In tegenstelling tot wat de titel doet uitschijnen, is dit geen wijzigingsbesluit maar een opzichzelfstaand reglement.

TITEL 1. — ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. In dit besluit wordt overgegaan tot de omzetting naar Brussels recht van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad, zoals gewijzigd door Richtlijn 2004/66/EG van de Raad van 26 april 2004 tot aanpassing van de Richtlijnen 1999/45/EG, 2002/83/EG, 2003/37/EG en 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 77/388/EEG, 91/414/EEG, 96/26/EG, 2003/48/EG en 2003/49/EG, op het gebied van vrij verkeer van goederen, vrijheid van dienstverlening, landbouw, vervoer en belastingen, in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, Richtlijn 2006/103/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal Richtlijnen op het gebied van het vervoersbeleid, in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië, Verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 tot aanpassing aan besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft - Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing - deel een, Richtlijn 2013/22/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal Richtlijnen op het gebied van het vervoersbeleid in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië, Richtlijn (EU) 2018/645 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen en Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs (voor de EER relevante tekst) en Verordening (EU) 2019/1243 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot aanpassing van een aantal rechtshandelingen die voorzien in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing, aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en zet Richtlijn (EU) 2018/645 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen en Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs gedeeltelijk om.

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1° ’vakbekwaamheid’: de bekwaamheid van een bestuurder om een voertuig van groep C of groep D te besturen na het volgen van een opleiding die wordt gegeven volgens de voorschriften van dit besluit;

2° ’KB betreffende het rijbewijs’: het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;

3° ’bestuurdersattest’: het attest bedoeld in Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg;

4° ’Brussel Mobiliteit’: administratie van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel belast met de voorzieningen, infrastructuren en verplaatsingen;

5° ’getuigschrift van vakbekwaamheid’: het getuigschrift van vakbekwaamheid waarmee wordt aangetoond dat de houder ervan over de vereiste vaardigheden beschikt om de categorieën van voertuigen van groep C of groep D te besturen. Het gaat om het getuigschrift van vakbekwaamheid ten bew[00c4][00b3]ze van het behalen van een basiskwalificatie dat wordt vervangen door opeenvolgende getuigschriften van nascholing;

"bew[00c4][00b3]ze" dient gelezen te worden als "bewijze".

6° ’getuigschrift van categorie C’: het vereiste getuigschrift van vakbekwaamheid voor het besturen van een voertuig van groep C;

7° ’getuigschrift van categorie D’: het vereiste getuigschrift van vakbekwaamheid voor het besturen van een voertuig van groep D;

8° ’examencentrum’: het centrum dat het rijbewijsexamen, het examen basiskwalificatie, het gecombineerd examen of het aanvullend examen voor het besturen van voertuigen van groepen C en D organiseert, in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk 3 van titel 3;

9° ’opleidingscentrum’: het erkend centrum dat de cursussen voor het examen basiskwalificatie, het gecombineerd examen of het aanvullend examen voor het besturen van voertuigen van groepen C en D organiseert en dat de nascholingscursussen aanbiedt;

10° ’getuigschrift van nascholing’: getuigschrift van vakbekwaamheid dat na het volgen van een nascholing wordt afgeleverd;

11° ’getuigschrift van basiskwalificatie’: getuigschrift afgeleverd als bewijs voor het slagen voor een examen basiskwalificatie, een gecombineerd examen of een aanvullend examen;

12° ’getuigschrift van aanvullende basiskwalificatie’: getuigschrift van basiskwalificatie uitgereikt aan een houder van een getuigschrift van basiskwalificatie C of D na het slagen voor een examen basiskwalificatie van de andere categorie;

13° ’getuigschrift van basiskwalificatie C’: getuigschrift van basiskwalificatie voor het besturen van een voertuig van categorie C;

14° ’getuigschrift van basiskwalificatie D’: getuigschrift van basiskwalificatie voor het besturen van een voertuig van categorie D;

15° ’code 95’: de geharmoniseerde code die door elke lidstaat van de Europese Unie wordt aangebracht op het rijbewijs dat of op de bestuurderskwalificatiekaart die als bewijs dient voor het behalen van een getuigschrift van vakbekwaamheid ten bew[00c4][00b3]ze van het behalen van een basiskwalificatie of van een getuigschrift van nascholing, zoals bedoeld in bijlage 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs dat overeenstemt met het getuigschrift van vakbekwaamheid;

"bew[00c4][00b3]ze" dient gelezen te worden als "bewijze".

16° ’rijbewijsaanvraag’: het document zoals bedoeld in artikel 17 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;

17° ’onderwijsinstellingen’: de overeenkomstig de toepasselijke wetgeving en de geldende kwaliteitsnormen van de gemeenschappen georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstellingen;

18° ’gecombineerd examen’: examen waarbij het examen om het rijbewijs en het getuigschrift van basiskwalificatie te behalen gelijktijdig worden afgelegd;

19° ’nascholing’: opleiding waarmee de houders van een getuigschrift van vakbekwaamheid de essentiële kennis voor hun functie kunnen bijschaven, door in het bijzonder de nadruk te leggen op verkeersveiligheid, gezondheid en veiligheid op het werk en op de vermindering van de door het besturen van voertuigen veroorzaakte milieu-impact;

20° ’minister’: de minister die bevoegd is voor verkeersveiligheid;

21° ’Europees rijbewijs’: elk rijbewijs bedoeld in artikel 23, § 2, 1° van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, afgegeven door een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;

22° ’voorlopig rijbewijs’: het voorlopig rijbewijs model 3, zoals bedoeld in artikelen 6 tot 9 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, gevalideerd voor een voertuig van groep C of D;

23° ’Gewest’: het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

24° ’AVG’: Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);

25° ’normale verblijfplaats’: de plaats waar een persoon gewoonlijk verblijft, d.w.z. gedurende minstens 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsbindingen, of, in het geval van een persoon zonder beroepsbindingen, wegens persoonlijke bindingen, die wijzen op nauwe banden tussen hemzelf en de plaats waar hij woont.

De normale verblijfplaats van iemand die zijn beroepsbindingen op een andere plaats dan zijn persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer staten verblijft, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats als zijn persoonlijke bindingen te bevinden, op voorwaarde dat hij daar op geregelde tijden terugkeert. Deze laatste voorwaarde vervalt wanneer de betrokkene voor een opdracht van een bepaalde duur in een andere Staat verblijft. Het feit dat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de normale verblijfplaats wordt verplaatst;

26° ’diensten voor geregeld vervoer’:

a) diensten voor geregeld vervoer: diensten die personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg vervoeren, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers mogen worden opgepikt of mogen worden afgezet. De geregelde diensten zijn voor iedereen toegankelijk, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken. Aan het geregelde karakter van het vervoer wordt geen afbreuk gedaan door eventuele aanpassingen van de exploitatievoorwaarden;

b) ’bijzondere vormen van geregeld vervoer’: diensten, ongeacht door wie ze worden georganiseerd, voor vervoer van bepaalde categorieën van reizigers, met uitsluiting van andere reizigers, voor zover dat vervoer op de in punt a) bepaalde wijze geschiedt. De aanpassing van de organisatie van het vervoer aan de wisselende behoeften van de gebruikers doet aan het geregelde karakter van deze dienst geen afbreuk;

27° ’voertuig’: elk middel voor het vervoer over de weg, bedoeld in artikel 2, punt 2.14 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg (verkeersreglement);

28° ’motorvoertuig’: elk zichzelf over de weg voortbewegend voertuig uitgerust met een aandrijfmotor.

Worden niet beschouwd als motorvoertuig, rijwielen uitgerust met een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW, waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en ten slotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/u bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen;

29° ’voertuigen van groep C’: de motorvoertuigen van categorieën C1, C1+E, C en C+E, bedoeld in artikel 2 van het KB betreffende het rijbewijs;

30° ’voertuigen van groep C’: de motorvoertuigen van categorieën D1, D1+E, D et D+E, bedoeld in artikel 2 van het KB betreffende het rijbewijs.

Art. 3. Dit besluit is van toepassing op het besturen van voertuigen van groep C of groep D op het grondgebied van het Gewest, waarvoor een rijbewijs of een als gel[00c4][00b3]kwaardig erkend rijbewijs is vereist, voor:

"gel[00c4][00b3]kwaardig" dient gelezen te worden als "gelijkwaardig".

1° onderdanen van de Europese Unie;

2° onderdanen van een derde land, die in dienst zijn van of werken voor een onderneming die in een van de lidstaten van de Europese Unie is gevestigd.

