Fietsen houdt in dat je de weg deelt met andere weggebruikers. Daarom is het ook noodzakelijk je rechten en plichten als fietser te kennen.
Deze brochure verduidelijkt de belangrijkste verkeersregels die van toepassing zijn op fietsers. Tevens gaat zij dieper in op tal van verplichtingen die gelden voor de andere weggebruikers wanneer zij met fietsers in contact komen.
Aangezien het verkeersreglement niet alle problemen van het verkeer kan oplossen, vindt u in deze brochure ook tips voor preventief rijgedrag. Deze tips leggen de klemtoon op het verbeteren van de zichtbaarheid van de fietser en ze trachten fietsers te helpen om ervoor te zorgen dat andere weggebruikers meer rekening met hen houden.
Recente wijzigingen in de verkeerswetgeving vindt u uiteraard terug in deze brochure. Oudere regels ontbreken eveneens niet in deze brochure aangezien ze nog te vaak ongekend zijn bij het grote publiek.
Zij die graag kennis nemen van de teksten van het verkeersreglement, vinden in de loop van de brochure verwijzingen naar de betreffende wetsartikelen. Deze komen uit het Koninklijk Besluit van 1/12/1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het gebruik van de openbare weg.
Deze brochure bestaat uit vier delen. Het eerste deel beantwoordt de vraag “Waar rijden indien er geen fietsinfrastructuur aanwezig is?” Het tweede deel stelt dezelfde vraag indien er fietsinfrastructuur aanwezig is. Het derde deel “Hoe moet je fietsen?” behandelt diverse thema’s zoals het contact met andere weggebruikers, het gedrag op kruispunten en rotondes en de wetgeving omtrent het fietsen in groep. Het laatste deel wordt gewijd aan de uitrusting van fiets en fietser. Tot slot vindt u in deze brochure een woordenlijst met de belangrijkste termen van het verkeersreglement die in dit document gebruikt worden.
Veel lees- en fietsplezier!
Deze brochure is uiteraard van toepassing op fietsers, maar wat is een fietser? Een fiets is een tweewielig rijwiel en een rijwiel is een voertuig dat wordt voortbewogen door middel van pedalen of handgrepen door één of meer van de gebruikers. We kunnen bijgevolg stellen dat een fietser een gebruiker is van een voertuig met twee wielen dat wordt voortbewogen door middel van pedalen of handgrepen.
Daarnaast worden drie- en vierwieler van maximaal 1 meter breed gelijkgesteld met fietsen. Deze brochure is dus ook van toepassing op gebruikers van rijwielen tot en met 1 meter breed.
De aanwezigheid van een hulpmotor met een vermogen van niet meer dan 250 W die trapondersteuning biedt tot een snelheid van maximaal 25 km/u, brengt geen wijziging in de classificatie als rijwiel.
Het trekken van een aanhangwagen wijzigt evenmin de classificatie als fiets of ander rijwiel.
Het verkeersreglement onderscheidt nog de ligfiets (als een rijwiel met een bestuurder in bijna liggende positie) en een velomobiel (een ligfiets met een carrosserie). Voor deze voertuigen gelden dezelfde regels maar krijgen een uitzondering voor wat betreft het verplicht gebruik van sommige fietspaden. Dit wordt behandeld in het hoofdstuk ‘Waar rijden als er fietsvoorzieningen zijn?’.
Naast de ‘gewone’ rijwielen (al dan niet met trapondersteuning) bestaan er ook gemotoriseerde rijwielen. Het verschil met de eerdergenoemde rijwielen is dat de motor een vermogen van ten hoogste 1 kW mag hebben en eventueel ook andere functies kan hebben naast trapondersteuning. Bestuurders van gemotoriseerde rijwielen worden volledig gelijkgesteld met bestuurders van gewone rijwielen. Dus deze brochure is van toepassing op bestuurders van tweewielige gemotoriseerde rijwielen en drie- of vierwielige gemotoriseerde rijwielen tot en met 1 meter breed. Opgelet, om een gemotoriseerd rijwiel te besturen moet je minstens 16 jaar oud zijn.
