Artikel 1. Bij dit besluit worden de volgende richtlijnen gedeeltelijk omgezet:
1° Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 en Richtlijn 2002/15/EG van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad;
2° Richtlijn (EU) 2020/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling van specifieke regels met betrekking tot Richtlijn 96/71/EG en Richtlijn 2014/67/EU wat betreft de detachering van bestuurders in de wegvervoersector en tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG wat betreft de handhavingsvoorschriften en Verordening (EU) nr. 1024/2012.
Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° Verordening (EG) nr. 561/2006: Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad;
2° Verordening (EU) nr. 165/2014: Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer;
3° verwerkingsverantwoordelijke: de verwerkingsverantwoordelijke zoals bedoeld in artikel 4, 7), van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
4° bevoegde personeelsleden: de personeelsleden zoals bedoeld in artikel 14 van het decreet van 4 april 2019 betreffende de administratieve geldboeten inzake verkeersveiligheid;
5° N3-voertuigen: de voertuigen zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;
6° M3-voertuigen: de voertuigen zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;
7° de administratie: de dienst van de Waalse Overheidsdienst die verantwoordelijk is voor wegcontroles of controles ter plaatse bij ondernemingen;
8° de directie: de directie Regulering van het Vervoer over de weg van de Waalse Overheidsdienst.
Art. 3. Er wordt een systeem van adequate en regelmatige controles op de juiste en samenhangende toepassing van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 georganiseerd, zowel langs de weg als ter plaatse bij ondernemingen van alle vervoerscategorieën.
Ieder jaar bestrijken deze controles een breed en representatief staal van de mobiele werknemers, bestuurders, ondernemingen en voertuigen die binnen het toepassingsgebied van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 vallen.
Art. 4. § 1. Onverminderd de bevoegdheid van andere personen, voeren de bevoegde personeelsleden de wegcontroles bedoeld in artikel 3, eerste lid, uit en controleren de naleving van de bepalingen van dit besluit.
§ 2. Onverminderd de bevoegdheid van andere personen, voert de directie controles uit ter plaatse bij de ondernemingen bedoeld in artikel 3, eerste lid, en ziet het toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit.
Controles ter plaatse bij de ondernemingen bedoeld in het eerste lid worden uitgevoerd door statutaire personeelsleden of contractuele personeelsleden die de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie en die daartoe door de Regering zijn aangesteld.
Art. 5. De statistische gegevens die tijdens de in artikel 3, eerste lid, bedoelde controles worden verzameld, worden in de volgende categorieën ingedeeld:
1° voor wegcontroles:
a) het soort weg, namelijk een snelweg, een gewestweg of een andere openbare weg gebruikt voor landverkeer;
b) het land van inschrijving van het gecontroleerde voertuig;
c) het type tachograaf, namelijk analoog of digitaal;
2° voor de controles ter plaatse bij de onderneming:
a) het soort vervoersactiviteit, namelijk of het internationaal of binnenlands vervoer, personen- of goederenvervoer, vervoer voor eigen rekening of voor rekening van derden is;
b) de grootte van het bedrijfswagenpark;
c) het type tachograaf, namelijk analoog of digitaal.
Art. 6. De wegcontroles worden op verschillende plaatsen en op wisselende tijdstippen georganiseerd, waarbij een voldoende uitgebreid gedeelte van het wegennet wordt bestreken om de mogelijkheid om controleposten te vermijden te bemoeilijken.
De wegcontroles worden uitgevoerd volgens een systeem van willekeurigheid, met inachtneming van een passend geografisch evenwicht.
Art. 7. Onverminderd artikel 15, vierde lid, worden wegcontroles zonder discriminatie uitgevoerd. Bevoegde personeelsleden mogen niet discrimineren op een van de volgende gronden:
1° het land waar het voertuig ingeschreven is;
2° het land waar de bestuurder zijn verblijfplaats heeft;
3° het land waar de onderneming gevestigd is;
4° het vertrekpunt en de bestemming van de rit;
5° het type tachograaf, namelijk analoog of digitaal.