Art. 4. § 1. Dit besluit is niet van toepassing op bestuurders van voertuigen:

1° waarvan de toegestane maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt;

2° die in gebruik bij of onder controle staan van de strijdkrachten, de burgerbescherming, de brandweer en diensten verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en diensten van dringend ziekenvervoer of die onder hun gezag zijn geplaatst, wanneer het vervoer wordt verricht met het oog op de uitvoering van de aan deze diensten toegewezen taken;

3° die op de weg worden getest in verband met technische verbeteringen, reparatie, onderhoud, en nieuwe of omgebouwde voertuigen die nog niet in het verkeer zijn gebracht;

4° waarvoor een rijbewijs van categorie D of D1 is vereist, die worden bestuurd, zonder passagiers, door een onderhoudsmedewerker naar of van een onderhoudscentrum in de buurt van de dichtstbij gelegen onderhoudsbasis waarvan de vervoerder gebruikmaakt, op voorwaarde dat het besturen van het voertuig niet de hoofdactiviteit van de bestuurder is;

5° die worden gebruikt in noodsituaties of voor reddingsoperaties, met inbegrip van voertuigen die worden gebruikt bij niet-commerciële vervoersoperaties met betrekking tot humanitaire hulp;

6° die worden gebruikt voor het niet-commercieel vervoer van reizigers of goederen;

7° die materieel, uitrusting of machines vervoeren die bestemd zijn om door de bestuurders te worden gebruikt in de uitoefening van hun functies, op voorwaarde dat het besturen van het voertuig niet de hoofdactiviteit van de bestuurders is;

8° die worden gebruikt, of zonder bestuurder worden gehuurd, door landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, veeteelt- of visserijbedrijven voor het vervoer van goederen in het kader van hun specifieke beroepsactiviteit, tenzij het rijden behoort tot de hoofdactiviteit van de bestuurder of tenzij het voertuig wordt bestuurd over een afstand van meer dan 5 km vanaf de vestigingsplaats van de onderneming die eigenaar is van het voertuig, het huurt of koopt via leasing.

§ 2. Indien het besturen van het voertuig minder dan 30% van de maandelijkse werktijd in beslag neemt, wordt het niet beschouwd als de hoofdactiviteit van de bestuurder, in de zin van punten 4°, 7° en 8° van § 1. De bestuurders die het percentage van 30% van de maandelijkse werktijd overschrijden, moeten aantonen waarom het besturen van hun voertuig niet als hun hoofdactiviteit kan worden beschouwd.

Art. 5. Dit besluit is niet van toepassing wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

1° er wordt met de voertuigen gereden in landbouwgebieden met het oog op de bevoorrading van de eigen onderneming van de bestuurder;

2° de bestuurder biedt geen vervoerdiensten aan;

3° en het vervoer is occasioneel en heeft geen gevolgen voor de verkeersveiligheid. De minister bepaalt wat moet worden verstaan onder occasioneel vervoer zonder gevolgen voor de verkeersveiligheid.

TITEL 2. — VAKBEKWAAMHEID

HOOFDSTUK 1. — Het getuigschrift van vakbekwaamheid

Afdeling 1. — Principes

Art. 6. § 1. De bestuurders bedoeld in artikel 3 moeten, onder voorbehoud van de in artikel 4 en de volgende paragrafen van dit artikel vermelde vrijstellingen, over een geldig door een van de lidstaten van de Europese Unie afgeleverd getuigschrift van categorie C of van categorie D beschikken.

§ 2.Worden vrijgesteld van de verplichting om over een getuigschrift van vakbekwaamheid te beschikken:

1° de bestuurders die in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit het praktische examen afleggen of met het oog daarop een scholing volgen;

2° de bestuurders van een voertuig dat bestemd is voor het rijonderricht met bijstand van een instructeur;

3° de bestuurders bedoeld in artikel 4, 4° en 8° van het KB betreffende het rijbewijs;

4° de kandidaten bedoeld in artikel 4, 5°, 6°, 7°, 9° en 15° van het KB betreffende het rijbewijs.

§ 3. Wordt vrijgesteld van de verplichting om over een getuigschrift van vakbekwaamheid te beschikken, de bestuurder die in het bezit is van een geldig document, zoals bedoeld in artikel 9, § 1, afgeleverd door de bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland, met vermelding van code 95.De vermelding van code 95 op het document, bedoeld in artikel 9, § 1 is niet verplicht wanneer het document vóór 23 mei 2020 is afgeleverd.

Art. 7. § 1. Het besturen van een voertuig dat onder het toepassingsgebied van dit artikel valt, is onderworpen aan een verplichting om een basiskwalificatie te verkr[00c4][00b3]gen en een nascholing te volgen.

"verkr[00c4][00b3]gen" dient gelezen te worden als "verkrijgen".

De examens die worden afgelegd voor een basiskwalificatie, geven aanleiding tot een getuigschrift van vakbekwaamheid ten bewijze van het behalen van de basiskwalificatie. De gevolgde opleiding voor de nascholing geeft aanleiding tot een getuigschrift van nascholing.

§ 2. Het getuigschrift van vakbekwaamheid dat als bewijs dient voor het behalen van de basiskwalificatie bestaat uit:

1° een getuigschrift van basiskwalificatie dat werd behaald na het afleggen van een examen basiskwalificatie, zoals voorzien in hoofdstuk 2 van titel 4;

2° een getuigschrift van basiskwalificatie dat werd behaald na het afleggen van een gecombineerd examen, zoals voorzien in hoofdstuk 3 van titel 4;

3° een getuigschrift van aanvullende basiskwalificatie dat werd behaald na het afleggen van een aanvullend examen, zoals voorzien in hoofdstuk 4 van titel 4.

§ 3. Het getuigschrift van vakbekwaamheid ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie dat wordt verkregen door een onderdaan van de Europese Unie in een lidstaat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, is geldig op het grondgebied van het Gewest.

Het getuigschrift van vakbekwaamheid ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie dat wordt verkregen door een onderdaan van een derde land van de Europese Unie die in dienst is of werkt voor een in een lidstaat gevestigde onderneming of in de lidstaat die hem een werkvergunning heeft afgegeven, is geldig op het grondgebied van het Gewest.

§ 4. Het getuigschrift van vakbekwaamheid ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie heeft een geldigheidsduur van vijf jaar, te rekenen vanaf het moment van de afgifte van het getuigschrift.

§ 5. De minister levert een getuigschrift van nascholing met een geldigheidsduur van vijf jaar af, ter vervanging van het getuigschrift van basiskwalificatie op basis van het afronden van een nascholing in overeenstemming met titel 5 van dit besluit.

§ 6. Indien een bestuurder een getuigschrift van aanvullende basiskwalificatie behaalt, wordt de geldigheidsduur van zijn getuigschrift van vakbekwaamheid ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie verlengd tot de vervaldag van zijn getuigschrift van basiskwalificatie dat in het kader van het aanvullend examen werd behaald, met een duur van 5 jaar.

Het model van het formulier voor de aanvraag van de verlenging wordt door Brussel Mobiliteit vastgesteld.

Art. 8. § 1. De minimumleeftijd voor het behalen van een getuigschrift van categorie C is 18 jaar.

§ 2. De minimumleeftijd voor het behalen van een getuigschrift van categorie D is 21 jaar voor:

1° het regelmatig vervoer van reizigers met een voertuig waarvan het traject ten hoogste 50 km bedraagt en waarvoor een rijbewijs D of D+E is vereist;

2° de bestuurders die al in het bezit zijn van een getuigschrift van nascholing voor het besturen van een voertuig waarvoor een rijbewijs D1 of D1+E is vereist.

In afwijking van het eerste lid wordt deze leeftijd vastgelegd op:

1° 23 jaar voor de kandidaat-bestuurder van een voertuig dat is bestemd voor het vervoer van reizigers van de rijbewijscategorieën D en D+E, op voorwaarde dat hij houder is van een getuigschrift van vakbekwaamheid;

2° 18 jaar voor het behalen van een getuigschrift van categorie D dat enkel geldig is voor het besturen van een voertuig zonder passagiers en op het Belgisch grondgebied in het kader van de gevallen bedoeld in punten 1° en 2° van het tweede lid;

3° 20 jaar voor het behalen van een getuigschrift van categorie D dat enkel geldig is op het grondgebied van België voor het vervoeren van reizigers.