Een derde groep van weggebruikers waarop deze brochure van toepassing is, zijn de gebruikers van voortbewegingstoestellen. Maar niet allemaal! De gebruikers van niet-gemotoriseerde voortbewegingstoestellen waarmee sneller dan stapvoets wordt gereden en de gebruikers van gemotoriseerde voortbewegingstoestellen worden gelijkgesteld met fietsers. Echter, de personen met een verminderde mobiliteit die gemotoriseerde voortbewegingstoestellen gebruiken die uitsluitend voor hen zijn bestemd en waarmee niet sneller dan stapvoets wordt gereden, worden gelijkgesteld met voetgangers.
Voorbeelden van niet-gemotoriseerd voortbewegingstoestellen zijn steps en skateboards.
Voorbeelden van gemotoriseerde voortbewegingstoestellen zijn elektrische steps, elektrische skateboards, zelfbalancerende één- en tweewielers, scootmobielen en rolstoelen met motor.
Deze brochure is dus niet van toepassing op:
Als er geen fietspad is, moet je rechts op de rijbaan rijden (art. 9.1.1). Je mag ook de gelijkgrondse bermen gebruiken die rechts in je rijrichting liggen (art. 9.1.2.4°). In dit geval:
Buiten de bebouwde kom mag je ook gebruik maken van parkeerstroken, trottoirs en verhoogde bermen aan de rechterkant (onder dezelfde voorwaarden) (art. 9.1.2.4°).
Net als elke andere bestuurder, ben je verplicht om zo dicht mogelijk bij de rechterrand van de rijbaan te rijden. Uitzondering op deze regel: op pleinen, rotondes, of als je op een rijstrook rijdt met pijlen die de richting aanduiden die je moet volgen (art. 9.3.1).
Automobilisten moeten bij het inhalen trouwens een zijdelingse afstand van minstens één meter laten tussen hun voertuig en de fietser (art. 40ter), buiten de bebouwde kom moet een zijdelingse afstand van minimaal 1,50 m worden aangehouden.
Om gevaarlijk inhalen te vermijden, is het ook aan te raden om van de rechterkant van de rijbaan weg te rijden:
Zo dicht mogelijk bij de rechterrand van de rijbaan rijden, betekent niet dat je in de goot moet rijden. Als je te dicht bij de rechterrand van de rijbaan blijft, loop je het gevaar om tegen het openslaand portier van een geparkeerde auto te botsen of om rakelings ingehaald te worden door auto’s… Daarenboven, kan je als je te dicht bij de rechterrand rijdt, alleen naar links uitwijken (dus in de richting van het verkeer) om een hindernis of een oneffenheid in het wegdek te ontwijken.
Door iets meer in het midden van de rijstrook rijden, kan je bovendien beter zien welke weggebruikers van rechts komen.
Er moet een onderscheid worden gemaakt naargelang de in te halen voertuigen in beweging zijn of niet.
(art. 2.61 en 22novies)
Een fietszone is de zone gelegen tussen de volgende verkeersborden:
Begin van een fietszone Einde van een fietszone
In fietszones mogen fietsers de ganse breedte van de rijbaan gebruiken voor zover deze slechts opengesteld is in hun rijrichting en de helft van de breedte langs de rechterzijde indien de rijbaan opengesteld is in beide rijrichtingen.
Motorvoertuigen hebben toegang tot fietszones. Zij mogen de fietsers evenwel niet inhalen. De snelheid mag in een fietszone nooit hoger liggen dan 30 km per uur. In fietszones worden bestuurders van rijwielen of speed pedelecs gelijkgesteld met fietsers.
(art. 2.35, 22sexies en 40)
Een voetgangerszone is de zone gelegen tussen de volgende verkeersborden:
Begin van een voetgangerszone Einde van een voetgangerszone
In voetgangerszones:
(art. 2.36, 22septies en 40)
Een speelstraat is herkenbaar aan aan de volgende verkeersborden:
Het is de bedoeling om kinderen in alle vrijheid te laten spelen. Bestuurders van speed pedelecs zijn er niet toegelaten, tenzij ze er wonen. Fietsers hebben wel toegang tot speelstraten.
