde lid, artikel 60, vierde lid en artikel 61, vierde lid.
§ 2. Het departement is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
§ 3. De gegevens worden verzameld en verwerkt voor:
1° de controle, vermeld in hoofdstuk 6;
2° de sanctionering, vermeld in hoofdstuk 7;
3° de opmaak van algemene en naamloze statistieken door het departement met het oog op onderzoek en evaluatie van de beleidsmaatregel.
§ 4. De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 2°, 3°, 4°, 5° en 6°, worden drie jaar bijgehouden.
De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 8°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13°, 14°, 15°, 16° en 17°, worden bijgehouden tot een jaar nadat de erkenning ophoudt te bestaan.
De gegevens, vermeld in paragraaf 1, 1° en 7°, worden bijgehouden gedurende de levensloop van de houder van het bekwaamheidsattest.
Art. 64. In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2018 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van vervoer met langere en zwaardere slepen in het kader van een tweede proefproject worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° er wordt voor punt 1°, dat punt 1° /1 wordt, een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt: "1° besluit van 23 oktober 2020: het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2020 tot bepaling van de voorwaarden voor de beroepsbekwaamheid van de bestuurder van een langere en zwaardere sleep;";
2° er wordt een punt 6° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "6° /1 opleidingscentrum: het opleidingscentrum, vermeld in artikel 1, 12°, van het besluit van 23 oktober 2020;".
Art. 65. In hetzelfde besluit wordt het opschrift van hoofdstuk 2 vervangen door wat volgt: "Hoofdstuk 2. De voertuigen, de lading en de vergunningsvoorwaarden".
Art. 66. In hoofdstuk 2 van hetzelfde besluit wordt afdeling 3, die bestaat uit artikel 5, opgeheven.
Art. 67. Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "Art. 7. Een aantakkingstraject is de meest logische en efficiënte weg vanaf het vertrekpunt tot het basisnetwerk of vanaf het basisnetwerk tot de bestemming.
Een aantakkingstraject wordt beschreven in een heenweg en een terugweg, die niet per definitie identiek zijn. De aansluiting op het basisnetwerk kan in alle mogelijke richtingen gebeuren. Het vertrekpunt en de bestemming zijn gelegen op privédomein, tenzij het vertrekpunt of de bestemming een grens is met een ander gewest of een ander land.
Het gebruik van een aantakkingstraject is alleen toegestaan als schakel tussen het vertrekpunt en het basisnetwerk of tussen het basisnetwerk en de bestemming of omgekeerd.
In afwijking van het derde lid is het onbeperkte gebruik van aantakkingstrajecten toegestaan in het kader van de opleiding, vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 2 en van het examen, vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2020.
Aantakkingstrajecten bestaan uit:
1° de trajecten die op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van vervoer met langere en zwaardere slepen in het kader van een proefproject, al vergund zijn en die geschikt zijn op basis van artikel 9 en 10;
2° de trajecten die door de minister goedgekeurd worden.".
Art. 68. In artikel 11 van hetzelfde besluit wordt tussen het vierde en het vijfde lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "In afwijking van het tweede lid kan een opleidingscentrum dat door de minister of zijn gemachtigde erkend is ook buiten de halfjaarlijkse aanvraagperiode één aantakkingstraject aanvragen vanaf het terrein, vermeld in artikel 21 van het besluit van 23 oktober 2020, tot het basisnetwerk en omgekeerd.".
Art. 69. In artikel 13 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: "De vergunning voor het vervoer met LZV kan aangevraagd worden:
1° door of namens ondernemingen die goederenvervoer verrichten voor rekening van derden of voor eigen rekening;
2° door een opleidingscentrum dat door de minister of zijn gemachtigde erkend is.".
Art. 70. Het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 betreffende de erkenning van een bekwaamheidsattest voor het besturen van een langere en zwaardere sleep in het kader van een proefproject wordt opgeheven.
Art. 71. De Vlaamse minister, bevoegd voor de weginfrastructuur en het wegenbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Het programma bevat minstens de volgende onderwerpen:
1. wet- en regelgeving:
1.1. de kandidaat leert de toepasselijke wet- en regelgeving over LZV kennen en interpreteren;
1.2. de kandidaat kent de betekenis van belangrijke begrippen;
1.3. de kandidaat kent de relevante bepalingen uit de wegcode en kan ze toepassen;
2. administratie en documenten:
2.1. de kandidaat kent alle noodzakelijke documenten:
2.1.1. persoonlijke documenten (rijbewijs met medische keuring ...);
2.1.2. documenten met betrekking tot het voertuig (keuringsbewijs, LZV-certificaat ...);
2.1.3. documenten met betrekking tot de lading (vrachtbrief ...);
2.1.4. specifieke documenten met betrekking tot de LZV-combinatie (vergunning ...);
2.2. de kandidaat kan de documenten op de juiste wijze aanwenden;
3. invloed van de lading op de voertuigbeheersing:
3.1. de kandidaat weet welke invloed de lading heeft;
3.2. de kandidaat kan de lading vervoeren met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften;
4. routekeuze en ritvoorbereiding:
4.1. de kandidaat kent de beperking van het rijden met een LZV-combinatie, zowel wettelijk gezien als vanwege de voertuigkenmerken;
4.2. de kandidaat kent de regelgeving over het netwerk waarop hij zich mag begeven;
4.3. de kandidaat kan een rit voorbereiden, rekening houdend met de bestaande beperkingen en heeft inzicht in welke gegevens nodig zijn voor een goede ritvoorbereiding;
4.4. de kandidaat kan knelpunten op de route herkennen;
4.5. de kandidaat kan knelpunten op de route oplossen;
5. optreden bij verkeersongevallen en technische problemen:
5.1. de kandidaat weet welke maatregelen na een ongeval genomen moeten worden;
5.2. de kandidaat kan een aanrijdingsformulier invullen;
5.3. de kandidaat weet wat de specifieke risico’s zijn bij transport met een LZV;
6. controle voorafgaand aan de rit:
6.1. instellen van de stoel en spiegels;
7. verantwoorde en veilige verkeersdeelname:
7.1. rijtechnieken;
7.2. manoeuvreren;
7.3. waarnemen;
7.4. observeren;
7.5. aandacht voor speciale kijk- en stuurtechniek;
7.6. concentreren;
7.7. verkeersinzicht;
7.8. toepassen van verkeersregels;
7.9. lezen van verkeerssignalisatie;
8. verantwoorde en veilige rituitvoering:
8.1. de kandidaat-bestuurder kan de nodige voorafgaande controles uitvoeren;
8.2. de kandidaat-bestuurder heeft kennis van de technische kenmerken en de werking van de veiligheidsvoorzieningen met het oog op:
8.2.1. veiligheid;
8.2.2. slijtage beperken;
8.2.3. disfunctie voorkomen;
8.3. de kandidaat-bestuurder kent de principes van economisch en milieubewust rijden met de LZV-combinatie;
9. houding ten opzichte van kwetsbare weggebruikers;
10. manoeuvres met een LZV-combinatie:
10.1. in een rechte lijn achteruit rijden over een afstand van minstens 50 meter;
10.2. in een bocht naar links achteruit rijden naar een aangegeven plaats;
10.3. in een bocht naar rechts achteruit rijden naar een aangegeven plaats;
10.4. achteruit rijden tot tegen een laadkaai;
10.5. koppelen en ontkoppelen.
Het draaiboek verduidelijkt voor elk van de onderwerpen welke werkvorm(en) of methodiek(en) gebruikt moeten worden.