Art. 8. Tijdens de wegcontroles, worden de volgende elementen gecontroleerd:
1° de registratiebladen van de voorgaande dagen en de gegevens die voor dezelfde periode worden opgeslagen op de bestuurderskaart, in het geheugen van het controleapparaat of op afdrukken;
2° voor de periode bedoeld in artikel 36, § 1, punt i), en § 2, punt ii), van Verordening (EU) nr. 165/2014, elke mogelijke overschrijding van de toegestane snelheid van het voertuig;
3° in voorkomend geval, de momentane snelheden die door het controleapparaat gedurende ten hoogste de 24 afgelopen uren waarin het voertuig is gebruikt, geregistreerd zijn;
4° de correcte werking van het controleapparaat en de vaststelling van eventueel misbruik:
a) van het controleapparaat;
b) van de bestuurderskaart;
c) van de registratiebladen;
5° in voorkomend geval, en met inachtneming van de veiligheid, een controle van de registratieapparatuur die in de voertuigen is geïnstalleerd, om na te gaan of toestellen geïnstalleerd zijn of gebruikt worden die tot doel hebben gegevens te vernietigen, te manipuleren of te wijzigen, om de registratie ervan te verhinderen of om op enigerlei wijze de uitwisseling van elektronische gegevens tussen de onderdelen van het controleapparaat te verstoren, of om de gegevens voorafgaand aan de codering op een van deze wijzen te belemmeren of te wijzigen.
Met betrekking tot 1° moeten de bladen zich aan boord van het voertuig bevinden overeenkomstig artikel 36, § 1, punt i), en § 2, iii), van Verordening (EU) nr. 165/2014.
Met betrekking tot 2° wordt elke overschrijding van de toegestane maximumsnelheid vastgesteld als elke periode van meer dan één minuut waarin de snelheid van het voertuig hoger ligt dan 90 km/u voor voertuigen van categorie N3 en 105 km/u voor voertuigen van categorie M3.
Als de situatie dat vereist, kunnen de controles specifiek gericht zijn op een van de punten die in het eerste lid zijn opgesomd.
Art. 9. Terwijl hij voldoet aan zijn verplichtingen om te zorgen voor het correcte gebruik van de tachograaf, kan de bestuurder tijdens de wegcontrole contact opnemen met een andere persoon of entiteit opdat die voor het einde van de wegcontrole de bewijzen kan verstrekken die in het voertuig ontbreken.
Art. 10. Controles ter plaatse bij ondernemingen, georganiseerd door de directie bedoeld in artikel 2, 8°, van dit besluit, worden uitgevoerd in het licht van de ervaringen die in het verleden met de verschillende soorten van vervoer en van ondernemingen zijn opgedaan.
Er worden ook controles uitgevoerd als er bij wegcontroles ernstige inbreuken zijn vastgesteld op Verordening (EG) nr. 561/2006 of Verordening (EU) nr. 165/2014.
Art. 11. Tijdens de controles ter plaatse bij ondernemingen worden al de volgende elementen gecontroleerd:
1° de elementen bedoeld in artikel 8, eerste lid;
2° de registratiebladen;
3° de gegevens en afdrukken;
4° de bestuurderskaart;
5° de gegevens van het voertuig.
Art. 12. Als een inbreuk op Verordening (EU) nr. 165/2014 wordt vastgesteld, kunnen de personeelsleden van de directie, in voorkomend geval, de medeaansprakelijkheid van andere aanstichters of medeplichtigen in de transportketen onderzoeken, zoals verladers, expediteurs of aannemers, en nagaan of de contracten voor het verlenen van vervoersdiensten verenigbaar zijn met Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014.
Art. 13. Controles die de personeelsleden bedoeld in artikel 4 op hun eigen kantoor verrichten op basis van de documenten en de gegevens die de ondernemingen hebben bezorgd op verzoek van de bevoegde personen, worden gelijkgesteld aan controles ter plaatse bij de ondernemingen.