De bestuurders die in de speelstraten rijden, moeten dit stapvoets doen; ze moeten de doorgang vrij laten voor de voetgangers die spelen, hen voorrang verlenen en er zo nodig voor stoppen. Fietsers moeten zonodig afstappen. De bestuurders mogen de voetgangers die spelen niet in gevaar brengen en niet hinderen. Ze moeten bovendien dubbel voorzichtig zijn ten aanzien van kinderen.
(art. 2.68 en 22undecies)
Een schoolstraat is herkenbaar aan aan de volgende verkeersborden:
In de schoolstraten is de openbare weg voorbehouden voor voetgangers, rijwielen en speed pedelecs. De wegbeheerder kan andere voertuigen toelaten d.m.v. een vergunning.
Bestuurders die in de schoolstraat rijden, doen dit stapvoets; ze laten de doorgang vrij voor de voetgangers en fietsers, verlenen hen voorrang en stoppen er zo nodig voor. De bestuurders brengen de voetgangers en fietsers niet in gevaar en hinderen hen niet.
(art. 2.32, 22bis en 40)
Begin en einde van deze zones zijn aangegeven met de volgende verkeersborden:
Begin van een woonerf of erf Einde van een woonerf of erf
In woonerven en erven:
(art. 71.2, 72.5 en 72.6)
Als fietser mag je alleen gebruik maken van de busstroken en de bijzondere overrijdbare beddingen die aangeduid zijn via de onderstaande borden, als het verkeersbord aangevuld wordt door de afbeelding van een fiets. Speed pedelec-bestuurders mogen op busbanen en bijzondere overrijdbare beddingen rijden als het "bromfiets P"-symbool is toegevoegd aan het verkeersbord.
Op deze stroken en beddingen moeten fietsers achter elkaar rijden en rechts houden. Ze moeten de speciale verkeerslichten voor voertuigen van het openbaar vervoer opvolgen.
(art. 2.47)
Als fietser mag je altijd gebruik maken van wegen voor plaatselijk verkeer of plaatselijke bediening. Bestuurders van speed pedelecs mogen deze wegen niet gebruiken, behalve bewoners en hun bezoekers.
(art. 9.1.2.1°)
OFWEL Is het afgebakend met twee evenwijdige witte onderbroken strepen op het wegdek, meestal op dezelfde hoogte als de rijbaan. In dit geval is het in principe niet aangeduid met een verkeersbord. Als fietser ben je verplicht gebruik te maken van dit type fietspad, indien het rechts in je rijrichting ligt. Het is verboden om op een gemarkeerd fietspad te rijden dat links in de rijrichting ligt. Er bestaan geen dergelijke fietspaden met twee rijrichtingen.
OFWEL Is het aangeduid met het verkeersbord D7. Meestal rijdt men rechts in de rijrichting. Dit fietspad is meestal gescheiden van de rijbaan door een berm, een boordsteen of een goot. Het fietspad mag alleen in beide richtingen gebruikt worden (tweerichtingsfietspad) als het verkeersbord in beide richtingen geplaatst is.
OFWEL Is het aangeduid met het verkeersbord D9. In dit geval moeten fietsers en voetgangers elk gebruik maken van het gedeelte van de openbare weg dat hen door dit verkeersbord is toegewezen. De scheiding wordt aangegeven door een doorlopende witte streep of door een duidelijk verschil in materiaalkeuze voor het wegdek. Het gedeelte dat voorbehouden is voor de fietsers, is een echt fietspad. Het fietsverkeer is alleen toegelaten in beide richtingen als het verkeersbord in beide rijrichtingen wordt geplaatst. Dit fietspad is meestal van de rijbaan gescheiden door een berm, een boordsteen of een goot.
Daar waar de snelheid beperkt is tot 50 km/u of minder, hebben de bestuurders van ligfietsen en velomobielen, die een breedte hebben van maximum 1 meter, de keuze tussen het fietspad, het deel van de openbare weg aangeduid door het verkeersbord D10 of de rijbaan (art. 9.1.2.1).
