1.1. Draagwijdte van het document.
Deze richtlijn strekt ertoe een eerste instrument te zijn dat de mogelijkheid biedt te reageren op agressief gedrag dat zich voordoet in het kader van het wegverkeer.
Zij heeft tot doel de aandacht van de politiediensten en van de leden van het openbaar ministerie te vestigen op overtredingen die zich voordoen in omstandigheden die van hen een uniforme en stelselmatige reactie vereisen.
1.2. Algemeen kader.
Hoewel in verband met een of meer vormen van agressief gedrag in het verkeer geen specifieke tenlastelegging bestaat, mag niet uit het oog worden verloren dat zowel het Strafwetboek als de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, de mogelijkheid bieden deze types van inbreuken te beteugelen. Voorafgaandelijk moet evenwel worden omschreven in welke omstandigheden een overtreding als agressief kan worden bestempeld en hoe daarop moet worden gereageerd.
In deze richtlijn worden twee gevallen onderscheiden:
2.1. Agressieve verkeersovertredingen.
2.1.1. Definitie.
Onder agressieve verkeersovertredingen in het kader van de verkeersregels moet worden verstaan:
Valt tevens onder de definitie: de samenloop van overtredingen ingeval een ongeval veroorzaakt door agressief gedrag dat kan worden omschreven als een overtreding van het koninklijk besluit van 1 december 1975 uitgevaardigd ter uitvoering van de wetten gecoördineerd op 16 maart 1968, slagen en verwondingen of de dood tot gevolg heeft.
2.1.2. Beoordeling van de agressieve aard.
De agressieve aard van de overtreding kan inzonderheid worden afgeleid uit het gegeven dat de overtreding bewust is gepleegd, met andere woorden gedrag waarvan de dader wist of moest weten dat het een overtreding is van de verkeersregels (1) . Bovendien moet zijn voldaan aan ten minste één van de volgende criteria:
2.1.2.1. De opzettelijkheid van het agressieve gedrag moet tot uiting komen in de omstandigheden waarin de overtreding is begaan. De verbaliserende en de gerechtelijke autoriteiten kunnen rekening houden met de volgende criteria:
2.1.2.2. Bij de beoordeling van de gevaarlijke aard van het rijgedrag moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van tijd en plaats.
2.1.2.3. Hoewel onderstaande opsomming niet als exhaustief kan worden beschouwd, kunnen volgende overtredingen worden beschouwd als agressieve verkeersovertredingen:
Herhaald bumper aan bumper rijden (eventueel vergezeld van bruusk remmen of plots versnellen hoewel het verkeer niet druk is, ...) | Overtreding van artikel 10 van het KB van 1 december 1975 |
Oprijden van een kruispunt zonder de voorrangsregels na te leven (niet hebben vertraagd, druk verkeer, ...) | Overtreding van artikel 12 van het KB van 1 december 1975 |
Zodanig gebruik van de grootlichten dat een andere weggebruiker wordt gehinderd (die lichten aansteken terwijl achter een andere automobilist wordt aangereden en ze niet uitschakelen, ...) | Overtreding van artikel 30 van het KB van 1 december 1975 |
Gebruik van het geluidstoestel teneinde bij een derde een onverantwoord manoeuvre te veroorzaken. | Overtreding van artikel 33 van het KB van 1 december 1975 |
2.2. Agressie in het wegverkeer zonder dat verkeersregels evenwel zijn overtreden.
2.2.1. Definitie
Onder overtreding met agressief karakter in het wegverkeer wordt verstaan alle overtredingen van de artikelen 327, 329, 392, 398, 399, 400, 401, 406, derde lid, 448, 521 en 559 van het Strafwetboek, alsmede van artikel 1 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden waarbij weggebruikers zijn betrokken, maar zonder dat de verkeersregels zijn overtreden.
2.2.2. Draagwijdte van de definitie
In dit verband zijn inzonderheid situaties bedoeld waarin een automobilist naar aanleiding van een gebeurtenis in het verkeer een andere weggebruiker lichamelijk aanrandt, bedreigt of beledigt, dan wel het voertuig van die weggebruiker beschadigt.