Afdeling 2. — Afgifte van het getuigschrift van vakbekwaamheid

Art. 9. § 1. Code 95, evenals de vervaldatum van het getuigschrift van vakbekwaamheid, wordt op vertoon van een getuigschrift van basiskwalificatie C of van een getuigschrift van basiskwalificatie D, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, door de minister aangebracht op:

1° het bestuurdersattest voor personen die goederen vervoeren en geen houder zijn van een Belgisch of Europees rijbewijs;

2° de bestuurderskwalificatiekaart, zoals bedoeld in artikel 46.

§ 2. In het geval van getuigschriften van nascholing staat code 95 op het bestuurdersattest en op de bestuurderskwalificatiekaart, zoals bedoeld in artikel 46.

§ 3. De vermelding van code 95 op een van de documenten, bedoeld in § 1 of § 2 is niet verplicht wanneer het document vóór 23 mei 2020 werd afgeleverd.

HOOFDSTUK 2. — De bestuurderskwalificatiekaart

Art. 10. § 1. De bestuurders die een getuigschrift van basiskwalificatie in België hebben verworven en niet aan de voorwaarden voldoen om een Belgisch rijbewijs te verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 3, § 1 van het KB betreffende het rijbewijs, kunnen een bestuurderskwalificatiekaart verkrijgen, waarvan het model als bijlage bij dit besluit is gevoegd, als ze aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

1° ze zijn in dienst van of werken voor een onderneming die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is gevestigd;

2° ze zijn houder van een door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest afgeleverde werkvergunning.

§ 2. Het buitenlands rijbewijs voor de desbetreffende voertuigcategorie waarvan deze bestuurders houder zijn, moet nog geldig zijn.

§ 3. Deze bestuurders vragen via elektronische weg de bestuurderskwalificatiekaart bij Brussel Mobiliteit aan. Het model van het aanvraagformulier wordt door de minister opgesteld.

TITEL 3. — DE OPLEIDINGSCENTRA EN DE EXAMENCENTRA

HOOFDSTUK 1. — Algemene bepalingen

Art. 11. Elke kandidaat legt de examens af en volgt de nascholing in het examen- of opleidingscentrum van zijn keuze.

HOOFDSTUK 2. — De opleidingscentra

Art. 12. § 1. De minister erkent de opleidingscentra of levert de verlenging van de erkenning af binnen drie maanden na de datum waarop de aanvrager in kennis is gesteld van de volledigheid van zijn aanvraag.

§ 2. De aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning wordt schriftelijk bij Brussel Mobiliteit ingediend.

§ 3. De minister kan een gedeeltelijke erkenning toekennen aan de opleidingscentra die het aspect van de nascholing beperkt tot het vervoer van goederen of reizigers.

§ 4. De erkenning wordt toegekend voor een periode van vijf jaar.

Deze erkenning kan worden verlengd voor een periode van vijf jaar na de indiening van een nieuwe erkenningsaanvraag van het opleidingscentrum.

§ 5. De aanvraag tot verlenging van de erkenning moet ten laatste zes maanden vóór de vervaldatum van de geldigheidsduur van de erkenning worden ingediend.

§ 6. De minister kent aan elk erkend opleidingscentrum een erkenningsnummer toe.

§ 7. De toekenning van de erkenning en van de verlenging van de erkenning worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 13. De aanvraag tot erkenning of tot verlenging van de erkenning moet van de volgende informatie worden vergezeld:

1° de maatregelen die het opleidingscentrum heeft genomen op het ogenblik van de aanvraag of de maatregelen die het nog zal nemen om binnen de drie jaar te bewijzen dat het een certificaat Q*for, ISO, CEDEO, EFQM of een ander certificaat of andere erkenning heeft verkregen zoals toegelaten door de minister. Deze vereiste geldt niet voor de onderwijsinstellingen;

2° de lijst van de instructeurs die belast zijn met de nascholing met hun kwalificatie en hun activiteitendomein, alsook de identiteit van de directeur;

3° de informatie over de lokalen waar de lessen plaatsvinden en over het lesmateriaal. Deze informatie omvat ook, met betrekking tot de opleiding ’rationeel rijden’, de informatie over de middelen die beschikbaar worden gesteld voor het praktische werk en het gebruikte wagenpark;

4° de voorwaarden voor deelname aan de lessen, met inbegrip van het vereiste aantal deelnemers;

5° de gegevens waaruit blijkt dat aan elk van de in artikel 15 bedoelde voorwaarden is voldaan.

Art. 14. § 1. Om erkend te worden, moet het opleidingscentrum aan de onderstaande voorwaarden voldoen:

1° het moet beschikken over minstens één computer die is uitgerust met een internetverbinding voor de elektronische communicatie van de gegevens betreffende de georganiseerde nascholing en de deelnemers aan de lessen via een webservice van Brussel Mobiliteit;

2° het verkrijgt, binnen een termijn van drie jaar vanaf de erkenning, een certificaat Q*for, ISO of CEDEO, een erkenning EFQM of andere certificaten of erkenningen die bij ministerieel besluit zijn bepaald;

3° de lesgevers van het opleidingscentrum beschikken over voldoende beroepservaring in de onderwezen vakken, zijn op de hoogte van en houden rekening met de recentste ontwikkelingen op het gebied van beroepsopleidingsvereisten en hebben een opleiding didactiek en pedagogie gevolgd;

4° de lesgevers van het praktijkgedeelte van de opleiding beschikken sinds minstens zeven jaar over een rijbewijs voor de betrokken categorie; de lesgevers moeten aantonen dat ze ervaring hebben als professioneel bestuurder of een analoge rij-ervaring, zoals die van opleiders in het besturen van zware voertuigen;

5° het moet een directeur hebben die het opleidingscentrum vertegenwoordigt bij de overheid en die verantwoordelijk is voor de organisatie van de opleidingen en de pedagogische en administratieve taken;

6° het organiseert de nascholing binnen twee maanden na de inschrijvingen, ongeacht het aantal inschrijvingen;

7° wat de nascholing betreft, biedt het een modulair opleidingsprogramma aan, in overeenstemming met de documenten die bij de aanvraag zijn gevoegd en met de bepalingen van dit besluit, waarin de onderwerpen van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E worden behandeld en die relevant zijn voor de erkenning of voor de gedeeltelijke gevraagde erkenning. Het programma moet eerst door Brussel Mobiliteit worden goedgekeurd. Bij gebrek aan een beslissing over de goedkeuring van het opleidingsprogramma binnen zestig dagen na ontvangst ervan, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.

Indien het gaat om een gedeeltelijke erkenning die wordt verleend in toepassing van artikel 12, § 3, blijkt uit het opleidingsprogramma dat wel degelijk een opleiding werd gegeven over de onderwerpen van bijlage 1 van dit besluit betreffende het vervoer van goederen of het vervoer van reizigers;

8° het moet, volgens de door de minister vastgelegde modaliteiten, elke programmawijziging voor goedkeuring overleggen aan Brussel Mobiliteit, dat de wijzigingen goedkeurt of afwijst binnen een termijn van zestig dagen;

9° het neemt deel aan de vergaderingen die door de minister worden georganiseerd. Deze deelname is mogelijk in de vorm van de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van een groep waarbij de opleidingscentra zijn aangesloten;

10° het volgt alle instructies van de minister op en levert aan de minister alle informatie over de uitoefening van zijn opdracht;

11° het stelt een jaarlijks activiteitenverslag op, waarvan de inhoud door de minister wordt bepaald, en stuurt dit uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar naar Brussel Mobiliteit.

§ 2. De minister kan preciezere voorwaarden vaststellen waaraan de aanvraag tot erkenning of de aanvraag tot verlenging van de erkenning moet voldoen.

HOOFDSTUK 3. — De examencentra

Art. 15. De volgende examencentra mogen de examens bedoeld in titel 4 organiseren:

1° de centra bedoeld in artikel 25, § 1, eerste zin van het KB betreffende het rijbewijs;

1° de instellingen bedoeld in artikel 4, 4° en 8° van het KB betreffende het rijbewijs indien het gaat om kandidaten die er de opleiding hebben gevolgd;

2° de instellingen bedoeld in artikel 4, 5°, van het KB betreffende het rijbewijs indien het gaat om kandidaten die een opleiding hebben gevolgd in de instellingen bedoeld in artikel 4, 7° en 15° van hetzelfde besluit.