Op kruispunten worden weggebruikers die op het punt staan om een tweerichtingsfietspad te kruisen, gewaarschuwd door speciale signalisatie.
Een fietser die een andere fietser inhaalt, moet rekening houden met het verkeer, in het bijzonder met de andere (brom)fietsers die al begonnen zijn met inhalen (art. 16). Als het gaat om een tweerichtingsfietspad, moet je er op letten dat je de fietsers die uit de tegenovergestelde richting komen niet hindert.
Als er links van de rijbaan een tweerichtingsfietspad loopt, ben je als fietser in bijzondere omstandigheden niet verplicht om dit fietspad te gebruiken. Je mag dan gebruik maken van de rijbaan, rechts in je rijrichting. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer je, om op het fietspad te rijden, op een relatief korte afstand tweemaal de rijbaan zou moeten oversteken.
(art. 9.1.2.3°)
Fietsers mogen het fietspad verlaten:
Op het einde van een fietspad eindigend op de rijbaan, voert een fietser die rechtdoor rijdt geen maneuver uit. De fietser behoudt zijn voorrang ten opzichte van de weggebruikers op de rijbaan (art. 12.4).
Aan het begin en het einde van de bebouwde kom vertonen bepaalde fietspaden een markering, zoals op de afbeelding hierboven. Bij het binnenrijden van bebouwde kom, zou je als fietser kunnen denken dat je het fietspad moet verlaten. Dit is echter niet het geval. Deze markering is alleen bedoeld voor speed pedelecs bestuurders en bromfietsers klasse B die aan het begin van de bebouwde kom het fietspad mogen verlaten.
Fietsers moeten fietsoversteekplaatsen gebruiken om een tweerichtingsfietspad langs de andere kant van de rijbaan te bereiken, of om het fietspad te verlaten om de rijbaan op te rijden. Een fietsoversteekplaats is afgebakend door twee onderbroken strepen gevormd door witte vierkanten of parallellogrammen (art. 43.3. en 76.4).
Begeef je voorzichtig op een oversteekplaats voor fietsers en geef voorrang aan de naderende voertuigen.
De automobilist van zijn kant, mag de oversteekplaats voor fietsers slechts met matige snelheid naderen teneinde de fietsers die er zich op bevinden, niet in gevaar te brengen. Indien nodig moet hij stoppen om de overstekende fietser door te laten (art. 40ter).
(art. 77.6. en 77.7)
Sommige kruispunten met verkeerslichten zijn voorzien van fietsopstelvakken. Deze verhogen de zichtbaarheid van de fietsers en kunnen aangeduid worden met een verkeersbord.
Het fietsopstelvak is afgebakend door twee stopstrepen. Wanneer het verkeerslicht op rood staat, mogen de fietsers zich opstellen tussen deze twee strepen, vóór de stilstaande wagens. Automobilisten moeten bij oranje of rood licht steeds stoppen voor de eerste stopstreep. Zodra het groen is, mogen fietsers als eersten het kruispunt oprijden.
(art. 2.34, 22quinquies, 22octies en 40)
Het gaat hier bijvoorbeeld om landbouwwegen, jaagpaden of oude spoorlijnen die niet meer in gebruik zijn. In principe mogen alleen de weggebruikers die afgebeeld zijn op de verkeersborden bij de ingang van deze wegen, daar gebruik van maken. De snelheid is beperkt tot 30 km per uur.
Weg voorbehouden voor her verkeer van voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.
Weg voorbehouden voor landbouwvoertuigen, voetgangers, fietsers, ruiters en bestuurders van speed pedelecs.
Deze wegen mogen over de hele breedte gebruikt worden. Maar men mag elkaar uiteraard niet in gevaar brengen of hinderen. Het kruisen moet langs rechts gebeuren en het inhalen langs links. Wees dubbel voorzichtig in aanwezigheid van voetgangers. Echter, voetgangers mogen het verkeer ook niet onnodig hinderen.