3.1. Agressieve verkeersovertredingen.
3.1.1. Politiediensten
De politiediensten moeten meer aandacht schenken aan de agressieve gedragingen omschreven in deze richtlijn.
Opmaak van het proces-verbaal
Het proces-verbaal moet zo volledig mogelijk zijn. Het moet de voorwaarden beschrijven waaronder de overtreding is begaan en waaruit kan worden afgeleid dat het oogmerk bestaat aan anderen schade te berokkenen of het normale besturen van hun voertuig te verstoren en/of dat het rijgedrag, gelet op de omstandigheden, kennelijk gevaarlijk was voor de veiligheid van de andere weggebruikers.
3.1.2. Openbaar ministerie
Aan de magistraten van het openbaar ministerie wordt gevraagd stelselmatig en prompt te reageren met het oog op de bestraffing van agressieve verkeersovertredingen. Wanneer de magistraat in het proces-verbaal vormen van agressiviteit bij het begaan van de overtreding vaststelt, zouden volgende beginselen moeten worden gehuldigd:
Gewone overtredingen die geen ongeval hebben veroorzaakt (daaronder begrepen de samenloop van dergelijke overtredingen)
3.1.2.1. Indien bij agressieve verkeersovertredingen een minnelijke schikking wordt voorgesteld, wordt afgeweken van de toepassing van de vermenigvuldigingscoëfficiënt omschreven in de richtlijnen van het College van Procureurs-generaal goedgekeurd op 27 maart 1995 betreffende de uniforme tarifering van geldsommen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen. In onderhavige richtlijn wordt deze coëfficiënt verdubbeld voor overtredingen die gepaard gaan met een vorm van agressie zoals hiervoren omschreven.
Zware overtredingen die geen ongeval hebben veroorzaakt (daaronder begrepen de samenloop van dergelijke overtredingen)
3.1.2.2. Indien bij agressieve verkeersovertredingen een minnelijke schikking wordt voorgesteld, wordt afgeweken van de toepassing van de vermenigvuldigingscoëfficiënt van de voormelde richtlijnen. In onderhavige richtlijn wordt deze coëfficiënt verdubbeld voor overtredingen die gepaard gaan met een vorm van agressie zoals hiervoren omschreven.
3.1.2.3. In voorkomend geval gaat de magistraat, gelet op de ernst en de bijzondere omstandigheden waarin de overtreding is begaan, over tot dagvaarding.
3.1.2.4. Overeenkomstig de richtlijn van 7 december 1998 betreffende een eenvormig vervolgingsbeleid inzake onmiddellijke intrekking van het rijbewijs moet de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs voor een termijn van 15 dagen in overweging worden genomen wanneer het gaat om een zware overtreding zoals bepaald in punt II.B.5-5c waarbij één of meer weggebruikers ernstig in gevaar zijn gebracht of als de overtreding in gevaarlijke omstandigheden is begaan.
Bij dagvaarding moet de magistraat het verval van het recht tot sturen op grond van artikel 38 §1 van de wetten gecoördineerd op 16 maart 1968 vorderen.
In dit verband kan erop worden gewezen dat hij krachtens artikel 50 van de wetten gecoördineerd op 16 maart 1968 de immobilisatie of de verbeurdverklaring van het voertuig kan vorderen indien deze maatregel gerechtvaardigd en evenredig blijkt.
Gewone of zware agressieve overtredingen die een ongeval hebben veroorzaakt met lichamelijk letsel of de dood van het slachtoffer tot gevolg
3.1.2.5. In dergelijke gevallen moet worden gedagvaard. De omschrijving van de feiten als onopzettelijke of opzettelijke verwondingen of slagen, onopzettelijk doden, in voorkomend geval kwaadwillige belemmering (zie verder) vormen een grondslag om vervolging in te stellen (2).
Indien het verkeersongeval veroorzaakt door een agressieve overtreding ongeschiktheid of ziekte van het slachtoffer tot gevolg heeft, moet de magistraat nagaan of het gaat om een geval van kwaadwillige belemmering van het wegverkeer naar luid van de artikelen 406, eerste lid, en 407 van het Strafwetboek (3).