Art. 16. § 1. De examencentra voldoen aan de onderstaande voorwaarden:

1° het moet beschikken over een gepaste infrastructuur, meer bepaald over lokalen en terreinen buiten het verkeer, en over de nodige uitrusting voor het afnemen van de theoretische en praktische examens, evenals over pedagogisch materiaal, zoals bedoeld in bijlage II van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E, zoals gewijzigd;

2° het maakt uitsluitend gebruik van de examenvragen en de computertoepassing die Brussel Mobiliteit ter beschikking stelt, op de door de minister bepaalde wijze;

3° het verkrijgt, binnen een termijn van drie jaar vanaf de erkenning, een certificaat Q*for, ISO of CEDEO, een erkenning EFQM of andere certificaten of erkenningen die bij ministerieel besluit zijn bepaald;

4° het organiseert alle examens die onder deze titel worden bedoeld;

5° het organiseert het examen binnen twee maanden na de inschrijvingen, ongeacht het aantal inschrijvingen;

6° het laat de examens afnemen door erkende examinatoren, met uitzondering van de examens op computer;

7° het neemt deel aan de vergaderingen die door de minister worden georganiseerd. Deze deelname is mogelijk in de vorm van de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van een groep waarbij de examencentra zijn aangesloten;

8° het volgt alle instructies van de minister op, met inbegrip van de instructies die in de vorm van een examenvademecum worden gegeven en levert aan de minister alle informatie over de uitoefening van zijn opdracht;

9° het stelt een jaarlijks activiteitenverslag op, waarvan de inhoud door de minister wordt bepaald, en stuurt dit uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar naar Brussel Mobiliteit.

§ 2. Op eenvoudig verzoek van de ambtenaren die belast zijn met de controle met het oog op artikel 49, dient het examencentrum de plaats, de datum en het tijdstip van de geplande examens te verstrekken.

Art. 17. § 1. De examinatoren die belast zijn met de vermelde examens, worden aangeworven en betaald door de in dit hoofdstuk bedoelde examencentra. Ze worden erkend door de minister en voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 26, § 2 en § 3 van het KB betreffende het rijbewijs.

§ 2. Indien de bepalingen van dit besluit niet worden nageleefd, kan de minister, na de betrokkene en desgevallend de directeur van het examencentrum te hebben gehoord, de erkenning van de examinator opschorten of intrekken voor een termijn van acht dagen tot een jaar.

Art. 18. Het examencentrum stuurt de gegevens in verband met de resultaten van de examens, via een elektronische beveiligde weg, door naar Brussel Mobiliteit, in overeenstemming met de door de minister vastgelegde modaliteiten.

TITEL 4. — EXAMENS

HOOFDSTUK 1. — Algemene bepalingen

Art. 19. § 1. De kandidaat voor een examen moet voldoen aan zowel de voorwaarden van het KB betreffende het rijbewijs als de voorwaarden van dit besluit, naargelang het type van examen dat hij wenst af te leggen.

§ 2. De inschrijving voor een examen vindt plaats volgens de regels en op de wijze die door de minister is goedgekeurd.

§ 3. De beoordeling en de correctie van een theoretisch of praktisch examen gebeuren volgens de door een ministerieel besluit vastgelegde criteria.

Art. 20. De in deze titel bedoelde examens zijn:

1° het examen basiskwalificatie, bedoeld in hoofdstuk 2;

2° het aanvullend examen basiskwalificatie, bedoeld in hoofdstuk 4;

3° het gecombineerde examen, bedoeld in hoofdstuk 3.

Art. 21. Elke kandidaat voor het examen basiskwalificatie, het gecombineerde examen of het in dit hoofdstuk bedoelde aanvullend examen basiskwalificatie moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

1° de kandidaat moet een rijbewijs voorleggen dat geldig is voor:

- categorie B indien het gaat om een kandidaat voor het rijbewijs van categorie C1, C, D1 of D; deze bepaling is niet van toepassing op de kandidaat bedoeld in artikel 4, 7° van het KB betreffende het rijbewijs;

- het besturen van de overeenstemmende trekker indien het gaat om een kandidaat voor het rijbewijs geldig voor categorieën C1+E, C+E, D1+E of D+E; deze bepaling is niet van toepassing op de kandidaat bedoeld in artikel 4, 7° en 15° van het KB betreffende het rijbewijs.

Het rijbewijs mag evenwel worden vervangen door een attest dat is afgeleverd door de griffier van de rechtbank waar het rijbewijs wordt bewaard, in toepassing van artikel 69 van het KB betreffende het rijbewijs;

2° de kandidaat mag niet ontzet zijn uit het recht om een motorvoertuig van groep 2 te besturen en dient te zijn geslaagd voor de eventueel krachtens artikel 38 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer opgelegde examens;

3° de kandidaat moet voldoen aan de bepalingen van artikel 42 van het KB betreffende het rijbewijs.

Art. 22. De volgende bepalingen zijn van toepassing voor de examens bedoeld in artikel 21:

1° de kandidaat die noch het Nederlands, noch het Frans machtig is, mag het theoretische examen afleggen bijgestaan door een tolk die onder de beëdigde vertalers wordt gekozen door het examencentrum en door de kandidaat wordt vergoed;

2° de kandidaten met een gehoorstoornis, i.e. dove of slechthorende kandidaten, kunnen zich zowel tijdens het theoretische examen als het praktische examen laten bijstaan door een door het examencentrum aangewezen beëdigde gebarentolk. De tolk wordt door de kandidaat vergoed. De tolk mag niet in een erkende rijschool zijn tewerkgesteld en mag evenmin professionele rijopleidingen geven op welke wijze ook;

3° de kandidaten van wie het mentale of intellectuele vermogen of de graad van alfabetisme ontoereikend is, kunnen, op hun verzoek, de theoretische examens afleggen in een speciale zitting waarvan de modaliteiten door de minister zijn goedgekeurd.

Deze examens mogen zodanig worden georganiseerd dat meerdere kandidaten die eenzelfde taal of idioom spreken dan wel verstaan, kunnen worden samengebracht.

De betrokkene levert het bewijs dat hij zich in een van deze gevallen bevindt door het overleggen van een getuigschrift of een attest van een psychisch-medisch-sociaal centrum, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een instituut voor buitengewoon onderwijs, een centrum voor observatie of begeleiding of een centrum voor beroepsoriëntering;

4° de kandidaten die minstens vijfmaal niet slaagden voor een van de hierna genoemde theoretische examens kunnen eveneens, op hun verzoek, dit examen in een speciale zitting afleggen.

Het examen mag niet meer dan twee maanden na de inschrijving plaatsvinden. De minister mag van deze bepaling afwijken voor de examencentra die hem een werkverdeling per taalrol voorstellen die hij goedkeurt.

Art. 23. Elk praktisch examen moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

1° onverminderd artikel 39 wordt het examen afgelegd met een voertuig van de categorie waarvoor het rijbewijs of het getuigschrift van vakbekwaamheid wordt aangevraagd;

2° tijdens de proef op de openbare weg moet de examinator plaatsnemen in het voertuig.

Als de bestuurder nog geen houder is van een rijbewijs, moet naast de examinator ook de instructeur van de rijschool of de begeleider bij de scholing in het voertuig plaatsnemen.

Indien het voertuig voor het vervoer van niet meer dan twee personen is bestemd, met inbegrip van de bestuurder, rijdt enkel de examinator mee in het voertuig.

Behalve de personen bedoeld in dit artikel en de tolk bedoeld in artikel 22, eerste lid, 1° en 2°, mogen enkel de door de minister aangewezen personen in het voertuig plaatsnemen;

3° de examinator stopt het examen wanneer de kandidaat niet in staat is om te rijden of op een gevaarlijke manier rijdt of in geval van tussenkomst van de instructeur of begeleider;

4° de examinator vermeldt op de beoordelingsdocumenten voor elk van de bovengenoemde examens de beoordeling die hij toekent en de beslissing of de kandidaat is geslaagd of later moet terugkomen.

HOOFDSTUK 2. — Het examen basiskwalificatie

Art. 24. Naast het behalen van een rijbewijs houdt het besturen van de voertuigen van groepen C en D ook in dat men voor een theoretisch examen en een praktisch examen basiskwalificatie moet slagen.

Afdeling 1. — Theoretisch examen basiskwalificatie

Art. 25. Het theoretische examen basiskwalificatie voor het besturen van een voertuig van groepen C en D omvat de stof, zoals bedoeld in artikel 29 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E.

Het examen bestaat uit drie delen die los van elkaar kunnen worden afgelegd:

1° 100 vragen in de vorm van hetzij meerkeuzevragen, hetzij vragen met rechtstreeks antwoord, hetzij een combinatie van de twee systemen. Deze proef duurt 100 minuten;

2° casestudy’s. Deze proef duurt 80 minuten;

3° een mondelinge proef. Deze proef duurt 60 minuten.