Mogen ook gebruik maken van deze wegen: voertuigen die naar aangrenzende percelen rijden of die ervan terugkomen, voertuigen voor onderhoud, afvalophaling, toezicht en prioritaire voertuigen, voertuigen van bewoners en hun leveranciers.
Op wegen met dit verkeersbord, maakt elk type weggebruiker gebruik van het deel van de rijbaan dat voor hem of haar is voorbehouden (aangeduid door wegmarkeringen), maar men mag ook het andere deel van de weg volgen, op voorwaarde dat men voorrang geeft aan weggebruikers die er zich “op regelmatige wijze” bevinden.
Veilig fietsen betekent dat je zichtbaar moet zijn en je plaats moet innemen in het verkeer. Hierbij moet je fouten en onoplettendheden van andere weggebruikers trachten te voorzien. Het komt er ook op aan om zo zichtbaar en voorspelbaar mogelijk te zijn, door anderen duidelijk te maken wat je van plan bent. Hiervoor kan je oogcontact zoeken, bellen of een teken geven met de arm.
Als je oogcontact hebt met de andere weggebruiker, dan weet je zeker dat deze je gezien heeft. Je kunt duidelijk maken wat je gaat doen en te weten komen wat de ander van plan is.
Op de fiets kan je het verkeer beter waarnemen dan vanuit een wagen. Gooi dit voordeel niet overboord door een headset of hoofdtelefoon op te zetten. De fietsbel komt soms van pas, maar maak je geen illusies: het lawaai van het verkeer kan het geluid van je bel overstemmen. Zorg voor een uitwijkmogelijkheid voor het geval dat men je niet hoort.
(art. 12.4 en 13)
Links of rechts afslaan, iemand inhalen of een zijdelingse verplaatsing maken (bijvoorbeeld om uit te wijken voor een dubbel geparkeerde auto) gebeurt als volgt:
Je bent verplicht om bij elke richtingverandering een teken te geven met de arm, behalve als je hierdoor uit evenwicht dreigt te raken (bijvoorbeeld op kasseien, glad wegdek, tramsporen, steile helling, …)
(art. 43.2)
Fietsers mogen op een fietspad altijd met twee naast elkaar rijden, behalve als een andere tweewieler hen wil inhalen, of als het tweerichtingsfietspad te smal is om te kruisen.
Ook op de rijbaan mag je met twee naast elkaar fietsen. Je moet wel achter elkaar gaan rijden als de weg te smal is om met een tegenligger te kunnen kruisen. Buiten de bebouwde kom ben je bovendien verplicht om achter elkaar te gaan rijden als er achteropkomend verkeer is.
Als de weg is voorbehouden voor geregelde openbare diensten, voor leerlingenvervoer en op een voor fietsers toegelaten bijzondere overrijdbare berm dienen fietsers achter elkaar te rijden. Ook als de fiets een aanhangwagen heeft mag je niet met twee naast elkaar rijden.
De verkeerslichten gelden zowel voor fietsers als voor andere bestuurders. Een fietser die een rood of vast oranjegeel verkeerslicht negeert, begaat een overtreding, zelfs als hij rechts afslaat. Wanneer fietsers gebruik maken van een bijzondere overrijdbare bedding die uitgerust is met verkeerslichten voor het regelen van het verkeer van voertuigen voor het openbaar vervoer (met witte symbolen in plaats van gekleurde lenzen), moeten ze deze lichten volgen.
Een uitzondering op deze regel (art. 67.3) zijn de voorrangsborden B22 en B23 waarbij fietsers en speed pedelecs bestuurders door het oranjegeel en rood mogen rijden, dit om rechts af te slaan of rechtdoor te rijden. Fietsers dienen hierbij wel voorrang te verlenen aan de andere weggebruikers die zich op de rijbaan begeven.
Een bijkomend oranjegeel knipperlicht met het silhouet van een fiets en een pijl heeft dezelfde betekenis als het verkeersbord B22 of B23.