De magistraat moet bij zijn analyse eveneens rekening houden met:
3.1.2.6. Het openbaar ministerie kan na beoordeling van de elementen vorderen dat een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld en kan overeenkomstig de criteria bedoeld in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis vorderen dat een bevel tot aanhouding wordt uitgevaardigd.
3.1.2.7. Overeenkomstig de richtlijn van 7 december 1998 betreffende een eenvormig vervolgingsbeleid inzake onmiddellijke intrekking van het rijbewijs moet de onmiddellijke intrekking ervan stelselmatig worden toegepast wanneer het gaat om een overtreding bedoeld in punt II.B.3 - "Ongeval te wijten aan een ernstige fout" van die richtlijn (5).
Op grond van artikel 38 §1 van de wetten gecoördineerd op 16 maart 1968 vordert het openbaar ministerie het verval van het recht tot sturen wanneer een agressieve overtreding is begaan die een ongeval heeft veroorzaakt met lichamelijk letsel tot gevolg.
Bovendien vordert het krachtens artikel 50 van de wetten gecoördineerd op 16 maart 1968 de immobilisatie of de verbeurdverklaring van het voertuig indien deze maatregel gerechtvaardigd en evenredig blijkt.
3.2. Overtreding met agressief karakter zonder dat evenwel verkeersregels zijn overtreden.
3.2.1. Politiediensten
Aan de politiediensten wordt gevraagd meer aandacht te schenken aan overtredingen met agressief karakter in het wegverkeer.
3.2.2. Leden van het openbaar ministerie
In dit verband kan de magistraat dagvaarden, een minnelijke schikking of een bemiddeling (6) voorstellen. Gelet op de omstandigheden moet hij in ieder geval ervoor zorgen een evenredig en gepast gerechtelijk antwoord te bieden.
Deze richtlijn zal worden geëvalueerd. In afwachting van de evaluatie waarvan de parameters en de instrumenten later worden vastgesteld, moeten de dossiers behandeld aan de hand van deze richtlijn specifiek worden geïdentificeerd.
De Minister van Justitie
Marc VERWILGHEN
Nota's:
1. Bijgevolg vallen niet onder deze definitie, overtredingen begaan ten gevolge van een niet laakbare onvoorzichtigheid of van verstrooidheid.
2. De wil die krachtens de artikelen 398 tot en met 401 aanwezig moet zijn, is niet die om te doden, noch de vastberaden wil het kwaad te doen dat voortvloeit uit de slagen en verwondingen. Het betreft een onbepaalde wil om schade te berokkenen, om kwaad te doen, om tegen een persoon een aanslag te plegen, ongeacht de drijfveer die het lichamelijk letsel tot gevolg had en zelfs als de dader de erdoor veroorzaakte schade niet heeft gewild (Cass., 25 februari 1987, Arr.Cass., 1987, I, 840).
3. Met dien verstande dat in geval van dood het Hof van Assisen de feiten bevoegd is (408 Sw).
4. Réalisent l'élément matériel de l'infraction visée par l'article 406, alinéa premier du Code pénal, les faits de conduite en zigzag, de franchissement de la ligne blanche continue, de dépassement en queue de poisson, de ralentissements intempestifs et éblouissement par l'usage de gros phares et enfin d'immobilisation du véhicule au centre de la bande de circulation à l'entrée d'un virage dangereux (Hof van Beroep, Brussel, 29 mei 1996, Journal des Procès, 1996, 308, blz. 25).
5. Er kan worden besloten het rijbewijs in te trekken «indien het verkeersongeval dat blijkbaar te wijten was aan een ernstige fout van de bestuurder, zware verwondingen of de dood van andere personen tot gevolg heeft».
6. De bemiddeling kan in het tweede geval gemakkelijker worden toegepast. Bij verkeersongevallen raden de verzekeringsmaatschappijen hun klanten immers af enig voorstel tot bemiddeling te aanvaarden. In de huidige omstandigheden kan dan ook moeilijk de voorkeur worden gegeven aan een dergelijke reactie op agressieve verkeersovertredingen die hebben geleid tot een ongeval met lichamelijk letsel.