De kandidaten hebben minstens vier uur de tijd om het theoretische examen af te leggen.

Elk afgelegd deel van het theoretische examen waarvoor de kandidaat is geslaagd, heeft een geldigheidsduur van drie jaar.

Art. 26. § 1. De minimumleeftijd om deel te nemen aan het theoretische examen basiskwalificatie is de leeftijd bedoeld in artikel 32 van het KB betreffende het rijbewijs.

§ 2. Om te worden toegelaten tot het examen met het oog op het behalen van het getuigschrift basiskwalificatie dat geldig is voor de voertuigen van groepen C en D, moet de kandidaat - naast de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 21 - ook aan de volgende voorwaarden voldoen:

1° het document overleggen zoals bedoeld in artikel 3, § 1 van het KB betreffende het rijbewijs indien hij een onderdaan van de Europese Unie is;

2° een document overleggen waaruit blijkt dat hij in dienst is van of werkt voor een in België gevestigde onderneming indien hij onderdaan van een derde land is.

Art. 27. § 1. De aangestelde van het examencentrum bevestigt dat de kandidaat is geslaagd voor het examen op een attest van het theoretische examen basiskwalificatie, een attest waarvan het model door de minister wordt bepaald.

§ 2. Dit attest wordt gedateerd, wordt afgeleverd de dag van het succesvol afleggen van het examen en is drie jaar geldig.

Afdeling 2. — Praktisch examen basiskwalificatie

Art. 28. § 1. Om te worden toegelaten tot het praktische examen basiskwalificatie voor categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D of D+E, moet de kandidaat zijn geslaagd voor het theoretische examen basiskwalificatie en de volgende documenten overleggen:

1° het door artikel 3, § 1 van het KB betreffende het rijbewijs vereiste document indien hij een onderdaan van de Europese Unie is;

2° een document waaruit blijkt dat hij in dienst is van of werkt voor een in België gevestigde onderneming indien hij onderdaan van een derde land is;

3° de documenten om te voldoen aan de in artikel 21 toegelichte voorwaarden;

4° het slaagattest voor het theoretische examen basiskwalificatie;

5° een attest zoals voorgeschreven in artikel 44, § 5 van het KB betreffende het rijbewijs, tenzij de kandidaat in het bezit is van een geldig rijbewijs waarvoor dit attest reeds werd voorgelegd;

6° een verzekeringsbewijs inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor het voertuig waarmee hij zich aanbiedt;

7° het inschrijvingsbewijs van het voertuig en, in voorkomend geval, van de aanhangwagen;

8° het groene keuringsbewijs van het voertuig, als dit onderworpen is aan de technische controle en, in voorkomend geval, van de aanhangwagen;

9° in voorkomend geval, het Belgische of Europese rijbewijs van de begeleider, geldig voor het besturen van het voertuig waarmee het praktische examen wordt afgelegd, alsook het document bedoeld in artikel 3, § 1 van het KB betreffende het rijbewijs waarvan de begeleider houder is.

Art. 29. Het praktische examen basiskwalificatie voor het besturen van een voertuig van groep C of groep D omvat de stof, zoals bedoeld in artikel 31 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E.

Art. 30. § 1. De kandidaat biedt zich in het examencentrum aan met een voertuig van categorie C indien een getuigschrift van vakbekwaamheid van groep C wordt gevraagd:

1° de kandidaat voor het getuigschrift basiskwalificatie C, die in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie C: met een voertuig, in overeenstemming met artikel 38, § 5 van het KB betreffende het rijbewijs. De proef bedoeld in artikel 40, § 1, 2°, kan worden afgelegd met een voertuig dat voldoet aan artikel 38, § 9, van het KB betreffende het rijbewijs;

2° de kandidaat voor het getuigschrift basiskwalificatie C, die in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie C1: met een voertuig, in overeenstemming met artikel 38, § 9 van het KB betreffende het rijbewijs;

3° de kandidaat voor het getuigschrift basiskwalificatie C, die in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie C+E: met een voertuig, in overeenstemming met artikel 38, § 6 van het KB betreffende het rijbewijs. De proef bedoeld in artikel 40, § 1, 2°, kan worden afgelegd met een voertuig dat voldoet aan artikel 38, § 10 van het KB betreffende het rijbewijs;

4° de kandidaat voor het getuigschrift basiskwalificatie C, die in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie C1+E: met een voertuig, in overeenstemming met artikel 38, § 10 van het KB betreffende het rijbewijs.

§ 2. De kandidaat biedt zich in het examencentrum aan met een voertuig van categorie D indien een getuigschrift van vakbekwaamheid van groep D wordt gevraagd:

1° de kandidaat voor het getuigschrift basiskwalificatie D die in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie D: met een voertuig, in overeenstemming met artikel 38, § 7 van het KB betreffende het rijbewijs;

2° de kandidaat voor het getuigschrift basiskwalificatie D die in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie D1: met een voertuig, in overeenstemming met artikel 38, § 11 van het KB betreffende het rijbewijs;

3° de kandidaat voor het getuigschrift basiskwalificatie D die in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie D+E: met een voertuig, in overeenstemming met artikel 38, § 8 van het KB betreffende het rijbewijs;

4° de kandidaat voor het getuigschrift basiskwalificatie D die in het bezit is van een geldig rijbewijs voor de categorie D1+E: met een voertuig, in overeenstemming met artikel 38, § 12 van het KB betreffende het rijbewijs.

Art. 31. § 1. Het praktische examen basiskwalificatie bestaat uit twee delen:

1° een rijproef op de openbare weg van minstens 90 minuten.

De minister kan de voorwaarden bepalen voor de verplichte uitvoering van een bijkomende proef van maximaal 30 minuten op een speciaal terrein of in een hightechsimulator. In dat geval wordt de rijproef verminderd met de duur van deze proef.

2° een praktische proef die de stof bevat bedoeld in artikel 35, § 1, punt 2° van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E.

Deze proef duurt minstens 30 minuten.

Elk afgelegd deel van het praktische examen waarvoor de kandidaat is geslaagd, heeft een geldigheidsduur van drie jaar. Het slagen voor de twee delen geeft recht op een getuigschrift basiskwalificatie, zoals bedoeld in artikel 7, § 1.

Art. 32. De examinator bevestigt dat de kandidaat geslaagd is voor het praktische examen door de afgifte van een getuigschrift basiskwalificatie met vermelding van de categorie van het voertuig waarmee hij het examen heeft afgelegd en de datum van het examen. Het model van het getuigschrift van basiskwalificatie wordt door de minister bepaald.

HOOFDSTUK 3. — Het gecombineerde examen

Afdeling 1. — Het gecombineerde theoretische examen

Art. 33. De examens om een rijbewijs te behalen, kunnen worden gecombineerd met examens voor het verkrijgen van een getuigschrift basiskwalificatie.

Art. 34. § 1. Het gecombineerde theoretische examen omvat de leerstof, zoals bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E, alsook in bijlage 4 van het KB betreffende het rijbewijs.

§ 2. Het gecombineerde theoretische examen bestaat uit drie delen:

1° 100 vragen in de vorm van hetzij meerkeuzevragen, hetzij vragen met rechtstreeks antwoord, hetzij een combinatie van de twee systemen. Deze proef duurt 100 minuten;

2° casestudy’s. Deze proef duurt 80 minuten;

3° een mondelinge proef. Deze proef duurt 60 minuten.

§ 3. De inschrijving voor het gecombineerde theoretische examen vindt plaats volgens de regels en op de wijze die door de minister zijn goedgekeurd. De minister bepaalt ook de modaliteiten voor de evaluatie en de correctie van dit examen.

§ 4. Elk afgelegd deel van de examens waarvoor de kandidaat is geslaagd, heeft een geldigheidsduur van drie jaar.

Art. 35. § 1. De minimumleeftijd om deel te nemen aan het gecombineerde theoretische examen is de leeftijd bedoeld in artikel 32 van het KB betreffende het rijbewijs.

§ 2. Om te worden toegelaten tot het gecombineerde theoretische examen, moet de kandidaat aan de onderstaande voorwaarden voldoen:

1° het document overleggen zoals vereist door artikel 3, § 1 van het KB betreffende het rijbewijs;

2° voldoen aan de voorwaarden van artikel 21.