Je moet voorrang verlenen:
Je moet stoppen en voorrang verlenen:
Je rijdt op een voorrangsweg:
Je hebt voorrang op het eerstvolgende kruispunt:
Op het eerstvolgende kruispunt geldt voorrang aan rechts:
Wanneer het groene, oranjegele of rode fietssilhouet omringd is door pijltjes betekent dit dat gelijktijdig groen, oranjegeel of rood geldt voor de dwarsrichting. Deze lichten gelden uitsluitend voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen indien ze op het fietspad mogen rijden. (art. 61.1, 7°).
Wanneer de lichten het verlichte silhouet van een fiets en een voetganger voorstellen, gelden deze lichten uitsluitend voor fietsers, voor bestuurders van tweewielige bromfietsen indien ze op het fietspad mogen rijden en voor voetgangers (art. 61.1, 8°). In tegenstelling tot de verkeerslichten voor fietsers, bevinden deze gedeelde verkeerslichten zich aan het einde van de oversteekplaats die ze regelen.
Er bestaan verschillende manieren om op een kruispunt links af te slaan.
1ste manier: voorsorteren
2de manier: in een rechte hoek
(art. 2.39 en 12.3.1)
(art. 23.3 en 70.2.1.3°.f)
Het is verboden om een fiets te parkeren op de rijbaan, met inbegrip van de parkeerstroken, behalve als een verkeersbord dit expliciet toelaat.
Voorbeeld:
Je mag je fiets wel op andere delen van de openbare weg stallen, bijvoorbeeld op het trottoir of de berm. Een fiets, op een trottoir of berm, mag de voetgangers in geen geval hinderen.
(art. 43.1)
Je veiligheid wordt voor een stuk bepaald door een correcte houding op de fiets.
(art. 42.2.1.3° en 42.2.2.2°)
Indien je met je fiets aan de hand loopt, word je een voetganger en gebruik je het trottoir. Als je de voetgangers op het trottoir hindert, of als er geen trottoir, berm of fietspad is, stap je aan de rechterkant van je fiets, rechts op de rijbaan.
(art. 9.1.2.5°)
Alleen kinderen jonger dan 10 jaar die fietsen, zijn niet verplicht om het fietspad of de rijbaan te gebruiken en mogen altijd op het trottoir en de verhoogde bermen rijden, op voorwaarde dat ze andere weggebruikers niet in gevaar brengen.
(art. 43bis)
Groepen van minder dan 15 fietsers moeten dezelfde regels volgen als individuele fietsers.
Voor de deelnemers van groepen van minimum 15 tot ten hoogste 150 deelnemers, zijn er twee mogelijkheden:
Als de groep uit meer dan 150 fietsers bestaat, moet hij opgesplitst worden.
Van 15 tot 50 fietsers:
Van 51 tot 150 fietsers:
Wegkapiteins:
Begeleidende voertuigen:
Groepen | Wegkapiteins | Begeleide auto’s |
Minder dan 15 fietsers | Worden niet als een groep beschouwd | |
Van 15 tot 50 fietsers | Ten minste twee mogen (slechts één verboden) | Één of twee mogen |
Van 51 tot 150 fietsers | Ten minste twee verplicht | Twee verplicht |
Meer dan 150 fietsers | Worden niet beschouwd als één groep |
Mogen de wegkapiteins tijdens het oversteken het verkeer stilleggen? | De groep moet zich aan de regels houden voor individuele fietsers | De groep gedraagt zich als een groep |
Op een kruispunt met verkeerslichten | NEEN | NEEN |
Op een kruispunt zonder verkeerslichten | NEEN | JA |
Om lange omwegen of gevaarlijke wegen of kruispunten te vermijden, kunnen fietsers een eenrichtingsstraat inrijden tegen de verkeersstroom in als een onderbord dat toestaat. Op dezelfde manier kunnen bestuurders van speed pedelec en bromfietsen klasse A deze gebruiken als het onderbord dat aangeeft.
De andere bestuurders worden bij het inrijden van de eenrichtingsstraat gewaarschuwd voor de aanwezigheid van fietsers in de tegenovergestelde richting.
Bestuurders die een dergelijke straat oversteken, worden via een onderbord gewaarschuwd voor het tweerichtingsverkeer van fietsers.