Art. 14. De personeelsleden bedoeld in artikel 4 houden bij de controle rekening met informatie die door de contactinstelling van een andere lidstaat wordt verstrekt over de activiteiten van de betrokken onderneming in die andere Lidstaat.
De contactinstelling is de in artikel 7, § 1, van Richtlijn 2006/22/EG bedoelde instelling.
Art. 15. De administratie zorgt ervoor dat de informatie over het aantal en de ernst van de inbreuken op verordening (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 die een individuele onderneming heeft gepleegd, ingevoerd wordt in het risicoclassificatiesysteem dat opgezet is krachtens artikel 8 van het koninklijk besluit van 8 mei 2007 houdende omzetting van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad.
De inbreuken bedoeld in het eerste lid en de weging van de ernst ervan zijn opgenomen in bijlage 1.
Voor de berekening van het risicocijfer van een onderneming wordt gebruik gemaakt van de formule vermeld in uitvoeringsverordening (EU) 2022/695 van de Commissie van 2 mei 2022 tot vaststelling van regels voor de toepassing van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de gemeenschappelijke formule voor de berekening van de risicoclassificatie van vervoersondernemingen.
Op basis van de informatie bedoeld in het eerste lid, worden ondernemingen met een hoog risicocijfer nauwlettender en vaker gecontroleerd.
Art. 16. § 1. Het Waals Gewest, Waalse Overheidsdienst Mobiliteit en Infrastructuur, vertegenwoordigd door zijn Directeur-generaal, is de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens bedoeld in paragraaf 3.
§ 2. De volgende gegevens worden verwerkt en bewaard door de verantwoordelijke voor de verwerking:
1° voor de controle ter plaatse bij de onderneming:
a) het proces-verbaal bedoeld in:
(1) artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen;
(2) artikel 3, § 1, tweede lid, van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg;
b) het bewijs van de verzending aan de overtreder van een afschrift van het proces-verbaal bedoeld in:
a) artikel 3, § 1, vierde lid, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen;
(2) artikel 3, § 1, tweede lid, van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg;
2° voor de wegcontrole:
a) het proces-verbaal bedoeld in artikel 15, § 1, van het decreet van 4 april 2019 betreffende de administratieve geldboetes inzake verkeersveiligheid;
b) het bewijs van de verzending aan de overtreder van een afschrift van het proces-verbaal bedoeld in artikel 15, § 3, 2°, b) van het decreet van 4 april 2019 betreffende de administratieve geldboetes inzake verkeersveiligheid;
§ 3. De gegevens bedoeld in paragraaf 2 worden opgenomen in het centrale bestand dat wordt aangelegd overeenkomstig artikel 41 van het decreet van 4 april 2019 betreffende de administratieve geldboetes inzake verkeersveiligheid.
§ 4. De gegevens bedoeld in paragraaf 2 worden verzameld en verwerkt voor de volgende doeleinden:
1° het toezicht op de naleving van verordening (EG) nr. 561/2006, verordening (EU) nr. 165/2014 en dit besluit;
2° de opmaak van algemene en naamloze statistieken om de beleidsmaatregel te onderzoeken en te evalueren.
De gegevens die verzameld en verwerkt worden voor de doeleinden bedoeld in het eerste lid 1, 2°, worden geanonimiseerd.
§ 5. De gegevens bedoeld in paragraaf 2 worden vijf jaar na het verval van de strafvordering bijgehouden.
Art. 26. In bijlage 1 van het koninklijk besluit van 19 juli 2000 betreffende de inning en de consignatie van een som bij het vaststellen van sommige inbreuken inzake het vervoer over de weg, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 december 2022, worden de punten d), e), f), g) en h) alsook de bijbehorende tabellen opgeheven wat betreft de bevoegdheden van het Waals Gewest.
Art. 27. Het koninklijk besluit van 8 mei 2007 houdende omzetting van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad wordt opgeheven.
Art. 28. De Minister die bevoegd is voor Mobiliteit, is belast met de uitvoering van dit besluit.