Art. 36. De examinator of de aangestelde van het examencentrum verklaart dat het gecombineerde theoretische examen met goed gevolg is afgelegd op de aanvraag voor een rijbewijs of op de aanvraag voor een voorlopig rijbewijs, alsook op het attest van slagen voor het theoretische examen basiskwalificatie. Het gecombineerde theoretische examen is drie jaar geldig.

Afdeling 2. — Het gecombineerde praktische examen

Art. 37. Om te worden toegelaten tot het gecombineerde praktische examen, moet de kandidaat geslaagd zijn voor het gecombineerde theoretische examen en de volgende documenten overleggen:

1° het document, zoals vereist door artikel 3, § 1 van het KB betreffende het rijbewijs;

2° het hierna genoemde document dat toepasselijk is op de kandidaat:

a) de aanvraag om een rijbewijs waarop het attest van slagen voor het theoretische examen is aangebracht.

In dat geval legt de kandidaat een door een rijschool afgeleverd getuigschrift van praktisch onderricht voor;

b) het nog geldige voorlopige rijbewijs.

Het voorlopige rijbewijs wordt desgevallend vergezeld van een getuigschrift van onderricht dat bewijst dat de betrokkene de lesuren heeft gevolgd zoals bedoeld in artikel 15, tweede lid, 2° van het KB betreffende het rijbewijs;

c) een attest waarin wordt bevestigd dat de kandidaat de opleiding heeft gevolgd zoals bedoeld in artikel 4, 4°, 5°, 6°, 7°, 8° of 15° van het KB betreffende het rijbewijs;

3° de documenten om te voldoen aan de in artikel 21 toegelichte voorwaarden;

4° het attest zoals voorgeschreven in artikel 44, § 5 van het KB betreffende het rijbewijs, tenzij de kandidaat in het bezit is van een geldig rijbewijs waarvoor dit attest reeds werd voorgelegd;

5° het verzekeringsbewijs inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor het voertuig waarmee hij zich aanbiedt;

6° het inschrijvingsbewijs van het voertuig en, in voorkomend geval, van de aanhangwagen;

7° het groene keuringsbewijs van het voertuig, als dit onderworpen is aan de technische controle en, in voorkomend geval, van de aanhangwagen;

8° in voorkomend geval, het Belgische of Europese rijbewijs van de begeleider, geldig voor het besturen van het voertuig waarmee het praktische examen wordt afgelegd, alsook het document bedoeld in artikel 3, § 1 van het KB betreffende het rijbewijs waarvan de begeleider houder is.

Art. 38. Het gecombineerde praktische examen omvat de leerstof, zoals bedoeld in artikel 38 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E, alsook in bijlage 5 van het KB betreffende het rijbewijs.

Dit examen bestaat uit drie delen:

1° een rijproef op de openbare weg van minstens 90 minuten. De minister kan de voorwaarden bepalen voor de verplichte uitvoering van een bijkomende proef van maximaal 30 minuten op een speciaal terrein of in een hightechsimulator. In dat geval wordt de rijproef verminderd met de duur van deze proef.

2° een praktische proef van minstens 30 minuten die de leerstof omvat, zoals bedoeld in artikel 42, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E, alsook in bijlage 5 van het KB betreffende het rijbewijs.

3° een proef op een voor het verkeer afgesloten terrein, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, eerste lid, 3° van het KB betreffende het rijbewijs.

Deze proef duurt minstens 15 minuten voor de categorieën C1, C, D1 en D.

Deze proef duurt minstens 30 minuten voor de categorieën C1+E en C+E.

Deze proef duurt minstens 25 minuten voor de categorieën D1+E en D+E.

Art. 39. § 1. De kandidaat voor het gecombineerde praktische examen legt dit examen af met een voertuig overeenkomstig artikel 38 van het KB betreffende het rijbewijs.

1° De kandidaat die houder is van een geldig voorlopig rijbewijs voor categorie C, kan - zo hij dat wenst - het praktische examen voor categorie C1 afleggen met een voertuig zoals bedoeld in artikel 38, § 9 van het KB betreffende het rijbewijs. In een dergelijk geval ontvangt hij een geldige rijbewijsaanvraag voor categorie C1, nadat hij het praktische examen met succes heeft afgelegd. In afwijking van artikel 37 legt hij het voor categorie C geldige voorlopige rijbewijs waarvan hij houder is over, om tot het praktische examen voor categorie C1 te worden toegelaten.

2° De kandidaat die houder is van een geldig voorlopig rijbewijs voor categorie D, kan - zo hij dat wenst - het praktische examen voor categorie D1 afleggen met een voertuig zoals bedoeld in artikel 38, § 11 van het KB betreffende het rijbewijs. In een dergelijk geval ontvangt hij een geldige rijbewijsaanvraag voor categorie D1 nadat hij het praktische examen met succes heeft afgelegd. In afwijking van artikel 37 legt hij het voor categorie D geldige voorlopige rijbewijs waarvan hij houder is over, om tot het praktische examen voor categorie D1 te worden toegelaten.

3° De kandidaat die houder is van een geldig voorlopig rijbewijs voor categorie C+E, kan - zo hij dat wenst - het praktische examen voor categorie C1+E afleggen met een voertuig zoals bedoeld in artikel 38, § 10 van het KB betreffende het rijbewijs. In een dergelijk geval ontvangt hij een geldige rijbewijsaanvraag voor categorie C1+E nadat hij het praktische examen met succes heeft afgelegd. In afwijking van artikel 37 legt hij het voor categorie C+E geldige voorlopige rijbewijs waarvan hij houder is over, om tot het praktische examen voor categorie C1+E te worden toegelaten.

4° De kandidaat die houder is van een geldig voorlopig rijbewijs voor categorie D+E, kan - zo hij dat wenst - het praktische examen voor categorie D1+E afleggen met een voertuig zoals bedoeld in artikel 38, § 12 van het KB betreffende het rijbewijs. In een dergelijk geval ontvangt hij een geldige rijbewijsaanvraag voor categorie D1+E nadat hij het praktische examen met succes heeft afgelegd. In afwijking van artikel 37 legt hij het voor categorie D+E geldige voorlopige rijbewijs waarvan hij houder is over om tot het praktische examen voor categorie D1+E te worden toegelaten.

§ 2. Het slagen voor de proef op het voor het verkeer afgesloten terrein, zoals bedoeld in artikel 38, 3°, van categorie C, is ook geldig voor categorie C1.

Het slagen voor de proef op het voor het verkeer afgesloten terrein, zoals bedoeld in artikel 38, 3°, van categorie D, is ook geldig voor categorie D1.

Het slagen voor de proef op het voor het verkeer afgesloten terrein, zoals bedoeld in artikel 38, 3°, van categorie C+E, is ook geldig voor categorie C1+E.

Het slagen voor de proef op het voor het verkeer afgesloten terrein, zoals bedoeld in artikel 38, 3°, van categorie D+E, is ook geldig voor categorie D1+E.

§ 3. Het slagen voor de praktische proef, zoals bedoeld in artikel 38, 2° van categorie C, is ook geldig voor categorie C1.

Het slagen voor de praktische proef, zoals bedoeld in artikel 38, van categorie D, is ook geldig voor categorie D1.

Het slagen voor de praktische proef, zoals bedoeld in artikel 38, van categorie C+E, is ook geldig voor categorie C1+E.

Het slagen voor de praktische proef, zoals bedoeld in artikel 38, van categorie D+E, is ook geldig voor categorie D1+E.

Art. 40. § 1. Het gecombineerde praktische examen bestaat uit drie delen:

1° een rijproef op de openbare weg van minstens 90 minuten. De minister kan de voorwaarden bepalen voor de verplichte uitvoering van een bijkomende proef van maximaal 30 minuten op een speciaal terrein of in een hightechsimulator. In dat geval wordt de rijproef verminderd met de duur van deze proef.

2° een praktische proef van minstens 30 minuten die de stof bevat bedoeld in artikel 38, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E;

3° een proef op een voor het verkeer afgesloten terrein, zoals bedoeld in artikel 39, § 1, eerste lid, 3° van het KB betreffende het rijbewijs.

Deze proef duurt minstens 15 minuten voor de categorieën C1, C, D1 en D, minstens 30 minuten voor de categorieën C1+E en C+E en minstens 25 minuten voor de categorieën D1+E en D+E.

Elk afgelegd deel van het praktische examen waarvoor de kandidaat is geslaagd, heeft een geldigheidsduur van drie jaar.

§ 2. De examinator verklaart dat de kandidaat het gecombineerde praktische examen met succes heeft afgelegd door de afgifte van een getuigschrift van basiskwalificatie, met verduidelijking van de categorie van het voertuig waarmee het examen werd afgelegd en de datum van het examen.