In een eenrichtingsstraat in de bebouwde kom mogen fietsers met twee naast elkaar rijden. Fietsers in de tegenovergestelde richting mogen ook met twee naast elkaar rijden, maar moeten terug achter elkaar rijden als er een voertuig uit de andere richting komt en het moeilijk is om te kruisen.
Een verstrooide bestuurder kan vergeten dat hij een straat inrijdt waar fietsers uit de tegenovergestelde richting kunnen komen, of geen voorrang aan rechts verlenen aan een fietser die uit de tegenovergestelde richting van een éénrichtingsstraat komt. Fietsers moeten daarom extra voorzichtig zijn op kruispunten.
Ook voetgangers kunnen verstrooid zijn. Ze verwachten niet altijd dat er een fietser aankomt uit de tegenovergestelde richting. Je doet er dus goed aan om te anticiperen op de gedragingen van de voetganger (maakt hij aanstalten om over te steken? Heeft hij in mijn richting gekeken?).
In sommige straten waar de toegang in beide richtingen verboden is voor het verkeer, kunnen fietsers toch toegelaten worden:
Op kruispunten waar het verboden is om links of rechts af te slaan, kan er een uitzondering gemaakt worden voor fietsers, speed pedelecs of bromfiets klasse A bestuurders. Ze kunnen dus rechts of links afslaan, of een andere richting volgen:
Dit kan ook het geval zijn wanneer het verkeer verplicht is om de door een pijl aangeduide richting te volgen. Hier zijn de fietsers niet verplicht om de aangeduide richting te volgen:
Wanneer het bord van doodlopende weg het silhouet van een voetganger of fietser toont, betekent dit dat voetgangers of fietsers op het einde van de weg door kunnen, in tegenstelling tot het gemotoriseerd verkeer.
De verplichte uitrusting verschilt naargelang van het type fiets. De types worden gedefinieerd in het verkeersreglement (art. 82). Om te weten wat verplicht is voor jouw fiets, moet je dus eerst weten in welke categorie hij thuishoort: racefiets, terreinfiets, fiets met kleine wieldiameter, een driewieler of een vierwieler of gewone fiets?
Verplichte uitrusting:
Herkenbaar aan:
Verplichte uitrusting:
Uitzondering:
Als de fiets één of twee spatborden heeft, moet hij altijd uitgerust zijn met een witte reflector vooraan en een rode reflector achteraan.
Herkenbaar aan:
Verplichte uitrusting:
Uitzondering:
Als de fiets één of twee spatborden heeft, moet hij altijd uitgerust zijn met een witte reflector vooraan en een rode reflector achteraan.
(vb.: kinderfiets, minifiets, vouwfiets…)
Herkenbaar aan:
Verplichte uitrusting:
De driewielers met één voorwiel moeten vooraan een witte reflector en achteraan twee rode reflectoren voeren. De driewielers met twee voorwielen moeten vooraan twee witte reflectoren en achteraan één rode reflector voeren.
De vierwielers moeten vooraan twee witte reflectoren en achteraan twee rode reflectoren voeren. De pedalen van de drie- en vierwielers moeten voorzien zijn van gele of oranje reflectoren.
De door rijwielen getrokken aanhangwagens moeten achteraan twee rode reflectoren voeren. Zij moeten bovendien een rood licht voeren zodra hun omvang het voor het rijwiel gevoerd rood licht onzichtbaar maakt.
De lichten van een fiets zijn van levensbelang. Het komt er vooral op aan dat de andere weggebruikers, vooral automobilisten en vrachtwagenbestuurders, je tijdig opmerken. De verklaring hiervoor ligt voor de hand: de blik van automobilisten en vrachtwagenbestuurders is in hoofdzaak gericht op de zone die verlicht wordt door de lichten van hun voertuig. De ogen van de bestuurders passen zich aan dit sterke licht aan: de pupillen vernauwen en ze kunnen grijsachtige tinten die buiten de lichtbundels vallen niet meer waarnemen. Bijgevolg wordt een niet-verlichte fietser niet tijdig opgemerkt.