In voorkomend geval vermeldt hij dat het examen werd afgelegd met een voertuig, zoals bedoeld in artikel 38, § 13 van het KB betreffende het rijbewijs.

HOOFDSTUK 4. — Het aanvullende examen basiskwalificatie

Art. 41. § 1. De bestuurder die over een getuigschrift van categorie C beschikt, kan een getuigschrift van categorie D verkrijgen door een aanvullend examen basiskwalificatie af te leggen.

§ 2. De bestuurder die al over een getuigschrift van categorie D beschikt, kan een getuigschrift van vakbekwaamheid van categorie C verkrijgen door een aanvullend examen basiskwalificatie af te leggen.

Art. 42. § 1. Het aanvullende examen basiskwalificatie bestaat uit een theoretisch examen en een praktisch examen.

§ 2. Het theoretische examen omvat de leerstof, zoals bedoeld in artikel 43 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C en D, alsook in bijlage 5 van het koninklijk besluit betreffende het rijbewijs.

§ 3. Het praktische examen wordt afgelegd in overeenstemming met

artikelen 28 tot en met 32 en geeft recht op een door de examinator afgeleverd getuigschrift van aanvullende basiskwalificatie.

HOOFDSTUK 5. — Beroep in geval van niet slagen voor een praktisch examen

Art. 43. § 1. Indien de kandidaat twee keer niet slaagt voor een praktisch examen van hetzelfde type, heeft hij het recht om een beroep in te dienen bij een beroepscommissie, zoals bedoeld in artikel 4.2.1 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 maart 2018 betreffende de rijopleiding en het rijexamen van categorie van motorvoertuigen B en bepaalde aspecten voor alle categorieën van motorvoertuigen.

Het beroep wordt binnen 15 werkdagen na de kennisgeving van het niet-slagen voor het examen, via een met de post verzonden aangetekende brief, aan de voorzitter van de beroepscommissie gericht.

Het door de kandidaat ondertekende beroep vermeldt de naam, de voornaam en de geboortedatum van deze laatste, evenals het examencentrum waar het examen werd afgenomen en de datum daarvan. Het is met redenen omkleed door feiten die enkel betrekking hebben op de personen en de omstandigheden betreffende de plaats, de tijd en de procedure waarin het examen werd afgelegd.

§ 2. De beroepscommissie verricht alle bijkomende onderzoeken die zij nodig acht.

Ze beslist of de kandidaat is geslaagd voor het examen of bevestigt het niet-slagen.

Ze kan, in voorkomend geval, de verzoeker machtigen om een nieuw examen af te leggen na afloop van de geldigheidsduur van het voorlopige rijbewijs waarvan de verzoeker houder was. Ze stelt de voorwaarden vast waarin het examen plaatsheeft.

§ 3. Indien de beroepscommissie bevestigt dat de kandidaat voor het gecombineerde praktische examen is geslaagd, wordt de vermelding van het slagen door de ambtenaar van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Mobiliteit, zoals bedoeld in artikel 4.1.2 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 maart 2018 betreffende de rijopleiding en het rijexamen van categorie van motorvoertuigen B en bepaalde aspecten voor alle categorieën van motorvoertuigen, op de rijbewijsaanvraag aangebracht.

§ 4. In afwijking van artikelen 32 en 40, § 5 wordt het getuigschrift van basiskwalificatie door de minister afgegeven op basis van de door de beroepscommissie genomen beslissing inzake het slagen voor het praktische examen.

TITEL 5. — DE NASCHOLING

HOOFDSTUK 1. — Algemene bepalingen

Art. 44. § 1. De houder van het getuigschrift van vakbekwaamheid ten bew[00c4][00b3]ze van het behalen van een basiskwalificatie volgt een eerste nascholing binnen vijf jaar na de datum van afgifte van dit getuigschrift. De bestuurder die zijn getuigschrift van nascholing niet binnen deze termijn behaalt, is niet meer vakbekwaam om het voertuig te besturen waarvoor het getuigschrift van vakbekwaamheid op grond van dit besluit is vereist.

"bew[00c4][00b3]ze" dient gelezen te worden als "bewijze".

§ 2. De bestuurder die zijn getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie heeft behaald, in overeenstemming met artikel 7, § 3 volgt de nascholing binnen vijf jaar na de datum van uitgifte van dit getuigschrift, in de lidstaat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft of in de lidstaat waar hij werkt.

Art. 45. De bestuurder die de eerste nascholing heeft afgerond, volgt om de vijf jaar een nascholing, vóór het einde van de geldigheidsperiode van het getuigschrift van nascholing.

Art. 46. De bestuurders die de nascholing hebben gevolgd en die niet voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 1 van het KB betreffende het rijbewijs, kunnen een bestuurderskwalificatiekaart bekomen overeenkomstig het in het bij dit besluit gevoegde model, indien het land waarin ze hun verblijfplaats hebben, het getuigschrift van nascholing bedoeld in artikel 47, § 3 niet erkent. Deze bestuurderskwalificatiekaart wordt door de minister afgeleverd.

Het rijbewijs voor de betrokken categorie van voertuig waarvan de bestuurders bedoeld in het eerste lid houder zijn, moet nog geldig zijn.

Art. 47. § 1. De nascholing wordt georganiseerd door een erkend opleidingscentrum, in overeenstemming met artikel 12 en volgende.

§ 2. Elk opleidingscentrum stuurt de gegevens betreffende de verstrekte nascholing via elektronische weg naar Brussel Mobiliteit alsook naar de deelnemers van de lessen, in overeenstemming met de bij ministerieel besluit bepaalde modaliteiten.

§ 3. Een getuigschrift van nascholing, waarvan het model door de minister wordt bepaald, wordt door die laatste afgeleverd.

HOOFDSTUK 2. — Organisatie van de nascholing

Art. 48. De opleiding omvat een verplicht aantal lessen:

1° lessen in een lokaal;

2° praktijklessen;

3° in voorkomend geval, een opleidingsonderdeel met behulp van informatie- en communicatiemiddelen (ICT) of hightechsimulatoren. De minister bepaalt de toepassingsgevallen en de modaliteiten van dit derde punt.

Art. 49. § 1. De nascholing wordt gegeven in de vorm van 35 uren om de vijf jaar in modules van minstens 7 uren, die over twee opeenvolgende dagen kunnen worden gespreid.

§ 2. Ze omvat minstens drie modules die elk betrekking hebben op een van de thema’s, zoals bedoeld in punten 1 tot 3 van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007:

- de nascholing in rationeel r[00c4][00b3]den op basis van de veiligheidsvoorschriften;

"r[00c4][00b3]den" dient gelezen te worden als "rijden".

- de toepassing van de voorschriften;

- gezondheid, verkeers- en milieuveiligheid, dienstverlening en logistiek.

§ 3. Een module die betrekking heeft op de stof zoals bedoeld in punten 1.1, 1.2, 1.3 of 3.1 van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E, moet minstens 3 uur sturen per deelnemende bestuurder bevatten.

§ 4. De bestuurder mag twee modules over hetzelfde onderwerp volgen indien hij het nodig vindt om het onderwerp te herhalen.

Art. 50. § 1. De volgende opleidingen komen in aanmerking als nascholing:

1° de opleiding voor de bestuurder voor het vervoer van gevaarlijke goederen, zoals bedoeld in Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land;

2° de opleiding betreffende het vervoer van dieren, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97;

3° de opleiding inzake het sensibiliseren voor handicap, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004.

§ 2. Voor de toepassing van artikel 49, § 2, eerste lid wordt ervan uitgegaan dat de opleidingen bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, betrekking hebben op de stof bedoeld in punt 2 van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007, voor de nascholing van categorie C, en dat de opleiding bedoeld in het eerste lid, 3°, betrekking heeft op de stof bedoeld in punt 1 van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 4 mei 2007, voor de nascholing van categorie D.

TITEL 6. — CONTROLE EN RETRIBUTIE

HOOFDSTUK 1. — Controle

Art. 51. § 1. De personen of instellingen die door de minister worden belast met de controle op de naleving van dit besluit:

1° hebben toegang tot de lokalen van de erkende opleidingscentra en de examencentra;

2° mogen alle documenten inkijken die verband houden met hun opdracht, evenals met de inlichtingenfiches;

3° kunnen, op eenvoudig verzoek, de examens en de opleidingen bijwonen en zijn gemachtigd om een controle uit te oefenen op de gebruikte middelen en het goede verloop van de examens. Deze centra dienen daartoe, op eenvoudig verzoek van deze personen en instellingen, de plaats, de datum en het tijdstip van de geplande examens en opleidingen te geven;

4° kunnen de nascholing bijwonen en zijn gemachtigd om een controle uit te oefenen op de gebruikte middelen en het goede verloop van de nascholing.