Het gebruik lichten is verplicht 's nachts en wanneer het niet mogelijk is om duidelijk te zien tot een afstand van ongeveer 200 meter (bijvoorbeeld bij mist). Deze lichten kunnen op de fiets worden gemonteerd of door de fietser zelf worden gedragen. Ze mogen vast branden of knipperen, maar niet verblinden.
Let op: deze lichten moeten altijd goed zichtbaar en onbedekt zijn (ze mogen niet verborgen zijn door bijvoorbeeld een deel van een rugzak of jas). Aan de voorzijde moet het licht wit of geel zijn; aan de achterkant moet het rood zijn. Het rode licht moet bij helder weer zichtbaar zijn op een afstand van 100 meter (art. 82.1).
Je fiets moet beschikken over een ingerichte zitplaats als je iemand wil vervoeren. Met zitplaats bedoelen we een zitje en twee voetsteunen. De passagier mag nooit plaatsnemen op de bagagedrager en mag nooit in “amazonezit” meerijden (art. 44.4 en 44.5).
Bij de aankoop van een fietszitje voor kinderen let je erop dat:
Vervoer je slechts één kind? Dan is het veiliger om het kind achteraan op de fiets te plaatsen. De voorkant van de fiets krijgt bij een val of een ongeval immers de zwaarste klappen te verduren. Het is trouwens moeilijker fietsen met een kinderzitje vooraan.
Ten slotte is het ten zeerste aangeraden dat het kind een fietshelm draagt!
Hoewel het verkeersreglement de fietsers niet verplicht om speciale kledij te dragen, is dit toch erg belangrijk voor de eigen veiligheid.
Opvallende kledij en zichtbaarheidsmateriaal komen de veiligheid aanzienlijk ten goede. Kies dus voor heldere kledij en vermijd donkere kleuren.
Overdag maken fluo - stroken je nog beter zichtbaar. Een band die aangebracht wordt rond de linkerenkel is nog nuttiger omdat de automobilist hem ziet bewegen. Rond de enkel aangebracht, zal een fluo - reflecterende band bij donker weer nog meer opvallen in het licht van de koplampen.
Er bestaan tal van fluo - reflecterende accessoires: een fluohesje met reflecterende stroken, stickers of badges die op kledij kunnen genaaid worden, reflecterende elementen voor vesten of sportschoenen…Bij donker weer komen ze goed van pas: ze maken je zichtbaar tot op 150 meter (tegenover 50 meter als je enkel kledij met heldere kleuren draagt).
Goed gezien worden gaat niet ten koste van het comfort: draag kledij die je de nodige bewegingsruimte geeft zonder dat ze te ruim zit. Bij regenweer kan je gebruik maken van een “zeil” dat tot over het stuur komt. Een looddraad in de zoom van je cape vermijdt dat deze tegen je gezicht waait.
Als je een kap draagt, mag deze je zicht niet belemmeren en moet ze de beweging van je hoofd volgen (als je anders je hoofd draait, zou je alleen de binnenkant van je kap zien!).
Hoewel je niet verplicht bent een fietshelm te dragen, is het toch een aanrader. De fietshelm biedt een goede bescherming als je botst of valt, vooral bij kinderen en ouderen, bij wie het evenwichtsgevoel minder is.
Hoe kies je een fietshelm?
(art. 82bis)
Alle gemotoriseerde voortbewegingstoestellen moeten voorzien zijn van een goed werkend remsysteem en zijdelingse signalisatie bestaande uit:
Gemotoriseerde voortbewegingstoestellen mogen bijkomend voorzien zijn van witte, gele of oranje zijdelingse signalisatiemiddelen.
Gemotoriseerde voortbewegingstoestellen met een stuur moeten bovendien uitgerust zijn met:
De voorschriften met betrekking tot het gebruik van de lichten die gelden voor fietsers gelden ook voor gebruikers van voortbewegingstoestellen.
Net zoals fietsers, worden gebruikers van voortbewegingstoestellen evenzeer aangeraden ervoor te zorgen dat ze goed zichtbaar zij en een valhelm te dragen.