§ 2. Op vraag van de minister zijn de erkende opleidingscentra en de examencentra ertoe gehouden om alle inlichtingen te verstrekken betreffende de toepassing van dit besluit.

Art. 52. De minister kan, na het erkende opleidingscentrum in zijn verdediging te hebben gehoord, de erkenning opschorten of intrekken indien de erkenningsvoorwaarden van het centrum niet langer worden nageleefd of indien het centrum op een of andere manier de in artikel 51 vermelde controlemodaliteiten heeft belemmerd.

HOOFDSTUK 2. — Retributies

Art. 53. § 1. Voor elke aanvraag tot erkenning of vernieuwing van de erkenning, zoals bedoeld in artikel 12, moet het aanvragende opleidingscentrum een vergoeding van 1.000 euro betalen.

§ 2. Elk opleidingscentrum is een jaarlijkse vergoeding van 250 euro verschuldigd om de administratie- en controlekosten te dekken.

§ 3. In de omstandigheden bedoeld in artikel 61 van het KB betreffende het rijbewijs is een vergoeding verschuldigd voor het in artikel 43 voorziene beroep.

§ 4. Voor de afgifte van het getuigschrift, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, of van een dubbel van dit getuigschrift is een vergoeding van 11 euro verschuldigd.

§ 5. Voor de afgifte van de bestuurderskwalificatiekaart, zoals bedoeld in artikel 46 moet een vergoeding van 20 euro worden betaald.

§ 6. Voor de examens die worden afgelegd in de examencentra, zoals bedoeld in artikel 25 van het KB betreffende het rijbewijs, zijn de volgende vergoedingen verschuldigd:

het theoretische examen, zoals bedoeld in artikel 25, tweede lid, 1° en artikel 34, tweede lid, 1°: 51 euro;

het theoretische examen, zoals bedoeld in artikel 25, tweede lid, 2° en artikel 34, tweede lid, 2°: 43 euro;

het theoretische examen, zoals bedoeld in artikel 25, tweede lid, 3° en artikel 34, tweede lid, 3°: 89 euro;

voor het theoretische examen, zoals bedoeld in artikel 22, eerste lid, 1° tot 3°: een toeslag van 75 euro;

het praktische examen, zoals bedoeld in artikel 28, § 1, 1° en artikel 37, § 1, tweede lid, 1°: 124 euro;

het praktische examen, zoals bedoeld in artikel 28, § 1, 1° en artikel 37, § 1, tweede lid, 2°: 53 euro;

het praktische examen, zoals bedoeld in artikel 37, 4°, § 1, tweede lid, 3°: 36 euro;

indien het in artikel 37, 4°, § 1, tweede lid, 3° bedoelde examen wordt afgelegd met een voertuig van categorie C1+E, C+E, D1+E of D+E: 47 euro;

voor de in artikel 37, 4°, § 1, tweede lid, 2° en 3° bedoelde praktische examens die tegelijk worden afgelegd, is de volgende vergoeding verschuldigd: € 71;

voor de in artikel 37, 4°, § 1, tweede lid, 2° en 3° bedoelde praktische examens die tegelijk worden afgelegd met een voertuig van categorie C1+E, C+E, D1+E of D+E, is de volgende vergoeding verschuldigd: 83 euro.

Art. 54. § 1. De bedragen zoals bedoeld in artikel 53, zijn vanaf het kalenderjaar 2020, op 1 januari van elk jaar, het voorwerp van een automatische indexering, die wordt berekend op basis van de consumptieprijsindex van de maand juni van het vorige jaar.

Het resultaat van deze aanpassing wordt naar de hogere euro afgerond als de decimalen van het berekende bedrag groter zijn dan of gelijk zijn aan 0,5 of naar de lagere euro als de decimalen minder dan 0,5 bedragen.

De aangepaste bedragen treden in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin ze in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt.

§ 2. Deze bedragen worden uiterlijk op 31 maart van het desbetreffende jaar betaald.

De in § 1 bedoelde vergoedingen worden uiterlijk op de tiende dag vóór de datum van het examen waarvoor zij verschuldigd zijn, betaald. Bij gebrek aan betaling wordt de door het examencentrum gemaakte afspraak geannuleerd. De bedragen worden terugbetaald als de kandidaat het examencentrum minstens acht werkdagen vóór de examendatum, zaterdag niet meegerekend, op de hoogte heeft gebracht van zijn afwezigheid.

§ 3. De vergoedingen worden bij wijze van uitzondering terugbetaald in geval van overmacht, dat door de minister wordt beoordeeld.

HOOFDSTUK 3 - Verwerking van persoonsgegevens

Art. 55. De onderstaande gegevens worden verwerkt voor de bestuurder die een bestuurderskwalificatiekaart aanvraagt in overeenstemming met artikelen 10 en 46:

1° de naam en voornaam;

2° de straatnaam, het huisnummer en, indien van toepassing, het busnummer;

3° de postcode en de naam van de gemeente;

4° het land;

5° de geboorteplaats en -datum;

6° het telefoonnummer;

7° het e-mailadres;

8° de vermelding of de bestuurder houder is van een rijbewijs van categorie C, categorie D of de categorieën C en D;

9° de vermelding of het gaat om de eerste aanvraag van een Belgische bestuurderskwalificatiekaart;

10° een recente pasfoto;

11° een kopie van het identiteitsbewijs;

12° een kopie van het rijbewijs;

13° een attest van de werkgever waar de bestuurder werkt;

14° een kopie van de arbeidsvergunning;

15° een kopie van de bestuurderskwalificatiekaart of van de laatste afgegeven kaart.

Art. 56. Brussel Mobiliteit, Sint-Lazarusplein 2, 1210 Sint-Joost-ten-Node, is de verwerkingsverantwoordelijke, zoals bedoeld in artikel 4, 7) van de AVG.

Brussel Mobiliteit stelt in zijn midden een functionaris voor gegevensbescherming aan.

Art. 57. De gegevens worden verzameld en verwerkt voor:

1° de afgifte van de bestuurderskwalificatiekaarten, zoals bedoeld in artikelen 10 en 46;

2° de controle, zoals bedoeld in titel 6, hoofdstuk 1;

3° het opstellen van algemene en anonieme statistieken door Brussel Mobiliteit om de beleidsmaatregel te onderzoeken en te evalueren.

Art. 58. De gegevens worden vijf jaar bewaard.

TITEL 7. — OVERGANGS-, OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Art. 59. In het kader van dit besluit mag de minister de bevoegdheden die hem zijn toegekend overdragen.

Art. 60. De persoon van wie de gegevens worden verwerkt, kan de rechten uitoefenen die hem worden toegekend door de AVG door een brief te sturen naar Sint-Lazarusplein 2 - 1035 Brussel of een e-mail te zenden naar dpo@gob.brussels.

Art. 61. Artikel 49, § 2, is niet van toepassing op de tweede nascholing die moet worden gevolgd door houders van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van voertuigen van groepen C en D en dat vóór 1 februari 2013 is afgeleverd.

Art. 62. § 1. De bestuurderskwalificatiekaarten die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit werden afgeleverd, zijn geldig tot hun vervaldag.

§ 2. De erkenningen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit aan de opleidingscentra worden verleend, blijven geldig tot aan hun vervaldag.

Art. 63. Enkel de opleidingen die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden gevolgd, worden als nascholing in aanmerking genomen.

Art. 64. De volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 4 mei 2007 betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, D1, D1+E, D, D+E worden opgeheven, voor wat betreft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest:

1° artikelen 1 tot 28, 30, 32 tot 34, 35, 37, 39 tot 41 en 44;

2° § 2 tot § 4 van artikel 38;

3° § 1, 1° en § 2 tot § 5 van artikel 35;

4° punten 1 tot 3 van artikel 42.

Art. 65. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van:

- artikel 49, § 2, dat op 11 september 2021 in werking zal treden;

artikel 2, 15°, evenals artikelen 3, 4, 6, 7, 8, 9, 31, 49, § 1 tot § 3, die met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 23 mei 2020.

Art. 66. De minister bevoegd voor Verkeersveiligheid wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE. MODEL VAN KWALIFICATIEKAART VAN BESTUURDER

Carte.png